Lopende
vertaling hoofdstuk 1: vers 2.22 - 2.27 (22)
Precies zoals men afgedragen kleding opgeeft en nieuwe
accepteert, geeft de belichaamde [ziel] op
dezelfde manier oude lichamen op en accepteert hij
waarlijk verschillende nieuwe.. (23)
Nooit kan deze ziel in stukken gesneden, door vuur
verbrand, verdrinken in water, of verweren in de wind.
(24)
Deze onbreekbare ziel die niet kan worden verbrand,
opgelost in water, of uitdrogen, is zeker eeuwig durend,
alles doordringend, onveranderlijk, onbeweeglijk en
oorspronkelijk. (25)
Zoals men over hem spreekt als zijnde onzichtbaar,
ondoorgrondelijk en stabiel, zou je heel goed moeten
weten dat deze ziel nooit het weeklagen waard
is.(26)
Indien, echter, je van hem denkt als altijd geboorte
nemend of de dood vindend, dan nog, o sterk gearmde, is
hij het weeklagen niet waard. (27)
De dood is een zeker feit voor degene die wordt geboren
en ook is geboorte zeker voor hen die sterven; het zijn
onvermijdelijke zaken die het derhalve niet verdienen om
over te weeklagen. Vertaling:
Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda
hieronder
met een commentaar van Aadhar.
2.22
Zoals iemand zijn oude versleten kleren wegdoet en zich
in nieuwe steekt, laat de ziel het oude nutteloze lichaam
achter en hult zich in een nieuw. T o
e l i c h t i n g K
r i s h n a
stelt hier zonder meer dat het normaal is te
reïncarneren. Wat Hij er niet bij zegt is dat
wedergeboorte niet impliceert dat men terugkeert op
dezelfde planeet. Zo kan men reïncarneren en toch
naar hemelse oorden vertrekken. Als we ons niet
onthechten van het oude, kunnen we het nieuwe niet
waarderen. In deze ene zin, in dit vers, schuilt het hele
probleem van de y
o g a. Pas als
we begrijpen dat de ongeboren, eeuwige, bestendige,
oorspronkelijke en onveranderlijke ziel een persoon is
waarmee we altijd verbonden zijn geweest en zullen
blijven, kunnen we de veranderlijkheid, geboorte,
onbestendigheid en weerbarstigheid van de tijdelijke
materiële werkelijkheid verdragen. Als we niet een
sterk idee hebben van centraal gezag dat de kenmerken van
de ziel draagt, als dat gezag geen persoon is, als die
persoon niet goddelijk is voorzien van alle volheden, als
die persoon niet in één
woord K
r i s h n a
Zelf is, raken we in de macht der begoocheling verstrikt
omdat men in onwetendheid over zijn oorsprong er toch
naar blijft verlangen en dan verdrinkt men in een zee van
speculaties en dromerijen over wat het allemaal zou
kunnen wezen. Zo zijn begoochelde lieden altijd
ontevreden, welke halfgod men ook eerbiedigt. In wanhoop
over de tekortkomingen van alle vormen van geloof in
andere personen probeert de impersonalist de leegte te
aanbidden als het hoogste goed, als de hoogste
bevrijding. Toch zal een ieder moeten toegeven dat in het
licht van de persoonlijke tekortkomingen het
geidealiseerde zelf toch wel degelijk een persoonlijke
vorm moet hebben. Alle goede eigenschappen die we ons
wensen kunnen we nou eenmaal niet in de lege ruimte
projecteren. De verbazingwekkende ontdekking dat de
intergriteit van al die eigenschappen een werkelijk
bestaande persoon is, doet men pas als men zich
onthechten kan van de eigen tijdelijkheid,
weerbarstigheid en onbestendigheid, geboorte en
veranderlijkheid. Met name het laatste, de
veranderlijkheid kost veel moeite. We identificeren ons
er graag mee, maar raken, omdat als we teveel denken God
zelf te zijn, ons anker kwijt en lopen op de klippen. We
zijn niet zelf de veranderlijkheid, de Tijd. De
almachtige Tijd onderwerpt iedereen en ons daarmee
identificerend ligt de machtsillusie voor de hand. De
enige remedie, de enige uitweg uit dit gegeven is dus de
aanname van de ziel met de gevolgtrekking dat daar
automatisch een 'besturend wezen' aan vast zit. Dat je
zelf zuiver moet zijn om in dat 'besturend wezen'
K
r i s h n a te
kunnen herkennen en niet een jaloerse, boosaardige
straffende God vol machtsverbeelding, behoort bij de
griekse definitie van het woord ziel: psyche of spiegel.
Simpel gezegd: soort zoekt soort. De machtsillusie van de
gehechte persoon die zich uit als een zich afwenden van
iedere vorm van gezag over zichzelf is een zeer koppige.
Hoe kan men ontkennen dat men een ideaal zelfbeeld heeft
dat als richtsnoer, bestuurder, optreedt? Dit is alleen
mogelijk als men zijn verstand kwijt is, denkt onfeilbaar
te zijn, geen ideaal boven zichzelf kan plaatsen; kortom
gespeend is van iedere vorm van zelfkennis. Zo een iemand
is als een roofdier in de vrije natuur: een wild beest,
dat cultureel gezien maar één bestemming
kent: de ondergang in oorlog, gevangenis en gekkenhuis.
Gehechtheid en het onvermogen zijn meerdere te erkennen
zijn de kenmerken van degene die denkt zijn lichaam te
zijn. Zoals we reeds zagen leeft zo iemand altijd in
angst. 2.23
Geen wapen kan de ziel ooit in stukken snijden, noch kan
ze door vuur worden verbrand, door water verdronken of
door de wind verdroogd. T o
e l i c h t i n g De in dit vers genoemde
gebeurtenissen zijn allen zaken die het lichaam aangaan.
Iemand die denkt het lichaam te zijn heeft geen kans op
de overwinning. Dit is de boodschap
van K
r i s h n a aan
A
r j u n a . De
overwinning is het inzicht een eeuwige ziel te zijn in
verbondenheid met Hem. De geesten en demonen die ons
leven teisteren als we ons niet op het ideale Zelf
concentreren, kunnen we zo kwijt raken. Betrekkingswanen
(achterdocht), halucinaties (dingen zien die er niet
zijn), depersonalisatie, derealisatie, rationalisatie,
psychopatisering (manipulatieziekte), neurotisering
(onzeker en verkrampt raken), psychose (de controle
verliezen), zijn allen gevolg van de onwetendheid. We
zijn in feite als varkens als we denken een lichaam te
zijn, we zijn mensen als we denken een lichaam te hebben.
Dit inzicht is het begin, de basis, het fundament
(âdhar) van alle geestelijke gezondheid. In de
geschriften bestaat er een populaire vergelijking
aangaande de getuigenis van de ziel die in het lichaam
zit. De ziel is als twee vogels in een boom, de atomische
ziel met haar materiële volijver is bezig de
vruchten van de boom te genieten, terwijl de superziel
een tweede vogel is die toekijkt. De vogel die opgaat in
de geneugten van de materiële wereld is pas van zijn
angst bevrijd als hij zich keert tot de vogel die rustig
toeziet: je bent niet alleen en kunt alle vruchtdragende
aktiviteiten aan de vrije vogel
opdragen. K
r i s h n a is
de vrije vogel, de individuele ziel degene die gehecht is
aan de vruchten van zijn arbeid. Geestelijke vrede is
het resultaat van zelfrealisatie. Wie in zijn hogere
Zelf K
r i s h n a
herkent raakt niet meer in de war door de complicaties
van de materiële wereld en heeft zijn bestemming
gevonden. De altijd volijverige geest is dan een dienaar
en niet een diktator. Hier is een gelijkenis over: ' Er
was eens een man die een wonderlamp vond. Toen hij deze
lamp wreef, verscheen er een grote geest die hem zei alle
wensen in vervulling te doen gaan. Aanvankelijk genoot de
man van zijn dienaar die hem alles bracht waar hij om
vroeg, maar toen hij eenmaal moe en voldaan was, bleef de
machtige geest maar vragen: 'en wat wil je nu', tot hij
er helemaal gek van werd. In zijn wanhoop vroeg hij toen
om een voorraad wijn om zijn geest te kunnen vergeten,
maar niets hielp. Toen er een priester verscheen alwaar
hij verbleef, wierp hij zich in wanhoop aan zijn voeten
en smeekte om hulp. De priester droeg hem op te bidden en
dat bleek uiteindelijk de enige remedie te zijn tegen
zijn welwillende en gedienstige kwelgeest.' Het denken
van de mens is altijd doortrokken van materiële
motieven. Ze wordt door de v
a i s h n a v a
' s als een vorm van materie beschouwd, ongeveer zoals
electrische impulsen in de hersenen, teweeggebracht door
zintuiglijke indrukken. De enige manier om al deze
impulsen tot orde, rust en vrede te brengen is ze te
onderwerpen aan een besturend beginsel dat persoonlijk en
verheven is: K
r i s h n a die
men zich heugt door H
a r e_ K r i s h n a_H a r e_ K r i s h n a ,_K r i s h n
a_K r i s h n a , H a r e_H a r e , H a r e_R â m
a_H a r e_R â m a , R â m a_R â m a , H
a r e _ H a r e,
te herhalen tot het hele wezen Zijn werkelijkheid
vibreert. 2.24
Deze individuele ziel kan breken noch oplossen,
verbranden noch verdrogen. Ze is eeuwig,
alomtegenwoordig, onveranderlijk, onbeweeglijk en immer
eender. T o
e l i c h t i n g K
r i s h n a
noemt hier nog een kenmerk van de eeuwige ziel: ze is
alomtegenwoordig (s
a r v a - g a t a h).
Dit betekent natuurlijk niet dat hetzelfde individuele
bewustzijn overal aanwezig is. Dat is overal anders. Met
de alomtegenwoordigheid van de zelfbewuste ziel wordt het
bewustzijn van ieder individueel bestaan bedoeld; dat
heeft, behalve K
r i s h n a
Zelf, nooit het vermogen van het v
i b h u - â t m
â, hoewel
gevorderde y
o g i ' s
speciale gaven kunnen ontwikkelen (s
i d d h i ' s)
die bij de genade van
K
r i s h n a het
bewijs van Zijn almacht vormen. Dit betekent dat alle
dingen, hoe onbeduidend ook, een zelfbewuste ziel hebben.
De uitdrukkingsvaardigheid van de individuele omhulsels
van de ziel verschilt, maar is in voortdurende evolutie
van lagere naar hogere orde. Het doel van deze evolutie
is 'Zijn' evenbeeld te worden en te blijven, zonder Hem
zelf te willen zijn (anders valt het zelfbewustzijn van
het individu weg). Het is een paradoxale ontwikkeling:
het levend wezen evolueert naar steeds hogere vormen om
uiteindelijk van de ideale vorm te verschillen. Logisch
gesproken kunnen we natuurlijk alleen echt van Hem
verschillen als we Zijn volledig vermogen kunnen
aanwenden. Een spel tennis, b.v., lukt alleen goed als
beide partijen aan elkaar gewaagd zijn. Met een konijn
kan men nu eenmaal niet tennissen. De paradox is er als
we Hem ontkennen als 'spelpartner', dan voelen we ons
dieven en zijn we respekt verschuldigd. Is het respekt er
eenmaal, dan moet men tegenspel bieden: ik ben niet
gelijk aan Jou, ik wil Jou niet zijn, ik wil me ook
waarmaken
1. Het woord onbeweeglijk
heeft betrekking op het v
i b h u - â t m
â, dat
steeds van alle aktiviteiten van de met het lichaam
geïdentificeerde ziel, de stille getuige is. Zo gauw
we tot rust komen verenigen we ons met Hem en komt de
geest op gang die het tegenspel van respekteren en
verschillen moet ontwikkelen. Het respekt uit zich in het
bezigen van m
a n t r a ' s
zoals ' om nam0 bhagavate vâsudevâya'
(alle eer aan de Allerhoogste Heer, Vâsudeva - de
zoon van Vasudeva - S.B.
1.1:1) Het tegenspel uit zich in de speciale aanpassingen
aan plaats en tijd (v
i - b h a g a v i t)
die iedere persoon als godsdienstig doen kennen. In feite
is iedere persoonlijke ziel God's dienaar ookal weet men
dit in staat van begoocheling niet. Zelfrealisatie
impliceert dus niet dat men meteen een ander leven moet
leiden, maar dat men zijn geliefde bezigheden in het
juiste licht, het licht van de ziel plaatst. Dit is ook
de betekenis van de uitdrukking 'bewustzijn ontwikkelen'.
Het gaat om het bewustzijn van Heer C
a i t a n y a:
men is op wonderbaarlijke wijze één, maar
toch verschillend van Hem. Dat is Zijn spel en vermaak:
Zijn l
î l â. 2.25
Er is gezegd dat de ziel onzichtbaar, onvoorstelbaar en
onveranderlijk is. Nu je dit weet, mag je niet meer om
het lichaam treuren. T o
e l i c h t i n g Rupa Goswami heeft een
lijst van vierenzestig eigenschappen van K
r i s h n a, de
Superziel, opgesteld waarvan v
i - b h a g a v i t,
aangepast aan tijd en omstandigheden er één
is. K
r i s h n a
zelf noemt hier een aantal grondkenmerken. Behalve de
reeds genoemde woorden gebruikt hij ook de termen
onzichtbaar en a
c i n t h y a.
Dit tweede woord a
c i n t h y a,
onvoorstelbaar, vinden we ook terug in Heer
C
a i t a n y a ' s_a c i n t h y a - b h e d a - a b h e d
a - t a t t v a,
dat ieders individuele aanpassing begrijpelijk maakt.
Voor de materialistische visie benadrukt Heer
K
r i s h n a dat
er niets te zien valt als het over de ziel gaat. We
kunnen alleen een existentieel bewijs van de eeuwige ziel
krijgen: bij de genade van Heer K
r i s h n a
Zelf, die alwetend is, kunnen we voor onszelf zekerheid
verkrijgen over wie we zijn geweest en zelfs wie we
zullen zijn. Een gereïncarneerde wijze die personen
uit zijn vorige leven herkent en hun aanspreekt alsof hij
nooit is weggeweest, zulke heiligen bestaan in India,
leveren weliswaar bewijs van de eeuwigheid van de ziel,
maar kunnen daarmee nog niet aan de eisen van
herhaalbaarheid en kontroleerbaarheid voldoen die de
materiële wetenschap stelt. Zo is het ook met
bewijzen van onder hypnose verkregen gegevens. Voor de
wetenschap in wereldse zin is de uitzondering niet de
bevestiging van de regel, hoewel dit spreekwoordelijk wel
voor het individu van toepassing is. De materiële
wetenschap redeneert voor het (materiële) nut van
het algemeen en baseert zich op voor een ander
herhaalbare en verifieerbare zaken.
Vanuit K
r i s h n a
bekeken kunnen we dan ook zeggen dat Hij, als de werkzame
kracht achter de wetenschap, het van belang acht voor het
nut van het algemeen ervan uit te gaan dat we niet meer
terugkeren naar deze wereld. Dit is ook de leer van het
christendom. De bevestiging bij uitzondering dat
reîncarnatie op dezelfde planeet een feit kan zijn,
kan onmogelijk als algemene waarheid gelden voor de
talloze zielen die beslist niet meer terugkeren. Hoe
precies deze gigantische werkelijkheid van de overgaande
ziel in elkaar zit is voor een ieder a
c i n t h y a,
onvoorstelbaar. De enige die er zicht op heeft is Heer
K
r i s h n a
Zelf (of Hij als nederdalende a
v a t â r a
in een andere gedaante). A
r j u n a op
het slagveld heeft van dit alles nog geen weet, maar hij
is er wel rijp voor om dit van K
r i s h n a te
ontdekken. Wie eenmaal K
r i s h n a op
deze wijze heeft leren kennen is genezen van al zijn
twijfel (ookal kan er nog veel lijden zijn vanwege
allerlei k
a r m a). De werkelijkheid van
K
r i s h n a
wordt vergeleken met een ijsberg in de zee: slechts een
klein gedeelte (1/4) is zichtbaar, de materiële
wereld. Het grootste gedeelte is er slechts in de geest
als een mogelijkheid die afhankelijk van de ziel als meer
of minder werkelijk wordt ervaren (vanwege een zekere
doorleefdheid). Zo kan men in de bijbel van de
v
a i s h n a v a,
het
S r î m a d B h â g a v a t a
m, de meest
ongelofelijke verhalen aantreffen die voor de gevorderde
toegewijde veel werkelijker zijn dan voor de beginner. Op
dit nivo van kennis zijn de begrippen van tijd en ruimte
zo ver verwijderd van wat we naar aardse maatstaven
gewend zijn, dat daar slechts het woord kosmisch op van
toepassing is. K
r i s h n a is
als nederdaling een cosmische a
v a t â r a
die zelfs al als klein kind in staat was zijn lieve
moeder Yasodhâ een visioen van de uitgestrektheid
van de ganse schepping te geven toen ze Hem in Zijn
mondje wilde kijken omdat Hij aarde gegeten zou hebben.
Ook voor A
r j u n a heeft
K
r i s h n a
iets dergelijks in petto. De angst voor de strijd en de
angst voor de realisatie van dit soort zaken zijn te
vergelijken met de angst die de gewone burger voelt voor
de (Absolute) waarheid en voor controleverlies. Feit is
echter dat de absolute kwaliteit van het
bewustzijn van het Ware Zelf, K
r i s h n a,
voor ieder levend wezen een onvermijdelijke realisatie
is, evenzogoed als het feit dat niemand te allen tijde de
volledige controle kan hebben of ook zelfs maar een
gedeelte ervan. Een wijs mens geeft dit voor zichzelf toe
en aanvaardt de gevolgtrekking dat men is overgeleverd
aan wat we met z'n allen voor de Opperheer kunnen
betekenen ter verwerving van Zijn Genade. Door ons
onvermogen zijn we overgeleverd aan Zijn genade. Ookal
moet iedereen zijn eigen weg zoeken, het pad van de
toewijding is door Hemzelf, Heer C
a i t a n y a,
reeds gebaand en in die zin zijn we dan ook gebonden aan
de overgave en genade van Zijn toegewijden. Ook dit pad
behoort tot het onzichtbare en onvoorstelbare van de
Superziel. Ookal hebben we boeken over Zijn leven als
K
r i s h n a 's
toegewijde, naar onze plaats en tijd bezien is het echter
geenszins een direkt zichtbare en voorstelbare weg.
Slechts langs de wegen der geleidelijkheid kan het
christendom v
e d i s c h
rijpen tot religieuze volwassenheid. Voordat de
Europeanen zich vedisch-hervormd-katholiek kunnen noemen,
zal net zoveel jaren vergen als het kost om al het water
in de Rijn te zuiveren èn te heiligen. 2.26
Denk je echter dat de ziel voortdurend geboren wordt en
telkens sterft, dan bestaat er nog steeds geen reden tot
weeklagen, o sterkgearmde. T o
e l i c h t i n g K
r i s h n a
ontneemt A
r j u n a het
recht op klagen. Hij moet met de aanname van de
continuïteit van de levende ziel niet over zijn
lichamelijke lotsbeschikking treuren. En als er geen
wedergeboorte zou zijn dan hoeft hij zich ook geen zorgen
te maken over de gevolgen van het doen van zijn plicht
als k
s a t r i y a
tegenover zijn familie. Terwijl de aanwezigheid van
K
r i s h n a
zelf voor A
r j u n a het
bewijs zal zijn van de eeuwigheid van de ziel, maakt
K
r i s h n a hem
duidelijk dat, ookal ziet hij het nu nog niet in, hij nog
steeds geen recht op klagen heeft. In feite is het
gejammer over de dood meer een bewijs van een idee dat
erna toch nog het één en ander te
verantwoorden is dan dat het daarna allemaal afgelopen
zou zijn. Waarom zou je je over de dood zorgen maken als
je met één goede dreun van het hele
probleem verlost zou zijn? Dan zou je voor de dood niet
meer angst moeten voelen dan voor de tandarts: het doet
misschien pijn, maar om daarover in existentiële
nood te geraken is toch wat anders. Zo is onze angst voor
een werkelijk materiële destructieve oorlog meer
gebaseerd op de angst voor een slecht geweten dan op de
angst voor onderdrukking en pijn. Blijkbaar weten we toch
wel met de moderne tijd, na een paar wereldoorlogen dat
een slecht geweten zwaarder weegt dan een vernietigd
materieel leven. De last van een slecht geweten neemt een
ziel mee naar het hiernamaals, of het hiernogmaals. De
vernietiging van de aanhangende materie is een
natuurlijke vanzelfsprekendheid die we aan de zorgen van
slopersbedrijven, doodgravers en doktoren over kunnen
laten. Zo kan de mensheid zich er militair beter mee
bezig houden als wereldeenheid een zodanige discipline te
ontwikkelen dat de intelligentie de overhand krijgt, dan
alsmaar het domme spelletje van 'ik kan me niet
beheersen' en 'ik weet niet welke waarheid absoluut is'
te spelen. Het is het zich geen raad weten met een slecht
geweten dat de oorlog gaande houdt. Als we een slecht
geweten zien als een uitnodiging om de liefde van en voor
K
r i s h n a te
ontdekken, waarbij Zijn genade de last van b.v. moord en
doodslag kan omzetten in een dragelijke werklast, zal het
met de goede wil wel lukken om van materiële
oorlogsvoering over te stappen op een strijd tegen de
illusie die onze intelligentie versluiert. In de strijd tegen de
illusie van het tegendeel, de tijdelijkheid van het aan
de ziel aanhangend lichaam, moet de vijand bekend zijn.
In feite is deze vijand kenbaar gemaakt met het navoegsel
-isme, dat is afgeleid van schisma, splijting of
scheuring. K
r i s h n a
-bewustzijn impliceert heelmaking, niet splijting.
V
a i s h n a v i s m e
is de misvatting van de v
a i s h n a v a
dat er geen onderling verschillende wegen naar
K
r i s h n a
mogelijk zouden zijn. Het bestaan van de verschillende
scholen, m
a t h ' s, in
de navolging van Heer
C a i t a n y a,
bewijst dat v
a i s h n a v i s m e
een illusie is van mensen die er te weinig vanaf weten.
Hoe meer we ervan afweten, hoe minder gespleten we zijn.
Dat is een uitnodiging. Iedereen die snapt dat het z.g.
voordeel van de twijfel uiteindelijk alleen aan
K
r i s h n a is
voorbehouden en daarbij weet dat twijfel niet zonder meer
als een voordeel moet worden gezien (b.v. Christus gaf de
Romeinen het voordeel van de twijfel en versloeg
uiteindelijk als ziel het romeinse rijk), zal zijn
favoriete -isme waarin hij de afgescheidenheid van zijn
grootheidswaanzinnige (groeps-)ego koestert afzweren en
zijn heelheid beamen. De v
a i s h n a v a
keert zich in het algemeen tegen het monisme (alles is
één), voidisme (God is niet een persoon),
impersonalisme (het onpersoonlijke is het hoogste goed)
en materialisme (we stammen van de aap af en niet van ons
ideaal-beeld: de Godspersoon). In het licht van de
moderne tijd kunnen we daar nog een hele reeks -ismen aan
toevoegen, die echter nog niet direkt in de boeken zijn
terug te vinden als 'erkende vijand'. Het zijn -ismen
afgeleid van de reeds genoemde -ismen: mechanicisme (de
machine maakt de dienst uit), pragmatisme (gemakzucht is
de weg naar de hemel), realisme (de wonderbaarlijkheid is
z.g. bedrog), cognitivisme (denken is het panacea voor
alles) en het alomtegenwoordige sexisme (sex is de
oplossing voor alles). In het geestelijk leven geneest
men van de illusie dat machines de dienst uit zouden
maken, gemakzucht de weg naar de verlichting is, wonderen
niet bestaan, geloven een kwestie van goed denken is, en
sexuele vrijheid godsdienstig is (in de z.g.
t
a n t r i s c h e
sex wordt alle sex aan de meditatie
onderworpen). 2.27
Wie geboren is, gaat een wisse dood tegemoet, en wie dood
is, wordt zeker weer herboren. Daarom behoor je bij het
onvermijdelijk vervullen van je plicht geen klacht te
uiten. T o
e l i c h t i n g Leven is een periode
van aktiviteit die een begin en een einde kent. We
sterven tijdens ons lichamelijk bestaan vele malen,
moeten leren ophouden en weer met wat nieuws beginnen.
Ons ego, onze afgescheidenheid van K
r i s h n a en
de mensen die voor K
r i s h n a
leven moet ten einde komen en plaats maken voor een
gewetensvol medeleven als een spirituele, geestelijke
ziel. Het materiële bestaan komt altijd ten einde,
het geestelijke duurt immer voort. Een ik van ontkennen,
maakt plaats voor een ziel van heugenis die niet langer
afhankelijk is van één lichaam, noch van
willekeurig welk lichaam ook. Een ziel is een collectief
bezit, behorend tot een gemeenschap, K
r i s h n a 's
s
a t - s a n g a,
en men hoeft er alleen maar voor te zorgen dat het voor
de anderen, K
r i s h n a
niet te vergeten, zinnig is om je te herinneren. Men moet
b.v. een aangenaam, gecultiveerd, beschaafd persoon zijn
vol goede eigenschappen, altijd stabiel, vol van
wijsheid, schoonheid, liefde en verzaking. Een toegewijde
van K
r i s h n a
worden impliceert een opvoeding ondergaan, p â n c
a r â t r i k a genaamd: van mens aangetast door de
symptomen van K
a l i- y u g a
(zijn als een s'
û d r a)
wordt men bevorderd tot de status van een
d
e v a die niet
ten val behoort te komen, maar volmaakte dienstbaarheid
is. Uiteraard, nogmaals, is de volmaakte toegewijde
alleen K
r i s h n a
zelf, Heer C
a i t a n y a,
en doen alle anderen verwoed hun best ook zo'n overgave
te ontwikkelen. Wat is het leven waard als je de ware
liefde niet kunt leven? Als de ziel niet onvernietigbaar
zou zijn had om die reden menigeen allang de hoop op
zelfrealisatie opgegeven. Maar men heeft nu eenmaal een
geestelijk gevormd 'materiëel' lichaam om zijn
liefde voor God waar te kunnen maken. Ook de
m
a h â j a n a
(vader der religie), d
e v a r s h i
S'rî N
â r a d a
die men zelfs B
h a g a v â n
noemt omdat Hij alle achting geniet als de hoogste
toegewijde heeft nog een fijnstoffelijk lichaam nodig om
zijn ijlzinnig werk te kunnen doen en o.a. de schrijver
dezes bij te staan in het arrangeren van de muziek voor
K
r i s h n a.
Zonder Heer B
r a h m â
is het filosoferen niet mogelijk, ook aan Hem alle eer.
Zonder K
r i s h n a
hebben we geen doel en valt alles uiteen. Lichamen zijn
nodig. Een geliefde ziel die heengaat moet weer
terugkeren vanwege die liefde. Een persoon die niet
geliefd is en heengaat, keert ook terug naar de plaats
waar zijn liefde naar uitging. Liefde werkt van twee
kanten: de liefde die men opwekt is de liefde waar men
zich toe verplicht. Zo ontstaat ieders eigen aard en
plicht. Hier kan niemand aan ontsnappen. Zelfs de
grootste demon kan niet aan zichzelf ontkomen. Zo schept
de werkelijkheid van de ziel de eeuwige plicht, de
universele en absolute religie Hem te dienen: het
s
a n â t a n a_d h a r m
a, dat hoewel
het zijn eenduidige vervolmaking in K
r i s h n a
vindt, voor iedereen een weg zonder einde is, zoals een
ezel die achter een wortel aanloopt, door de voerman aan
een stok vastgebonden. K
r i s h n a
snelt ons als de wortel steeds vooruit en wij zijn
gedoemd er als ezel steeds maar achteraan te sukkelen. In
materiële termen lijkt dit afschuwelijk, maar de
gevorderde toegewijde die de eeuwige vreugde,
Heer
N i t y â n a n d
a's genade,
kent te zijn ingewijd in de geheimen van de toegewijde
dienst, is het een eeuwige verrukking een gevallen ziel,
een ezel en een sukkelaar te zijn. Waarom haast hebben om
in de Hemel te komen? In het Srîmad
Bhâgavatam
schrijft V
y â s a d e v a
in de lofzang van Brahmâ op de jeugdige
K
r i s h n a die
Hij niet kon verslaan: (.....) Toch kent alleen iemand
die een sprankje slechts ontvangt, (S.B.
10.14: 26 & 29)
Daar het doen en laten van onze plicht zo onvermijdelijk
is als het moeten gehoorzamen aan de eigen zelfgekozen
liefde, zegt K
r i s h n a dat
we geen klacht dienen te uiten. We hebben het zelf
gewild. Christus moest uit Zijn eigen liefde aan het
kruis sterven, het was Zijn genade voor de onwetenden om
de weg naar de Hemel zo rigoreus voor te stellen.
Christus klaagde niet over Zijn beulen, maar riep de
Vader, K
r i s h n a,
aan: 'waarom hebt U Mij verlaten?' De vraag die
K
r i s h n a
(Zichzelf) Christus stelt is: 'waarom heb Je Mij
verlaten?' Het drama van Christus bestond eruit dat Hij
de taal van de mensen moest spreken om ze in hun hart te
kunnen bereiken. Het drama van A
r j u n a is
dat hij tegen zijn familie moet vechten om zijn eer te
redden. Het drama van de schrijver is dat hij met inkt
moet praten omdat mensen een boek makkelijker hanteerbaar
(pragmatischer) vinden dan een mens. Het heeft geen zin
ons er bij Hem over te beklagen. Wat we dan zeggen is wat
Hij ons wil zeggen. Er is een lied van de
v
a i s h n a v a ' s
dat de glorie van S'rî N
â r a d a
bezingt. Het is geschreven door Bhaktivinoda
Thâkur, een groot â
c â r y a
(geb.1832) die de s
a n k î r t a n a-beweging
van Heer C
a i t a n y a
een nieuwe stimulans gaf door zijn talrijke liederen,
geschriften en het in eer herstellen en bekendmaken van
de geboorteplaats van Heer C
a i t a n y a,
het plaatsje Navadvipa in Bengalen.
't zijn woorden van blindheid, zinledig en dom.
In het licht van het Zelf, zo onfeilbaar en klaar,
zijn zij als de dag en de nacht voor de zon.
van het goddelijk heil van uw lotusvoetenpaar,
O Heer, Alvervuld', Uw volkomen heerlijkheid-
niet iemand die eenzaam altijd naar binnen
staart.
|
1: We zijn aan hem gelijk in kwaliteit, maar verschillen in kwantiteit. Altijd schieten we tekort wat betreft Zijn volheden o m_p u r n a m