regelbalk



 

Canto 10

Yugala Ārati

  

 

Hoofdstuk 65: Heer Balarāma in Vrindāvana en de Stroom Verdeeld

(1) S'rī S'uka zei: 'O beste van de Kuru's, de Allerhoogste Heer Balarāma klom [op een dag] in Zijn wagen ernaar verlangend Zijn vrienden te zien, en reisde af naar Nanda's koeherdersdorp. (2) Rāma werd omhelsd door de gopa's en de gopī's, die Hem inderdaad al een lange tijd hadden gemist. Nadat Hij Zijn ouders Zijn eerbetuigingen had gebracht begroetten ze Hem blij met het brengen van gebeden: (3) 'O afstammeling van Das'ārha, Heer van het Universum, bescherm ons alsJeblieft altijd samen met Je jongere broer [Krishna].' Dit gezegd hebbende trokken ze Hem dicht naar zich toe op hun schoten en omhelsden ze Hem, waarbij ze Hem bevochtigden met het vocht van hun tranen. (4-6) Zoals voorgeschreven begaf Hij Zich naar de oudere gopa's, waarna Hij werd verwelkomd door de jongere. Daarna benaderde Hij de koeherders die Hij, naar gelang ieders leeftijd, vriendschaps- en familierelatie, tegemoet trad met glimlachen en het beetgrijpen van hun handen. Na Hem een comfortabele zitplaats te hebben geboden, zodat Hij wat kon uitrusten en dergelijke, verzamelden zij, die alles in dienst hadden gesteld van de lotusogige Krishna, zich rondom Hem en stelden ze, met stemmen verstikt van de liefde, vragen met betrekking tot het welzijn van hun dierbaren [in Dvārakā]: (7) 'O Balarāma gaat het goed met al onze verwanten? Herinneren Je vrouwen en kinderen zich ons nog allemaal, o Rāma? (8) Gelukkig werd die zondaar van een Kamsa gedood en werden onze verwanten bevrijd. Goddank vonden zij beschutting in een fort [Dvārakā] en slaagden ze erin onze vijanden te doden en te verslaan!' (9) Vereerd om Balarāma in hun midden te zien vroegen de gopī's met een glimlach: 'Geniet Krishna, de lieveling van de dames in de stad, een gelukkig leven? (10) Denkt Hij nog wel aan Zijn mensen, Zijn [pleeg]vader en moeder; zal Hij er ooit nog eens toe komen in eigen persoon Zijn moeder weer te zien, en herinnert Hij met Zijn machtige armen Zich onze onwankelbare dienst nog? (11-12) Terwille van Hem hebben wij, o Heer, ons onthecht van degenen waar men zich maar moeilijk van los kan maken: onze moeders, vaders, echtgenoten, kinderen en zusters, o afstammeling van Das'ārha. Toen Hij ons opeens afwees en vertrok, brak Hij met de vriendschap, maar welke vrouw Zou Hem nu niet op Zijn woord geloven [dat Hij terug zou keren]? (13) Hoe kunnen die schrandere dames uit de stad, die afgaan op Zijn welbespraaktheid, fraaie glimlachen en de lust die Hij bij ze opwekt, nu vertrouwen op de woorden van Hem die zo ondankbaar Zijn hart makkelijk elders heeft en het contact afbreekt?  (14) Maar waarom zouden we nog langer over Hem uitweiden, o gopī's? Laten we het alsjeblieft over wat anders hebben. Als Hij Zijn tijd zonder ons doorbrengt, laten wij dan hetzelfde doen [en proberen het zonder Zijn aanwezigheid te redden. Zie ook 10.47: 47].'



(15) Aldus samen sprekend herinnerden de vrouwen zich S'auri's lachen, gesprekken, aantrekkelijke blikken, manier van lopen en liefdevolle omhelzing, en daarvan moesten ze huilen. (16) Sankarshana, de Opperheer, die bedreven was in verschillende manieren van steun verlenen, troostte hen met Krishna's vertrouwelijke boodschappen die hen in hun harten raakten. (17) Balarāma verbleef daar gedurende de twee maanden Madhu en Mādhava [de eerste twee na de lente-equinox] en bracht ook 's nachts de gopī's in [amoureuze] verrukking [zie ook 10.15: 8]. (18) In een stukje bos nabij de Yamunā [bekend als S'rīrāma-ghaththa] waar de wind de geur van ['s nachts bloeiende] kumudalotussen meevoerde en de volle maan de plek baadde in haar licht, genoot Hij ervan bediend te worden in het gezelschap van de vele vrouwen. (19) Uit de holte van een boom vloeide de goddelijke [bedwelmende drank] vārunī, die door Varuna werd gebracht en die met zijn aroma het hele bos zelfs nog meer deed geuren. (20) Balarāma, die de geur opsnoof van die honingstroom meegevoerd door de wind, ging eropaf en dronk ervan samen met de vrouwen. (21) En terwijl de zangers van de hemel Zijn heerlijkheid bezongen, genoot Hij, die er in de kring van jonge vrouwen nog mooier uitzag, van de jonge vrouwen als was Hij Indra's olifantenstier met een kudde wijfjes. (22) Pauken weerklonken in de hemel, de Gandharva's lieten vol vreugde bloemen neerregenen en de wijzen prezen Balarāma voor Zijn heldendaden. (23) Terwijl Zijn avonturen werden bezongen door de vrouwen zwierf Halāyudha [Balarāma als 'gewapend met de ploeg'], beschonken, met ogen zwaar van de bedwelming, door het bos.


(24-25) Hij met Zijn bloemen, met een enkele oorhanger, dwaas van het plezier, met Zijn Vaijayantī bloemenslinger om en met Zijn lachende, lotusgelijke gezicht overdekt door zweetdruppeltjes als waren het sneeuwvlokken, riep toen om de Yamunā met het voornemen in het water te spelen. Maar toen de rivier Zijn dronken woorden daarop negeerde en niet kwam, werd ze door Hem kwaad met de punt van Zijn ploeg erbij gesleept: (26) 'Door Mij opgeroepen kom je niet, o zondige. Omdat je buiten Mij om je beweegt naar eigen goeddunken, zal Ik je hier brengen met de punt van Mijn ploeg verdeeld in honderden stroompjes!'

(27) De [godin van de] Yamunā aldus berispt, viel Hem bevreesd ten voeten, o Koning en sprak bevend de volgende woorden tot de nazaat van Yadu [*]: (28) 'Rāma, Balarāma, o machtig gearmde, wat weet ik nu van Uw macht, o Meester van het Universum die met een enkel deelaspect van U [dat van S'esha] de aarde draagt? (29) AlstUblieft, o Allerhoogste Heer, laat me gaan, ik geef me aan U over. Ik was me niet bewust van Uw status, o Allerhoogste Persoonlijkheid, o Ziel van het Universum die zorgt voor de toegewijden!'

(30) Balarāma, de Allerhoogste Heer, schonk op die smeekbede van de Yamunā haar toen de vrijheid en ging met de vrouwen het water in, als was Hij de koning van de olifanten met zijn wijfjes. (31) Na Zich naar hartelust te hebben uitgeleefd kwam Hij uit het water en bood Kānti ['de vrouwelijke schoonheid, de helderheid van de maan', een naam van Lakshmī] Hem een blauw stel kleren aan, hoogst kostbare sieraden en een prachtige halsketting. (32) Hij hulde Zich in de blauwe kledingstukken en deed de gouden halsketting om. Schitterend uitgedost en ingesmeerd, zag Hij er zo magnifiek uit als de olifant van de grote Heer Indra. (33) O Koning, tot op de dag van vandaag worden de stromen van de Yamunā, zoals ze werden getrokken door de onbegrensd machtige Balarāma, beschouwd als een bewijs van Zijn kunnen. (34) En zo genoot Balarāma, met Zijn geest in de ban van de charme en liefde van de vrouwen van de koeherdersgemeenschap, van Zijn nachten in Vraja als betrof het één enkele nacht.'

 

next                         

 

 

Derde herziene editie, geladen 19  juli, 2021.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'O beste van de Kuru's, de Allerhoogste Heer Balarāma klom [op een dag] in Zijn wagen ernaar verlangend Zijn vrienden te zien, en reisde af naar Nanda's koeherdersdorp.
S'rī S'uka zei: 'O beste van de Kuru's, de Allerhoogste Heer Balarāma klom [op een dag] in Zijn wagen ernaar verlangend Zijn vrienden te zien en reisde af naar Nanda's koeherdersdorp. (Vedabase)

 

Tekst 2

Rāma werd omhelsd door de gopa's en de gopī's, die Hem inderdaad al een lange tijd hadden gemist. Nadat Hij Zijn ouders Zijn eerbetuigingen had gebracht begroetten ze Hem blij met het brengen van gebeden:

Door de gopa's en de gopī's, die Hem voor een lange tijd inderdaad hadden gemist, werd Rāma omhelsd en met het brengen van Zijn eerbetuigingen voor Zijn ouders werd Hij vreugdevol begroet met gebeden:  (Vedabase)

 

Tekst 3

'O afstammeling van Das'ārha, Heer van het Universum, bescherm ons alsJeblieft altijd samen met Je jongere broer [Krishna].' Dit gezegd hebbende trokken ze Hem dicht naar zich toe op hun schoten en omhelsden ze Hem, waarbij ze Hem bevochtigden met het vocht van hun tranen.

'O afstammeling van Das'ārha, bescherm ons alsJeblieft altijd tezamen met Je jongere broer, de Heer van het Levende Wezen', en dit gezegd hebbende trokken ze Hem dicht naar zich toe op hun schoten en omhelsden ze Hem, Hem bevochtigend met het nat van hun tranen. (Vedabase)

  

Tekst 4-6

Zoals voorgeschreven begaf Hij Zich naar de oudere gopa's, waarna Hij werd verwelkomd door de jongere. Daarna benaderde Hij de koeherders die Hij, naar gelang ieders leeftijd, vriendschaps- en familierelatie, tegemoet trad met glimlachen en het beetgrijpen van hun handen. Na Hem een comfortabele zitplaats te hebben geboden, zodat Hij wat kon uitrusten en dergelijke, verzamelden zij, die alles in dienst hadden gesteld van de lotusogige Krishna, zich rondom Hem en stelden ze, met stemmen verstikt van de liefde, vragen met betrekking tot het welzijn van hun dierbaren [in Dvārakā]:

Daarna begaf Hij zich naar de oudere koeherders die Hij tegemoet trad met glimlachen en het beetgrijpen van hun handen. Na Hem een comfortabele zitplaats te hebben geboden zodat Hij wat had kunnen uitrusten en zo meer, verzamelden zij, die alles in dienst hadden gesteld van de lotus-ogige Krishna zich rondom Hem en stelden ze met stemmen verstikt van de liefde vragen met betrekking tot het welzijn van hun dierbaren: (Vedabase)

 

Tekst 7

'O Balarāma gaat het goed met al onze verwanten? Herinneren Je vrouwen en kinderen zich ons nog allemaal, o Rāma?

'O Balarāma gaat het onze verwanten allemaal goed? Herinneren zich al de Jouwen, vrouwen en kinderen tezaam, ons nog o Rāma? (Vedabase)

 

Tekst 8

Gelukkig werd die zondaar van een Kamsa gedood en werden onze verwanten bevrijd. Goddank vonden zij beschutting in een fort [Dvārakā] en slaagden ze erin onze vijanden te doden en te verslaan!'

Gelukkig werd die zondaar van een Kamsa ter dood gebracht en werden onze verwanten bevrijd; goddank vonden zij beschutting in een fort [Dvārakā] en werden onze vijanden gedood en overwonnen!'  (Vedabase)

 

Tekst 9

Vereerd om Balarāma in hun midden te zien vroegen de gopī's met een glimlach: 'Geniet Krishna, de lieveling van de dames in de stad, een gelukkig leven?

Zeer vereerd Rāma in hun midden te zien vroegen de gopī's met een glimlach: 'Geniet Krishna, de lieveling van de dames in de stad, een gelukkig leven? (Vedabase)

    

Tekst 10

Denkt Hij nog wel aan Zijn mensen, Zijn [pleeg]vader en moeder; zal Hij er ooit nog eens toe komen in eigen persoon Zijn moeder weer te zien, en herinnert Hij met Zijn machtige armen Zich onze onwankelbare dienst nog?

Denkt Hij nog wel aan Zijn mensen, zijn [pleeg-]vader en Zijn moeder; zal Hij er ooit nog eens toe komen in eigen persoon Zijn moeder weer te zien en herinnert Hij met Zijn machtige armen Zich onze onwankelbare dienst nog? (Vedabase)

 

Tekst 11-12

Terwille van Hem hebben wij, o Heer, ons onthecht van degenen waar men zich maar moeilijk van los kan maken: onze moeders, vaders, echtgenoten, kinderen en zusters, o afstammeling van Das'ārha. Toen Hij ons opeens afwees en vertrok, brak Hij met de vriendschap, maar welke vrouw Zou Hem nu niet op Zijn woord geloven [dat Hij terug zou keren]?

Terwille van Hem hebben we, o Heer, ons onthecht van hen waar men zich zo moeilijk van kan losmaken: onze moeders, vaders, echtgenoten, kinderen en zusters, o afstammeling van Das'ārha. Toen Hij ons opeens afwees en vertrok, brak Hij met de vriendschap, maar welke vrouw zou er nou geen geloof aan hechten weer van Hem te horen? (Vedabase)

  

Tekst 13

Hoe kunnen die schrandere dames uit de stad, die afgaan op Zijn welbespraaktheid, fraaie glimlachen en de lust die Hij bij ze opwekt, nu vertrouwen op de woorden van Hem die zo ondankbaar Zijn hart makkelijk elders heeft en het contact afbreekt? 

Hoe kunnen nu die schrandere dames uit de stad vertrouwen stellen in de woorden van Hem die Zijn hart zo makkelijk elders heeft en het contact afbreekt? Ze verkijken zich op Zijn welbespraaktheid en fraaie glimlachten omdat ze in werkelijkheid door de lust worden aangespoord! (Vedabase)

 

Tekst 14

Maar waarom zouden we nog langer over Hem uitweiden, o gopī's? Laten we het alsjeblieft over wat anders hebben. Als Hij Zijn tijd zonder ons doorbrengt, laten wij dan hetzelfde doen [en proberen het zonder Zijn aanwezigheid te redden. Zie ook 10.47: 47].'

Maar waarom zouden we nog langer over Hem moeten uitweiden o gopī's, laten we het alsjeblieft over wat anders hebben; als Hij Zijn tijd zonder ons doorbrengt, laten wij dan hetzelfde doen [met proberen het zonder Zijn aanwezigheid te redden. Zie ook 10.47: 47].' (Vedabase)

 

Tekst 15

Aldus samen sprekend herinnerden de vrouwen zich S'auri's lachen, gesprekken, aantrekkelijke blikken, manier van lopen en liefdevolle omhelzing, en daarvan moesten ze huilen.

Zich aldus onderhoudend over de goedlachsheid, de gesprekken en de aantrekkelijke blikken en zich de manier van lopen en liefdevolle omhelzing van S'auri herinnerend, moesten de vrouwen huilen.  (Vedabase)

  

Tekst 16

Sankarshana, de Opperheer, die bedreven was in verschillende manieren van steun verlenen, troostte hen met Krishna's vertrouwelijke boodschappen die hen in hun harten raakten.

Sankarshana, de Opperheer, als een expert in de verschillende wijzen van steun verlenen, troostte hen met Krishna's vertrouwelijke boodschappen die hen in hun harten raakten. (Vedabase)

    

Tekst 17

Balarāma verbleef daar gedurende de twee maanden Madhu en Mādhava [de eerste twee na de lente-equinox] en bracht ook 's nachts de gopī's in [amoureuze] verrukking [zie ook 10.15: 8].

Rāma verbleef daar toen voor de duur van de twee maanden Madhu en Mādhava [de eerste twee na de lente-equinox], en bracht ook gedurende de nacht de gopī's in [amoureuze] verrukking [zie ook 10.15: 8]. (Vedabase)

 

Tekst 18

In een stukje bos nabij de Yamunā [bekend als S'rīrāma-ghaththa] waar de wind de geur van ['s nachts bloeiende] kumudalotussen meevoerde en de volle maan de plek baadde in haar licht, genoot Hij ervan bediend te worden in het gezelschap van de vele vrouwen.

In een stukje bos nabij de Yamunā [bekend als S'rīrāma-ghaththa] met in de wind de geur van ['s nachts bloeiende] kumuda lotussen, genoot Hij, badend in het licht van de volle maan, ervan door de vele vrouwen bediend te worden. (Vedabase)

 

Tekst 19

Uit de holte van een boom vloeide de goddelijke [bedwelmende drank] vārunī, die door Varuna werd gebracht en die met zijn aroma het hele bos zelfs nog meer deed geuren.

Door Varuna gebracht vloeide uit de holte van een boom de goddelijke [bedwelmende drank] Vārunī die met zijn aroma het gehele bos zelfs nog meer deed geuren. (Vedabase)

  

Tekst 20

Balarāma, die de geur opsnoof van die honingstroom meegevoerd door de wind, ging eropaf en dronk ervan samen met de vrouwen.

Balarāma, die de geur opsnoof van die honingstroom meegevoerd door de wind, ging eropaf en dronk ervan samen met de vrouwen. (Vedabase)

 

Tekst 21

En terwijl de zangers van de hemel Zijn heerlijkheid bezongen, genoot Hij, die er in de kring van jonge vrouwen nog mooier uitzag, van de jonge vrouwen als was Hij Indra's olifantenstier met een kudde wijfjes.

Pauken weerklonken in de hemel, de Gandharva's lieten vol vreugde bloemen neerregenen en de wijzen prezen Rāma voor Zijn heldendaden. (Vedabase)

  

Tekst 22

Pauken weerklonken in de hemel, de Gandharva's lieten vol vreugde bloemen neerregenen en de wijzen prezen Balarāma voor Zijn heldendaden.

En terwijl de zangers van de hemel de heerlijkheid bezongen, genoot Hij, die er in de kring van jonge vrouwen nog mooier uitzag, van de jonge vrouwen, als was Hij Indra's olifantenstier met een kudde wijfjes. (Vedabase)

 

Tekst 23

Terwijl Zijn avonturen werden bezongen door de vrouwen zwierf Halāyudha [Balarāma als 'gewapend met de ploeg'], beschonken, met ogen zwaar van de bedwelming, door het bos.

Met Zijn avonturen bezongen door de vrouwen zwierf Halāyudha [Balarāma als 'gewapend met de ploeg'] onder de invloed van de drank door het bos met Zijn ogen zwaar van de bedwelming. (Vedabase)

 

Tekst 24-25

Hij met Zijn bloemen, met een enkele oorhanger, dwaas van het plezier, met Zijn Vaijayantī bloemenslinger om en met Zijn lachende, lotusgelijke gezicht overdekt door zweetdruppeltjes als waren het sneeuwvlokken, riep toen om de Yamunā met het voornemen in het water te spelen. Maar toen de rivier Zijn dronken woorden daarop negeerde en niet kwam, werd ze door Hem kwaad met de punt van Zijn ploeg erbij gesleept:

Met bloemen, met een enkele oorhanger, zot van het genoegen, met Zijn Vaijayantī bloemenslinger om en met Zijn lachende, lotusgelijke gezicht overdekt door zweetdruppeltjes als waren het sneeuwvlokken, riep Hij om de Yamunā met het voornemen in het water te spelen, maar toen de rivier Zijn dronken woorden daarop negeerde, werd zij door Hem kwaad omdat ze niet kwam met de punt van Zijn ploeg erbij gesleept: (Vedabase)

  

 Tekst 26

'Door Mij opgeroepen kom je niet, o zondige. Omdat je buiten Mij om je beweegt naar eigen goeddunken, zal Ik je hier brengen met de punt van Mijn ploeg verdeeld in honderden stroompjes!'

'Jij zondige, je komt niet, terwijl je door Mij bent geroepen, en omdat, naar je eigen idee je bewegend, je Mij niet gerespecteerd hebt, zal Ik je met de punt van Mijn ploeg in honderden stroompjes verdeeld naar Mij toe doen komen!' (Vedabase)

 

Tekst 27

De [godin van de] Yamunā aldus berispt, viel Hem bevreesd ten voeten, o Koning en sprak bevend de volgende woorden tot de nazaat van Yadu [*]:

Yamunā aldus berispt, bevreesd Hem ten voeten gevallen, o Koning, sprak trillend voor het Yadu-kind de woorden [*]: (Vedabase)

  

Tekst 28

'Rāma, Balarāma, o machtig gearmde, wat weet ik nu van Uw macht, o Meester van het Universum die met een enkel deelaspect van U [dat van S'esha] de aarde draagt?

'Rāma, Rāma, o machtig gearmde, wat weet ik nu van waar U allemaal toe in staat bent? U door wiens enkele deelaspect [van S'esha] de aarde wordt gedragen, o Meester van het Universum. (Vedabase)

 

 Tekst 29

AlstUblieft, o Allerhoogste Heer, laat me gaan, ik geef me aan U over. Ik was me niet bewust van Uw status, o Allerhoogste Persoonlijkheid, o Ziel van het Universum die zorgt voor de toegewijden!'

AlstUblieft, o Allerhoogste Heer, laat me gaan, ik heb me overgegeven, ik was me niet bewust van Uw status Allerhoogste Persoonlijkheid, o Ziel van het Universum die zo vol van mededogen bent voor Uw toegewijden!' (Vedabase)

 

 Tekst 30

Balarāma, de Allerhoogste Heer, schonk op die smeekbede van de Yamunā haar toen de vrijheid en ging met de vrouwen het water in, als was Hij de koning van de olifanten met zijn wijfjes.

Aldus ertoe verzocht gaf Balarāma, de Allerhoogste Heer, de Yamunā de vrijheid en dompelde Zich toen met de vrouwen onder in het water als was hij de koning der olifanten met zijn wijfjes. (Vedabase)

 

Tekst 31

Na Zich naar hartelust te hebben uitgeleefd kwam Hij uit het water en bood Kānti ['de vrouwelijke schoonheid, de helderheid van de maan', een naam van Lakshmī] Hem een blauw stel kleren aan, hoogst kostbare sieraden en een prachtige halsketting.

Zich naar hartelust uitgeleefd hebbend en uit het water gekomen bood Kānti ['de vrouwelijke schoonheid, de helderheid van de maan', een naam van Lakshmī] Hem een blauw stel kleren, hoogst kostbare sieraden en een prachtige halsketting. (Vedabase)

 

Tekst 32

Hij hulde Zich in de blauwe kledingstukken en deed de gouden halsketting om. Schitterend uitgedost en ingesmeerd, zag Hij er zo magnifiek uit als de olifant van de grote Heer Indra.

Zich aankledend met de blauwe kledingstukken en de gouden halsketting omdoend zag Hij, schitterend uitgedost en ingesmeerd, er net zo magnifiek uit als de olifant van de grote heer Indra. (Vedabase)

 

Tekst 33

O Koning, tot op de dag van vandaag worden de stromen van de Yamunā, zoals ze werden getrokken door de onbegrensd machtige Balarāma, beschouwd als een bewijs van Zijn kunnen.

Tot op de dag van vandaag worden, o Koning, de stromen van de Yamunā zoals ze werden getrokken door Balarāma's onbegrensde vermogen, gezien als bewijs van Zijn kunnen. (Vedabase)

 

Tekst 34

En zo genoot Balarāma, met Zijn geest in de ban van de charme en liefde van de vrouwen van de koeherdersgemeenschap, van Zijn nachten in Vraja als betrof het één enkele nacht.'

Aldus voltrokken voor Rāma, die in Zijn geest bekoord was door de uitgelezen vrouwenschaar van de koeiengemeenschap, al de nachten die Hij in Vraja genoot, zich als betrof het één enkele nacht.' (Vedabase)

 

* De paramparā geeft als commentaar: 'Volgens S'rīla Jīva Gosvāmī, is de godin die verscheen voor Heer Balarāma een expansie van S'rīmatī Kālindī, één van Heer Krishna's koninginnen in Dvārakā. S'rīla Jīva Gosvāmī noemt haar een 'schaduw' van Kālindī, en S'rīla Vis'vanātha Cakravartī bevestigt dat ze een expansie is van Kālindī, niet Kālindī zelf. S'rīla Jīva Gosvāmī levert ook bewijs met de S'rī Hari-vams'a uitspraak - pratyuvācārnava-vadhūm - dat de Godin van de Yamunā de echtgenote van de oceaan is. De Hari-vams'a refereert derhalve ook wel aan haar als Sāgarānganā.'

 

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
De eerste afbeelding toont Balarāma zich vermakend met de gopīs. Bron onbekend.
De tweede afbeelding is getiteld:
Balarama Diverting the course of the Yamuna River with his plough. ca. 1760-1765.
Opaque watercolor and gold on paper. Source: Brooklyn Museum.

Productie: de Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties