regelbalk



 

 

Canto 10

Jagannāthāshthakam

 

 

Hoofstuk 51: De Verlossing van Mucukunda

(1-6) S'rī S'uka zei: 'Toen hij [Kālayavana] Hem naar buiten zag komen [uit de stad, zie 50: 57] als de rijzende maan, zeer mooi om te zien, met een donkere huidskleur, een geel zijden gewaad, de S'rīvatsa op Zijn borst, het schitterende Kaustubha-juweel dat Zijn hals sierde, Zijn machtige, vier lange armen en ogen zo roze als pas gegroeide lotussen, Zijn altijd stralende, reine, vreugdevolle glimlach bij Zijn fraaie kaaklijn, Zijn lotusgelijke gezicht en de aanblik van Zijn haaienvormige oorhangers, dacht hij: 'Deze persoon inderdaad met de S'rīvatsa, de vier armen, de lotusogen, woudbloemen dragend en van een grote schoonheid, moet Vāsudeva zijn. Gezien de kentekenen waar Nārada het over had, kan Hij, die zich daar te voet zonder wapens begeeft, niemand anders zijn. Ik zal Hem zonder wapens bestrijden!' De Yavana aldus overtuigd, probeerde Hem die Zijn gezicht had afgewend en wegvluchtte, achtervolgend in te halen, Hij, die zelfs voor de mystieke yogi's onbereikbaar is. (7) Met iedere stap binnen zijn bereik lijkend te komen, leidde de Heer de leider van de Yavana's over een grote afstand naar een berggrot. (8) In zijn achtervolging beledigde hij Hem met opmerkingen als 'Vluchten is ongepast voor iemand als Jij die lid bent van de Yadudynastie!' Maar hij aan wiens ondeugd [nog] geen einde was gekomen, slaagde er niet in Hem te pakken te krijgen. (9) Hoewel Hij aldus was beledigd, ging de Allerhoogste Heer de berggrot binnen. De Yavana volgde Hem, maar zag daar een andere man liggen. (10) 'En nu, na me over zo'n grote afstand te hebben meegevoerd, ligt Hij hier als een heilige!' Aldus in de waan dat het Acyuta betrof, gaf hij hem uit alle macht een schop. (11) De man werd wakker na een lange periode van slaap en opende langzaam zijn ogen. Om zich heen kijkend in alle richtingen zag hij hem naast zich staan. (12) O afstammeling van Bharata, met de blik die de kwaad geworden man op hem wierp, werd hij in een oogwenk tot as verbrand door een vuur dat ontstond vanuit zijn eigen lichaam [*].'




(13) De edele koning [Parīkchit] zei: 'Wie precies was die persoon, o brahmaan? Van welke familie was hij en waar was hij allemaal toe in staat? Waarom was hij een grot ingegaan om te slapen, en uit wiens zaad werd die vernietiger van de Yavana geboren?'

(14) S'rī S'uka zei: 'Hij staat bekend als Mucukunda. Hij werd geboren in de Ikshvākudynastie als de zoon van Māndhātā [zie 9.6: 38 en 9.7]. Hij was een grote persoonlijkheid die de brahmaanse orde was toegewijd en iemand die zich in de strijd trouw hield aan zijn gelofte. (15) Op een verzoek om hulp van de goden aangevoerd door Indra, die doodsbang waren voor de Asura's, was hij hun een lange tijd van dienst om ze te beschermen. (16) Nadat ze Guha ['van de grot'; Skanda of Kārttikeya] voor zich gewonnen hadden als hun bewaker van de hemel, zeiden ze tot Mucukunda: 'O Koning, zie alstublieft af van de zware taak ons te beschermen. (17) Met het verwaarlozen van uw persoonlijke verlangens hebt u, o held, met het achter u laten van een koninkrijk in de wereld van de mensen, die [asura-]doorns uit de weg geruimd terwille van onze bescherming. (18) Uw kinderen, uw koninginnen en andere verwanten, ministers, adviseurs en onderdanen, zijn nu niet meer in leven. De tijd heeft ze weggevaagd. (19) De Allerhoogste, Onuitputtelijke Heer van Beheersing is de Tijd zelf, machtiger dan de machtigste, die, een spel spelend van herder en kudde, de sterfelijke wezens in gang zet. (20) We wensen u het allerbeste toe, vraag ons alstublieft vandaag om welke gunst u maar wilt, behalve dan de zegen van bevrijding die alleen maar door de Allerhoogste, Onuitputtelijke Heer S'rī Vishnu kan worden verleend.'

(21) Hij, die vanwege zijn grote roem aldus werd toegesproken door de halfgoden, groette hen vol respect en ging een grot binnen om de slaap te genieten die de goden hem vergund hadden [**]. (22) Nadat de barbaar in de as was gelegd onthulde de Opperheer, de grote held van de Sātvata's, Zich aan de wijze Mucukunda. (23-26) Hij, zo donker als een wolk, was gestoken in geel zijden kleding, had de S'rīvatsa op Zijn borst en het schitterende Kaustubhajuweel om dat straalde. Met Zijn vier armen en de Vaijayantī bloemenslinger die Zijn schoonheid verhoogde, met Zijn aantrekkelijke, kalme gezicht en glinsterende, haaivormige oorhangers, met Zijn liefdevolle glimlach die zo aantrekkelijk is voor de hele mensheid en Zijn blik, met Zijn jeugdige, knappe verschijning, Zijn nobele gang en Zijn vuur dat was als van een leeuw, vormde Hij een aanblik van een overweldigende uitstraling. Tegenover deze niet te weerstane schittering geplaatst, stelde hij die zeer intelligent was, vol ontzag aarzelend een vraag. (27) S'rī Mucukunda zei: 'Wie bent U die zich hier in de wildernis bij me voegt in een berggrot, terwijl U met Uw voeten, die zijn als de blaadjes van een lotus, hier over de doornige bodem loopt? (28) Misschien bent U wel de Allerhoogste Heer, de oorsprong die alle wezens het leven heeft geschonken, of anders de vuurgod, de zonnegod, de maangod, de koning van de hemel of misschien een heerser van een andere planeet. (29) Ik denk dat U de leidende godheid [Vishnu] onder de drie voornaamste halfgodenpersoonlijkheden bent [Brahmā, S'iva en Vishnu], de Allergrootste, want U verdrijft de duisternis van deze grot ['het hart'] als een lamp met zijn licht. (30) O Meest Uitmuntende Onder Alle Mensen, beschrijf alstUblieft naar waarheid voor ons die het graag willen horen, Uw geboorte, handelingen en afstamming. (31) Wij van onze kant, o tijger onder de mensen, zijn nakomelingen van Ikshvāku, een familie van kshatriya's. Ikzelf werd geboren uit de zoon van Yuvanās'va en heet Mucukunda, o Heer. (32) Omdat ik een lange tijd niet had geslapen en mijn vermoeide zinnen werden overmand door slaap, ben ik voor mijn gemak hier op deze afgezonderde plaats gaan liggen. En toen werd ik door iemand wakker gemaakt. (33) Die persoon verbrandde vanwege zijn zondige mentaliteit tot as. Direct daarna zag ik toen Uw zo glorieuze goede Zelf, o Bestraffer van de Vijanden. (34) Door Uw ondraaglijke gloed zijn we, beperkt in onze vermogens, niet in staat U te aanschouwen, o Hoogste Genade; U verdient het te worden geėerd door al de belichaamde wezens!'

(35) Aldus toegesproken door de koning, gaf de Allerhoogste Heer en Oorsprong van de Ganse Schepping, breed glimlachend met woorden diep als de rommelende wolken antwoord. (36) De Opperheer zei: 'Er zijn duizenden geboorten, handelingen en namen van Mij, Mijn beste, onbegrensd als ze zijn kunnen ze zelfs door Mij niet worden opgesomd! (37) Ooit kan men, na vele levens, erin slagen al de stofdeeltjes van de aarde te tellen, maar met Mijn kwaliteiten, handelingen, namen en geboorten zal dat nimmer lukken. (38) Zelfs de grootste wijzen die Mijn geboorten en handelingen opsommen, welke zich afspelen met betrekking tot de drie aspecten van de tijd [verleden, heden, toekomst], o Koning, kunnen dat niet volbrengen [vergelijk 8.5: 6 en 8.23: 29]. (39-40) Niettemin, o vriend, luister naar wat Ik u te vertellen heb over Mijn huidige geboorte. In het verleden werd Ik er door Heer Brahmā [zie 3.9 en ook 10.14] toe verzocht het dharma veilig te stellen en de demonen te vernietigen die een overlast voor de aarde vormden. Aldus daalde Ik neer in de Yadudynastie in het huis van Vasudeva, en noemen de mensen Mij vanwege dat feit Vāsudeva, de zoon van Vasudeva. (41) Ik doodde Kālanemi [zie 10.8: 56] en Kamsa [10.44], Pralamba [10.18] en anderen die de deugdzame zielen vijandig gezind waren. Deze Yavana, o Koning, werd verbrand door uw verzengende blik. (42) Ik, de ene persoon die zorgt voor de toegewijden, begaf Me naar deze grot met de bedoeling u een gunst te verlenen, want u hebt daar in het verleden vaak om gebeden. (43) Zeg Me welke zegen u van Me wilt, o heilige Koning, Ik zal u alles geven wat u verlangt. Welke persoon Mij ook tevreden stelt, zal nimmer meer hoeven te treuren.'

(44) S'rī S'uka zei: 'Aldus toegesproken boog Mucukunda voor Hem en sprak hij. In de wetenschap dat Hij Nārāyana was, de [oorspronkelijke] Godheid, herinnerde hij vervuld van vreugde zich de woorden van Garga [***]. (45) S'rī Mucukunda zei: 'De mens bedrogen door Uw begoochelend materieel vermogen māyā, o Heer, is niet van aanbidding voor U. De ware zin van het leven niet inziend raakt hij - of hij nu een man of een vrouw is - met het najagen van zijn geluk verstrikt in huishoudelijke aangelegenheden die hem ongelukkig maken. (46) De persoon die op de één of andere manier in deze wereld de zelden verworven, hoog ontwikkelde menselijke levensvorm bereikt en niet een doelloze [dierlijke] gedaante, o zondeloze, zal, met een onzuivere geest aan Uw lotusvoeten, niet van eerbetoon zijn, en als een dier gevallen zijn in de overwoekerde put van zijn thuis. (47) O Onoverwinnelijke, ik heb mijn tijd verspild door zo een koninkrijk op te bouwen en weelde te verwerven, hetgeen nu allemaal verdwenen is. Bedwelmd als een aards heerser die zijn sterfelijk lichaam voor zichzelf aanziet, ging ik gebukt onder eindeloze zorgen; ik was gehecht geraakt aan kinderen, echtgenotes, rijkdommen en land. (48) Me bekommerend om dit lichaam, dat je omsluit als een pot of een muur, dacht ik aldus over mezelf als zijnde een god onder de mensen. Omringd door strijdwagens, olifanten, paarden, voetvolk en generaals trok ik rond over de aarde, maar nimmer sloeg ik, in mijn grote trots, serieus acht op U. (49) Onverschillig over wat er zou moeten worden gedaan, verlangend naar zinsobjecten en constant piekerend met een immer groeiende begeerte, wordt men plotseling voor U geplaatst, die zo aandachtig bent als een hongerige slang die zijn giftanden likt om een muis te doden. (50) Hetzelfde voertuig van de tijd, het lichaam, dat eerst 'de koning' heet, rijdend in wagens beslagen met goud of op machtige olifanten, wordt onvermijdelijk mettertijd aangeduid als 'ontlasting', 'wormen' en 'as' [zie ook 16.4: 2-6]. (51) Alom de richtingen veroverd hebbend, zonder verdere conflicten, en gezeten op een troon onder de lofprijzingen van soortgelijke heersers, loopt de persoon in zijn huis rond als een huisdier aan de leiband, terwijl hij zijn geluk ontleent aan de geslachtelijke omgang met vrouwen, o Heer. (52) In die situatie reikend naar meer dan een ander bezit, verricht hij, strikt pleziertjes vermijdend, boetvaardig zijn plicht, maar over zichzelf denkend als 'Ik ben machtiger, ik ben mijn eigen baas’, kan hij wiens driften zo uitgesproken zijn, het geluk niet bereiken. (53) Als voor de dolende persoon zich het levenseinde aandient, kan hij, o Onfeilbare, omgang vinden met hen die goed en eerlijk zijn [de sat-sanga]. Met die goede associatie zal zich dan de toewijding voor Hem ontwikkelen die, als de Heer van het Hogere [de oorzaken] en het Lagere [de gevolgen], het enige doel vormt voor de deugdzamen. (54) O Heer, ik denk dat met het spontane verdwijnen van de gehechtheid aan mijn koninkrijk, U mij Uw genade hebt getoond. Dat is namelijk waar de gelouterde heersers over eindeloze stukken land voor bidden, als ze het bos ingaan om zich af te zonderen. (55) Ik verlang naar niets anders dan het dienen van Uw voeten, want ze vormen, voor hen die zich geen materieel leven wensen, het voorwerp van verlangen, de gunst waarnaar werd gezocht, o Almachtige. Welke trouwe ziel van aanbidding voor U die het Pad van Persoonlijke Ontwikkeling toont, o Heer, zou als een gunst voor dat kiezen wat zijn gebondenheid veroorzaakt? (56) Daarom o Heer, de wereldse zegeningen geheel naast mij neerleggend waardoor men verstrikt raakt in de geaardheden van de hartstocht, de onwetendheid en de goedheid, benader ik U, de Oorspronkelijke Persoon van de Zuivere Kennis, die, vrij van wereldse betrekkingen en dualiteit, transcendentaal bent aan de materiėle kwaliteiten. (57) Geplaagd door verstoringen had ik, een lange tijd, veel zorgen en moest ik lijden in de wereld. Met mijn zes vijanden [de zinnen en de geest] nimmer tevreden, kon ik met geen mogelijkheid de vrede vinden, o Verlener van de Toevlucht. AlstUblieft, o Heer, bescherm mij die, geplaatst voor deze gevaren, o Allerhoogste Ziel, Uw lotusvoeten heeft benaderd, de waarheid die vrij is van angst en leed.'

(58) De Allerhoogste Heer zei: 'O grote Koning, keizer van allen, u hebt een zuivere en krachtige geest, want ondanks dat u werd verleid met zegeningen, raakte u niet bedorven door begeerten. (59) Alstublieft, weet dat Ik u verleidde met zegeningen om na te gaan of u vrij bent van begoocheling. Nimmer laat de exclusieve [Mij enkel toegewijde] intelligentie van de bhakta's zich leiden door materiėle zegeningen. (60) Zij die, Mij niet toegewijd zijnde, zich bezighouden met ademhalingsoefeningen en dergelijke, hebben hun materiėle verlangens niet weten terug te dringen [de vāsanā's], o Koning, zodat men ziet dat hun geest zich weer opnieuw [materieel] doet gelden. (61) Trek naar believen rond in deze wereld, en moge er, met uw geest op Mij gevestigd, voor u aldus steeds een onafgebroken toewijding voor Mij bestaan. (62) Zich aan het dharma houdend van de heersende klasse, hebt u levende wezens gedood tijdens de jacht of bij andere gelegenheden. Door geheel op te gaan in boetedoeningen met Mij als uw toevlucht, moet u die zonde nu uitwissen. (63) In uw geboorte volgend op deze, o Koning, zal u, zich ontwikkelend tot een superieure weldoener voor alle levende wezens, een uitstekende brahmaan zijn en Mij zeker bereiken [zie ook B.G. 5: 29].'

 

next                     

 
 

Derde herziene editie, geladen 9 april, 2021.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1-6

S'rī S'uka zei: 'Toen hij [Kālayavana] Hem naar buiten zag komen [uit de stad, zie 50: 57] als de rijzende maan, zeer mooi om te zien, met een donkere huidskleur, een geel zijden gewaad, de S'rīvatsa op Zijn borst, het schitterende Kaustubha-juweel dat Zijn hals sierde, Zijn machtige, vier lange armen en ogen zo roze als pas gegroeide lotussen, Zijn altijd stralende, reine, vreugdevolle glimlach bij Zijn fraaie kaaklijn, Zijn lotusgelijke gezicht en de aanblik van Zijn haaienvormige oorhangers, dacht hij: 'Deze persoon inderdaad met de S'rīvatsa, de vier armen, de lotusogen, woudbloemen dragend en van een grote schoonheid, moet Vāsudeva zijn. Gezien de kentekenen waar Nārada het over had, kan Hij, die zich daar te voet zonder wapens begeeft, niemand anders zijn. Ik zal Hem zonder wapens bestrijden!' De Yavana aldus overtuigd, probeerde Hem die Zijn gezicht had afgewend en wegvluchtte, achtervolgend in te halen, Hij, die zelfs voor de mystieke yogi's onbereikbaar is.
S'rī S'uka zei: 'Toen hij [Kālayavana] Hem naar buiten zag komen [zie 50: 57] als de rijzende maan, zeer mooi om te zien, met een donkere huidskleur, een geel zijden gewaad, de S'rīvatsa op Zijn borst, het schitterende Kaustubha-juweel dat Zijn hals sierde, Zijn machtige, vier lange armen en ogen zo roze als pas gegroeide lotussen; Zijn altijd stralende, schone, vreugdevolle glimlach bij Zijn fraaie kaaklijn, Zijn lotusgelijke gezicht en de aanblik van Zijn haaienvormige oorhangers, dacht hij: 'Deze persoon moet werkelijk Vāsudeva met de S'rīvatsa zijn, met de vier armen, de lotusogen, compleet met de woudbloemen en met de grote schoonheid. Gezien de kentekenen waar Nārada het over had kan Hij, die zich daar te voet zonder wapens begeeft, niemand anders zijn; ik zal Hem zonder wapens bestrijden!' De Yavana aldus overtuigd, wilde in een achtervolging Hem grijpen die Zijn gezicht had afgewend en vluchtte, Hij, die zelfs voor de mystieke yogi's onbereikbaar is. (Vedabase)

 

Tekst 7

Met iedere stap binnen zijn bereik lijkend te komen, leidde de Heer de leider van de Yavana's over een grote afstand naar een berggrot.

Met iedere stap die Hij deed leek het alsof Hij te grijpen was en nadat Hij op die manier een grote afstand had afgelegd plaatste Hij de heer van de Yavana's voor een berggrot. (Vedabase)

 

Tekst 8

In zijn achtervolging beledigde hij Hem met opmerkingen als 'Vluchten is ongepast voor iemand als Jij die lid bent van de Yadudynastie!' Maar hij aan wiens ondeugd [nog] geen einde was gekomen, slaagde er niet in Hem te pakken te krijgen. 

Hem in zijn achtervolging beledigend met opmerkingen als 'Vluchten is voor Jou als een lid van de Yadu-dynastie onbehoorlijk!', slaagde hij, aan wiens ondeugd [nog] geen einde was gekomen, er niet in Hem te pakken te krijgen. (Vedabase)

 

Tekst 9

Hoewel Hij aldus was beledigd, ging de Allerhoogste Heer de berggrot binnen. De Yavana volgde Hem, maar zag daar een andere man liggen.

Ondanks dat Hij aldus was uitgescholden, ging de Allerhoogste Heer de berggrot binnen, maar toen de Yavana Hem volgde zag hij daar een andere man liggen. (Vedabase)

 

Tekst 10

'En nu, na me over zo'n grote afstand te hebben meegevoerd, ligt Hij hier als een heilige!' Aldus in de waan dat het Acyuta betrof, gaf hij hem uit alle macht een schop.

'En nu, nou Hij me over zo'n grote afstand heeft meegevoerd, ligt Hij hier als een heilige!' en aldus in de waan dat het Acyuta betrof, gaf hij hem uit alle macht een schop. (Vedabase)

 

Tekst 11

De man werd wakker na een lange periode van slaap en opende langzaam zijn ogen. Om zich heen kijkend in alle richtingen zag hij hem naast zich staan.

De man, ontwakend na een lange periode van slaap, opende langzaam zijn ogen en zag, in alle richtingen om zich heen kijkend, hem naast zich staan. (Vedabase)

 

Tekst 12

O afstammeling van Bharata, met de blik die de kwaad geworden man op hem wierp, werd hij in een oogwenk tot as verbrand door een vuur dat ontstond vanuit zijn eigen lichaam [*].'

O afstammeling van Bharata, hij zoals hij daar stond, werd door de blik, die de kwaad geworden man op hem wierp, in een oogwenk tot as verbrand door een vuur dat ontstond vanuit zijn eigen lichaam [*].' (Vedabase)

 

Tekst 13

De edele koning [Parīkchit] zei: 'Wie precies was die persoon, o brahmaan? Van welke familie was hij en waar was hij allemaal toe in staat? Waarom was hij een grot ingegaan om te slapen, en uit wiens zaad werd die vernietiger van de Yavana geboren?'

De edele koning [Parīkchit] zei: 'Wie precies was die persoon, o brahmaan. Van welke familie was hij en waar was hij allemaal toe in staat? Waarom was hij een grot ingegaan om te slapen en uit wiens zaad werd hij geboren, die vernietiger van de Yavana?' (Vedabase)

 

Tekst 14

S'rī S'uka zei: 'Hij staat bekend als Mucukunda. Hij werd geboren in de Ikshvākudynastie als de zoon van Māndhātā [zie 9.6: 38 en 9.7]. Hij was een grote persoonlijkheid die de brahmaanse orde was toegewijd en iemand die zich in de strijd trouw hield aan zijn gelofte.

S'rī S'uka zei: 'Hij staat bekend als Mucukunda. Hij werd geboren in de Ikshvāku dynastie als de zoon van Māndhātā [zie 9.6: 38 en 9.7]. Hij was een grote persoonlijkheid die het brahmaanse was toegewijd en iemand die zich in de strijd trouw hield aan zijn gelofte. (Vedabase)

 

Tekst 15

Op een verzoek om hulp van de goden aangevoerd door Indra, die doodsbang waren voor de Asura's, was hij hun een lange tijd van dienst om ze te beschermen.

Hij, op verzoek van de goddelijken met Indra aan het hoofd die doodsbang voor de Asura's waren, was voor een lange tijd van dienst terwille van het verzekeren van hun bescherming. (Vedabase)

   

Tekst 16

Nadat ze Guha ['van de grot'; Skanda of Kārttikeya] voor zich gewonnen hadden als hun bewaker van de hemel, zeiden ze tot Mucukunda: 'O Koning, zie alstublieft af van de zware taak ons te beschermen.

Zij, nadat ze Guha ['van de grot'; Skanda of Kārttikeya] voor zich wonnen als hun beschermer van de hemel zeiden tot Mucukunda: 'O Koning, alstublieft zie af van de moeite die het uw goede zelf kost om ons te beschermen. (Vedabase)

   

Tekst 17

Met het verwaarlozen van uw persoonlijke verlangens hebt u, o held, met het achter u laten van een koninkrijk in de wereld van de mensen, die [asura-]doorns uit de weg geruimd terwille van onze bescherming.

U met het verwaarlozen van uw persoonlijke verlangens hebt, met het achter u laten van een koninkrijk in de wereld der mensen, om ons te beschermen die [asura-]doorns uit de weg geruimd, o held. (Vedabase)

 

Tekst 18

Uw kinderen, uw koninginnen en andere verwanten, ministers, adviseurs en onderdanen, zijn nu niet meer in leven. De tijd heeft ze weggevaagd.

Uw kinderen, uw koninginnen en andere verwanten, ministers, adviseurs en onderdanen zijn nu niet meer in leven, ze behoren niet meer tot deze tijd; de tijd heeft ze van u gescheiden. (Vedabase)

 

Tekst 19

De Allerhoogste, Onuitputtelijke Heer van Beheersing is de Tijd zelf, machtiger dan de machtigste, die, een spel spelend van herder en kudde, de sterfelijke wezens in gang zet.

De Tijd, machtiger dan de machtigste, is de Allerhoogste Onuitputtelijke Heer van Beheersing die, een spel spelend van herder en kudde, de sterfelijke wezens in beweging zet. (Vedabase)

 

Tekst 20

We wensen u het allerbeste toe, vraag ons alstublieft vandaag om welke gunst u maar wilt, behalve dan de zegen van bevrijding die alleen maar door de Allerhoogste, Onuitputtelijke Heer S'rī Vishnu kan worden verleend.'

Al het goede u toegewenst, vraag ons nu vandaag om welke gunst u maar wilt, behalve dan die der bevrijding, daar alleen de Allerhoogste Onuitputtelijke Heer S'rī Vishnu daar toe in staat is.' (Vedabase)

  

Tekst 21

Hij, die vanwege zijn grote roem aldus werd toegesproken door de halfgoden, groette hen vol respect en ging een grot binnen om de slaap te genieten die de goden hem vergund hadden [**].

Hij, vanwege zijn grote roem aldus toegesproken door de halfgoden, groette hen vol respect en legde zich te ruste in een grot om de slaap te genieten die de goden hem vergund hadden [**]. (Vedabase)

  

Tekst 22

Nadat de barbaar in de as was gelegd onthulde de Opperheer, de grote held van de Sātvata's, Zich aan de wijze Mucukunda.

Nadat de barbaar in de as was gelegd onthulde de Opperheer, de grote held der Sātvata's, Zich aan de wijze Mucukunda. (Vedabase)

 

Tekst 23-26

Hij, zo donker als een wolk, was gestoken in geel zijden kleding, had de S'rīvatsa op Zijn borst en het schitterende Kaustubhajuweel om dat straalde. Met Zijn vier armen en de Vaijayantī bloemenslinger die Zijn schoonheid verhoogde, met Zijn aantrekkelijke, kalme gezicht en glinsterende, haaivormige oorhangers, met Zijn liefdevolle glimlach die zo aantrekkelijk is voor de hele mensheid en Zijn blik, met Zijn jeugdige, knappe verschijning, Zijn nobele gang en Zijn vuur dat was als van een leeuw, vormde Hij een aanblik van een overweldigende uitstraling. Tegenover deze niet te weerstane schittering geplaatst, stelde hij die zeer intelligent was, vol ontzag aarzelend een vraag.

Naar Hem kijkend, Hij die zo donker was als een wolk, in geel zijden kleding, de S'rīvatsa op Zijn borst, het schitterende Kaustubha-juweel stralend, de vier armen en de Vaijayantī bloemenslinger die de schoonheid verhoogde; Zijn aantrekkelijke, kalme gezicht en glinsterende, haaivormige oorhangers, Zijn toegenegen glimlach die zo aantrekkelijk is voor de hele mensheid, Zijn blik, Zijn jeugdige, knappe verschijning, Zijn nobele gang en Zijn vuur dat was als van een leeuw - was hij, zo hoogst intelligent als hij was, overweldigd door Zijn uitstraling, welke inderdaad van een niet te weerstane schittering was, en stelde hij in twijfel verzet aarzelend een vraag. (Vedabase)

 

Tekst 27

S'rī Mucukunda zei: 'Wie bent U die zich hier in de wildernis bij me voegt in een berggrot, terwijl U met Uw voeten, die zijn als de blaadjes van een lotus, hier over de doornige bodem loopt?

S'rī Mucukunda zei: 'Wie bent U die zich hier bij me voegt in het woud in een berggrot, met Uw voeten als de blaadjes van lotussen hier lopend over de doornige bodem. (Vedabase)

 

Tekst 28

Misschien bent U wel de Allerhoogste Heer, de oorsprong die alle wezens het leven heeft geschonken, of anders de vuurgod, de zonnegod, de maangod, de koning van de hemel of misschien een heerser van een andere planeet.

Misschien bent U wel de Allerhoogste Heer, de oorsprong van alle wezens die het leven werden geschonken, of anders de god van het vuur, de zonnegod, de maangod, de koning van de hemel of misschien een heerser van een andere planeet? (Vedabase)

 

Tekst 29

Ik denk dat U de leidende godheid [Vishnu] onder de drie voornaamste halfgodenpersoonlijkheden bent [Brahmā, S'iva en Vishnu], de Allergrootste, want U verdrijft de duisternis van deze grot ['het hart'] als een lamp met zijn licht.

Ik denk dat U de God van de drie persoonlijkheden der halfgoden bent, de Grootste, omdat U de duisternis van de grot ['het hart'] verdrijft zoals een lamp met zijn licht de duisternis verdrijft. (Vedabase)

 

Tekst 30

O Meest Uitmuntende Onder Alle Mensen, beschrijf alstUblieft naar waarheid voor ons die het graag willen horen, Uw geboorte, handelingen en afstamming.

O Meest Volmaakte van de Mensen, als U dat wilt, als U dat kan, beschrijf dan zonder omhaal voor ons die dat graag zo willen horen, Uw geboorte, handelingen en afstamming. (Vedabase)

 

Tekst 31

Wij van onze kant o tijger onder de mensen, zijn nakomelingen van Ikshvāku, een familie van kshatriya's. Ikzelf werd geboren uit de zoon van Yuvanās'va en heet Mucukunda, o Heer.

Wij van onze kant, o tijger onder de mensen, zijn nakomelingen van Ikshvāku, een familie van kshatriya's. Ik, geboren uit de zoon van Yuvanās'va, heet Mucukunda, o Heer. (Vedabase)

 

Tekst 32

Omdat ik een lange tijd niet had geslapen en mijn vermoeide zinnen werden overmand door slaap, ben ik voor mijn gemak hier op deze afgezonderde plaats gaan liggen. En toen werd ik door iemand wakker gemaakt.

Omdat ik een lange tijd niet had geslapen was ik, moe in mijn zinnen en overmand door de slaap, voor mijn gemak hier op deze afgezonderde plaats gaan liggen en ben ik nu door iemand wakker geschud. (Vedabase)

 

Tekst 33

Die persoon verbrandde vanwege zijn zondige mentaliteit tot as. Direct daarna zag ik toen Uw zo glorieuze goede Zelf, o Bestraffer van de Vijanden.

Die persoon verbrandde tot as inderdaad enkel vanwege zijn eigen zondige manier van doen, en Uw goede Zelf zo glorieus, o Bestraffer der Vijanden, zag ik vervolgens direct daarna. (Vedabase)

 

Tekst 34

Door Uw ondraaglijke gloed zijn we, beperkt in onze vermogens, niet in staat U te aanschouwen, o Hoogste Genade; U verdient het te worden geėerd door al de belichaamde wezens!'

Vanwege Uw ondraaglijke gloed zijn we, in onze vermogens beperkt, niet in staat U te aanschouwen, o Hoogste Genade; U verdient de lof van al de belichaamde wezens!' (Vedabase)

 

Tekst 35

Aldus toegesproken door de koning, gaf de Allerhoogste Heer en Oorsprong van de Ganse Schepping, breed glimlachend met woorden diep als de rommelende wolken antwoord.

Aldus toegesproken door de koning gaf de Allerhoogste Heer en Oorsprong van de Ganse Schepping, breed glimlachend, met woorden diep als de rommelende wolken antwoord. (Vedabase)

 

Tekst 36

De Opperheer zei: 'Er zijn duizenden geboorten, handelingen en namen van Mij, Mijn beste, onbegrensd als ze zijn kunnen ze zelfs door Mij niet worden opgesomd!

De Opperheer zei: 'Mijn geboorten, handelingen en namen zijn er bij de duizenden, Mijn beste, onbegrensd als ze zijn kunnen ze zelfs door Mij nog niet worden opgesomd! (Vedabase)

 

Tekst 37

Ooit kan men, na vele levens, erin slagen al de stofdeeltjes van de aarde te tellen, maar met Mijn kwaliteiten, handelingen, namen en geboorten zal dat nimmer lukken.

Ooit zou men eens, na vele levens, de stofdeeltjes van de aarde kunnen tellen, maar nimmer lukt dat met Mijn vele kwaliteiten, handelingen, namen en geboorten. (Vedabase)

 

Tekst 38

Zelfs de grootste wijzen die Mijn geboorten en handelingen opsommen, welke zich afspelen met betrekking tot de drie aspecten van de tijd [verleden, heden, toekomst], o Koning, kunnen dat niet volbrengen [vergelijk 8.5: 6 en 8.23: 29].

Zelfs niet de grootste wijzen kunnen met het tellen van Mijn geboorten en handelingen die zich afspelen naar de drie van de tijd [verleden, heden, toekomst], o Koning, tot een einde komen [vergelijk 8.5: 6 en 8.23: 29]. (Vedabase)

 

Tekst 39-40

Niettemin, o vriend,  luister naar wat Ik u te vertellen heb over Mijn huidige geboorte. In het verleden werd Ik er door Heer Brahmā [zie 3.9 en ook 10.14] toe verzocht het dharma veilig te stellen en de demonen te vernietigen die een overlast voor de aarde vormden. Aldus daalde Ik neer in de Yadudynastie in het huis van Vasudeva, en noemen de mensen Mij vanwege dat feit Vāsudeva, de zoon van Vasudeva.

Niettemin, o vriend, verneem enkel van Mij over de huidige geboorte, die van Ondergetekende. In het verleden werd Ik verzocht door Heer Brahmā [zie 3.9 en ook 10.14] het dharma veilig te stellen en de demonen te vernietigen die een overlast voor de aarde vormen, en zo daalde Ik neder in de Yadu-dynastie ten huize van Vasudeva en noemen de mensen Mij als zodanig Vāsudeva, de zoon van Vasudeva. (Vedabase)

 

Tekst 41

Ik doodde Kālanemi [zie 10.8: 56] en Kamsa [10.44], Pralamba [10.18] en anderen die de deugdzame zielen vijandig gezind waren. Deze Yavana, o Koning, werd verbrand door uw verzengende blik.

Kālanemi bracht Ik ter dood [zie 10.8: 56], Kamsa [10.44], Pralamba [10.18] en anderen jaloers op de deugdzamen, en deze Yavana, o Koning werd verbrand door uw verzengende blik. (Vedabase)

 

Tekst 42

Ik, de ene persoon die zorgt voor de toegewijden, begaf Me naar deze grot met de bedoeling u een gunst te verlenen, want u hebt daar in het verleden vaak om gebeden.

Ik, diezelfde persoon met zorg voor de toegewijden, ging naar deze grot met de bedoeling u een gunst te verlenen, omdat u daar in het verleden vaak om gebeden hebt. (Vedabase)

 

Tekst 43

Zeg Me welke zegen u van Me wilt, o heilige Koning, Ik zal u alles geven wat u verlangt. Welke persoon Mij ook tevreden stelt, zal nimmer meer hoeven te treuren.'

Zegt u Me waarmee u gezegend wilt zijn, o geheiligde Koning, Ik zal u alles geven wat u verlangt; ongeacht wie Mij tevredenstelt, zal nooit meer hoeven te treuren.' (Vedabase)

 

Tekst 44

S'rī S'uka zei: 'Aldus toegesproken boog Mucukunda voor Hem en sprak hij. In de wetenschap dat Hij Nārāyana was, de [oorspronkelijke] Godheid, herinnerde hij vervuld van vreugde zich de woorden van Garga [***].

S'rī S'uka zei: 'Aldus toegesproken zich voor Hem buigend sprak Mucukunda met de woorden van Garga in gedachten [***], vol van vreugde in de wetenschap dat Hij Nārāyana was, de [oorspronkelijke] Godheid. (Vedabase)

 

Tekst 45

S'rī Mucukunda zei: 'De mens bedrogen door Uw begoochelend materieel vermogen māyā, o Heer, is niet van aanbidding voor U. De ware zin van het leven niet inziend raakt hij - of hij nu een man of een vrouw is - met het najagen van zijn geluk verstrikt in huishoudelijke aangelegenheden die hem ongelukkig maken.

S'rī Mucukunda zei: 'Deze persoon, niet van aanbidding voor U, kan, begoocheld door Uw verbijsterend vermogen māyā o Heer, zijn eigen voordeel niet vinden als hij, uit op het geluk, bedrogen raakt als een man - of ook als een vrouw - met een gezinsleven die verstrikt zijnde zich druk maakt over zaken die ellende geven. (Vedabase)

 

Tekst 46

De persoon die op de één of andere manier in deze wereld de zelden verworven, hoog ontwikkelde menselijke levensvorm bereikt en niet een doelloze [dierlijke] gedaante, o zondeloze, zal, met een onzuivere geest aan Uw lotusvoeten, niet van eerbetoon zijn, en als een dier gevallen zijn in de overwoekerde put van zijn thuis.

De persoon die het op de een of andere manier gebracht heeft tot wat zo moeilijk te verwerven is in deze wereld - een menselijke gedaante en niet die met poten, maar zonder van eerbetoon te zijn het niet probeert, o Zondeloze, met Uw lotusgelijke voeten, is, onzuiver van mentaliteit, als een dier gevallen in de overwoekerde put van zijn thuis. (Vedabase)


Tekst 47

O Onoverwinnelijke, ik heb mijn tijd verspild door zo een koninkrijk op te bouwen en weelde te verwerven, hetgeen nu allemaal verdwenen is. Bedwelmd als een aards heerser die zijn sterfelijk lichaam voor zichzelf aanziet, ging ik gebukt onder eindeloze zorgen; ik was gehecht geraakt aan kinderen, echtgenotes, rijkdommen en land.

O Onoverwinnelijke, hiermee mijn tijd verspillend bouwde ik een koninkrijk en een weelde op dat nu allemaal is verdwenen; onder de invloed als een aardse heerser die het sterfelijk lichaam voor zichzelf aanziet, had ik eindeloos te lijden onder angsten omdat ik gehecht raakte aan kinderen, echtgenotes, rijkdommen en land. (Vedabase)

 

Tekst 48

Me bekommerend om dit lichaam, dat je omsluit als een pot of een muur, dacht ik aldus over mezelf als zijnde een god onder de mensen. Omringd door strijdwagens, olifanten, paarden, voetvolk en generaals trok ik rond over de aarde, maar nimmer sloeg ik, in mijn grote trots, serieus acht op U.

Me bekommerend om dit lichaam, dat je omsluit als een pot of een muur, dacht ik aldus over mezelf als zijnde een god onder de mensen, omringd als ik was door strijdwagens, olifanten, paarden, voetvolk en generaals waarmee ik over de aarde rondtrok zonder serieus acht te slaan op U in mijn grote trots. (Vedabase)

 

Tekst 49

Onverschillig over wat er zou moeten worden gedaan, verlangend naar zinsobjecten en constant piekerend met een immer groeiende begeerte, wordt men plotseling voor U geplaatst, die zo aandachtig bent als een hongerige slang die zijn giftanden likt om een muis te doden.

Onverschillig over wat er zou moeten worden gedaan, talend naar zinsobjecten, zonder ophouden piekend met een immer groeiende begeerte, wordt men plotseling voor U geplaatst, degene die er wel om geeft; de dood voor een muis zich bevindend voor een slang die zijn giftanden likt. (Vedabase)

 

Tekst 50

Hetzelfde voertuig van de tijd, het lichaam, dat eerst 'de koning' heet, rijdend in wagens beslagen met goud of op machtige olifanten, wordt onvermijdelijk mettertijd aangeduid als 'ontlasting', 'wormen' en 'as' [zie ook 16.4: 2-6].

Voorheen genaamd 'de koning' rijdend in wagens beslagen met goud of op machtige olifanten wordt die zelfde [gedaante] onvermijdelijk met de Tijd van Uw Lichaam 'ontlasting', 'wormen' en 'as' genoemd [zie ook 16.4: 2-6]. (Vedabase)

 

Tekst 51

Alom de richtingen veroverd hebbend, zonder verdere conflicten, en gezeten op een troon onder de lofprijzingen van soortgelijke heersers, loopt de persoon in zijn huis rond als een huisdier aan de leiband, terwijl hij zijn geluk ontleent aan de geslachtelijke omgang met vrouwen, o Heer.

Alom alle richtingen veroverd hebbend, zonder tegenstanders om bang voor te zijn en gezeten op een troon onder de lofprijzingen van koningen die ook zo zijn, loopt de persoon in zijn huis als een huisdier aan de leiband, sexueel zijn geluk ontlenend aan de vrouwen, o Heer. (Vedabase)

 

Tekst 52

In die situatie reikend naar meer dan een ander bezit, verricht hij, strikt pleziertjes vermijdend, boetvaardig zijn plicht, maar over zichzelf denkend als 'Ik ben machtiger, ik ben mijn eigen baas’, kan hij wiens driften zo uitgesproken zijn, het geluk niet bereiken.

Daarin met een scheef oog reikhalzend naar meer, verricht hij boetvaardig zijn plicht strikt pleziertjes vermijdend, maar over zichzelf denkend als 'Ik de grote onafhankelijke' kan hij, wiens driften zo uitgesproken zijn, het geluk niet bereiken. (Vedabase)

 

Tekst 53

Als voor de dolende persoon zich het levenseinde aandient, kan hij, o Onfeilbare, omgang vinden met hen die goed en eerlijk zijn [de sat-sanga]. Met die goede associatie zal zich dan de toewijding voor Hem ontwikkelen die, als de Heer van het Hogere [de oorzaken] en het Lagere [de gevolgen], het enige doel vormt voor de deugdzamen.

Als het zich voordoet dat de dolende persoon voor het einde van zijn materiėle bestaan komt te staan, zal te dien tijde, o Onfeilbare, de omgang met de goeden en eerlijken [de sat-sanga] worden gevonden waarna vervolgens de toewijding zijn ontstaan vindt die gericht is op Hem die voor de deugdzamen als de Heer van het Hogere [de oorzaken] en het Lagere [de gevolgen] het enige doel vormt. (Vedabase)

 

Tekst 54

O Heer, ik denk dat met het spontane verdwijnen van de gehechtheid aan mijn koninkrijk, U mij Uw genade hebt getoond. Dat is namelijk waar de gelouterde heersers over eindeloze stukken land voor bidden, als ze het bos ingaan om zich af te zonderen.

Ik denk, o Heer, dat, met het spontane wegvallen van de gehechtheid aan mijn koninkrijk, U voor mij van genade bent geweest: dat is waar de gelouterde heersers over eindeloze stukken land voor bidden als ze, de afzondering zoekend, het bos ingaan. (Vedabase)

 

Tekst 55

Ik verlang naar niets anders dan het dienen van Uw voeten, want ze vormen, voor hen die zich geen materieel leven wensen, het voorwerp van verlangen, de gunst waarnaar werd gezocht, o Almachtige. Welke trouwe ziel van aanbidding voor U die het Pad van Persoonlijke Ontwikkeling toont, o Heer, zou als een gunst voor dat kiezen wat zijn gebondenheid veroorzaakt?

Ik verlang niets anders dan Uw voeten te dienen die voor hen die niet talen naar een materieel leven het voorwerp van verlangen vormen, de gunst waarnaar werd gezocht, o Almachtige; welke trouwe ziel van aanbidding voor U die het Pad der Persoonlijke Ontwikkeling Openlegt, o Heer, zou als gunst kiezen voor dat wat zijn gebondenheid veroorzaakt? (Vedabase)

 

Tekst 56

Daarom o Heer, de wereldse zegeningen geheel naast mij neerleggend waardoor men verstrikt raakt in de geaardheden van de hartstocht, de onwetendheid en de goedheid, benader ik U, de Oorspronkelijke Persoon van de Zuivere Kennis, die, vrij van wereldse betrekkingen en dualiteit, transcendentaal bent aan de materiėle kwaliteiten.

Derhalve o Heer nader ik tot U in mijn volledig de wereldse zegeningen naast mij neerleggen waardoor men verstrikt raakt in de geaardheden der hartstocht, onwetendheid en goedheid; U, de Oorspronkelijke Persoon van de Zuivere Waarheid die vrij is van wereldse betrekkingen, die vrij is van de tweevoud en verheven is boven de geaardheden. (Vedabase)


Tekst 57

Geplaagd door verstoringen had ik, een lange tijd, veel zorgen en moest ik lijden in de wereld. Met mijn zes vijanden [de zinnen en de geest] nimmer tevreden, kon ik met geen mogelijkheid de vrede vinden, o Verlener van de Toevlucht. AlstUblieft, o Heer, bescherm mij die, geplaatst voor deze gevaren, o Allerhoogste Ziel, Uw lotusvoeten heeft benaderd, de waarheid die vrij is van angst en leed.'

Een lange tijd werd ik, o zo spijtig, vol van leed in de wereld geplaagd door verstoringen; met mijn zes vijanden [de zinnen en de geest] nimmer zat bestond er geen mogelijkheid om de vrede te vinden, o Verlener der Toevlucht, alstUblieft o Heer bescherm mij die geplaatst voor deze gevaren, o Allerhoogste Ziel, Uw lotusvoeten benaderde die staan voor de waarheid vrij van zorgen die bevrijdt van angst.' (Vedabase)

 

Tekst 58

De Allerhoogste Heer zei: 'O grote Koning, keizer van allen, u hebt een zuivere en krachtige geest, want ondanks dat u werd verleid met zegeningen, raakte u niet bedorven door begeerten.

De Allerhoogste Heer zei: 'O grote Koning, keizer van allen, ook al werd u verleid met zegeningen maakte u, capabel van geest, een onberispelijke keuze, niet bedorven als u was door begeerten. (Vedabase)

 

Tekst 59

Alstublieft, weet dat Ik u verleidde met zegeningen om na te gaan of u vrij bent van begoocheling. Nimmer laat de exclusieve [Mij enkel toegewijde] intelligentie van de bhakta's zich leiden door materiėle zegeningen.

Alstublieft weet dat Ik u verleidde met zegeningen om te beproeven of u vrij bent van begoocheling; nimmer wordt de exclusieve [Mij enkel toegewijde] intelligentie van de bhakta's geleid door materiėle zegeningen. (Vedabase)

 

Tekst 60

Zij die, Mij niet toegewijd zijnde, zich bezighouden met ademhalingsoefeningen en dergelijke, hebben hun materiėle verlangens niet weten terug te dringen [de vāsanā's], o Koning, zodat men ziet dat hun geest zich weer opnieuw [materieel] doet gelden.

Met hen die, Mij niet toegewijd, zich bezighouden met ademhalingsoefeningen en dergelijke kan men waarnemen dat dat hun geesten weer opnieuw worden opgewekt [tot zinsbevrediging], omdat ze niet de sporen van het materieel verlangen hebben uitgewist [de vāsanā's], o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 61

Trek naar believen rond in deze wereld, en moge er, met uw geest op Mij gevestigd, voor u aldus steeds een onafgebroken toewijding voor Mij bestaan.

Trek rond in deze wereld zoals u wil en moge, met uw geest gevestigd op Mij, er aldus steeds de toewijding voor Mij zijn die niet faalt. (Vedabase)

 

Tekst 62

Zich aan het dharma houdend van de heersende klasse, hebt u levende wezens gedood tijdens de jacht of bij andere gelegenheden. Door geheel op te gaan in boetedoeningen met Mij als uw toevlucht, moet u die zonde nu uitwissen.

Met het naleven van het dharma van de heersende klasse hebt u levende wezens gedood tijdens de jacht of bij andere gelegenheden; die zonde moet u nu uitwissen door geheel op te gaan in boetedoeningen waarin u Mij als uw toevlucht heeft. (Vedabase)

 

Tekst 63

In uw geboorte volgend op deze, o Koning, zal u, zich ontwikkelend tot een superieure weldoener voor alle levende wezens, een uitstekende brahmaan zijn en Mij zeker bereiken [zie ook B.G. 5: 29].'

In de geboorte meteen hierna o Koning, zal u, met het u ontwikkelen tot een bovenste beste weldoener van alle levende wezens, een fijne brahmaan zijn die enkel en alleen Mij voor ogen heeft [zie ook  B.G. 5: 29]. (Vedabase)

 

*: Mucukunda, de slapende man, vocht zoals hierna uitgelegd voor een lange tijd ten behoeve van de halfgoden en koos uiteindelijk als zijn zegening het recht om ongestoord te mogen slapen. De paramparā haalt bij monde van S'rīla Vis'vanātha Cakravartī de Hari-vams'a aan die verklaart dat hij verder nog de gunst bedong dat hij in staat zou zijn een ieder te vernietigen die hem zou storen in zijn slaap. Hij maakt verder duidelijk dat Mucukunda dit nogal morbide verzoek deed om heer Indra af te schrikken, die, zo dacht Mucukunda, hem anders misschien bij herhaling zou wakker maken met een verzoek om zijn hulp bij het bestrijden van Indra's kosmische vijanden. Indra's instemmen met Mucukunda's verzoek wordt als volgt beschreven in de S'rī Vishnu Purāna: "De halfgoden verklaarden, 'Wie u ook uit uw slaap haalt zal ter plekke tot as verbranden door een vuur voortgebracht uit zijn eigen lichaam' ".

**: S'rīla Bhaktisiddhānta Sarasvatī Thhākura geeft de volgende regels uit een alternatieve lezing van dit hoofdstuk. Deze regels moeten worden ingevoegd tussen de twee helften van dit vers:

nidrām eva tato vavre
sa rājā s'rama-karshitah
yah kas'cin mama nidrāyā
bhangam kuryād surottamāh
sa hi bhasmī-bhaved ās'u
tathoktas' ca surais tadā
svāpam yātam yo madhye tu
bodhayet tvām acetanah
sa tvayā drishtha-mātras tu
bhasmī-bhavatu tat-kshanāt

"De Koning, uitgeput door zijn arbeid, koos toen voor de slaap als zijn zegening. Hij stelde verder, 'O beste van de halfgoden, moge wie dan ook die mij in mijn slaap verstoord direct tot as verbranden.' De halfgoden antwoordden, 'zo zij het,' en zeiden tegen hem, 'Die botte persoon die u midden in uw slaap wekt, zal eenvoudig direct tot as verbranden door de blik die u op hem werpt.' "

***: De paramparā stelt: 'S'rīla S'rīdhara Svāmī zegt ons dat Mucukunda zich bewust was van de voorspelling van de klassieke wijze Garga dat in het achtentwintigste millennium de Allerhoogste Heer zou nederdalen. Volgens Ācārya Vis'vanātha, stelde Garga Muni Mucukunda er verder van op de hoogte dat hij persoonlijk de Heer zou ontmoeten. En nu gebeurde dat allemaal.'

 

 

 

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De eerste afbeelding is getiteld:
Kalayavana surrounds Mathura, Page from a Dispersed Bhagavata Purana Series. Source: Brooklyn Museum.
De tweede afbeelding genaamd 'Tijd-Vishnu' op deze pagina is een samenvoeging door Anand Aadhar
van een beeld van een vierarmige Vishnu van de Pandya Dynastie (
Metropolitan Museum)
en een © schilderij van
Vlad Holst genaamd 'Clock" (used with permission).
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties