regelbalk



 

 

Canto 10

Vibhâvarî S'esha

 

 

Hoofdstuk 87: Het Onderliggende Mysterie: De Gebeden van de Veda's in Eigen Persoon

(1) S'rî Parîkchit zei: 'O brahmaan, hoe kunnen de heilige geschriften [de s'ruti, de Veda's], die de verschillende basiskwaliteiten van de natuur behandelen, zich nu uitspreken over de onuitsprekelijke [*] Absolute Waarheid die verheven is boven oorzaak [het subtiele] en gevolg [het grofstoffelijke]?'

(2) S'rî S'uka zei: 'De intelligentie, de zinnen, de geest en de levenskracht van de levende wezens werden door hun Heer en Meester tot ontwikkeling gebracht terwille van [het omgaan met, het bevrediging vinden met] de elementaire materie,  voor het verwerven van een leven en voor het doel van [de emancipatie van] de ziel en haar uiteindelijke bevrijding. (3) De voorgangers [zoals de Kumâra's] van onze voorgangers [zoals Nârada] waren gefixeerd op ditzelfde onderliggende mysterie [upanishad] wat betreft de Absolute Waarheid. Een ieder die er met geloof aan vasthoudt, zal vrij zijn van materiële gehechtheid en vrede en geluk bereiken [zie ook 8.24: 38]. (4) Ik zal hier nu verslag doen van een relaas aangaande Heer Nârâyana. Het betreft een gesprek tussen Nârâyana Rishi en Nârada Muni.

(5) Op een dag ging de Opperheer Zijn geliefde Nârada, die rondreisde door de werelden, naar de âs'rama van de Eeuwige Ziener, Nârâyana. (6) Vanaf het begin van de dag van Brahmâ heeft Hij [Nârâyana Rishi], enkel voor het welzijn van de menselijke wezens het dharma handhavend in dit en het volgende leven, zich in Bhârata-varsha beziggehouden met verzakingen, geestelijke kennis en vreedzaamheid [zie kalpa]. (7) Daar [aangekomen] boog hij [Nârada] voor Hem die daar zat omringd door wijzen van Kalâpa - het dorp waar Hij zich ophield - en stelde deze zelfde vraag, o beste van de Kuru's. (8) Terwijl de zieners luisterden deed de Allerhoogste Heer verslag van het volgende klassieke gesprek over de Absolute Waarheid dat werd gevoerd door de bewoners van Janaloka [de wereld van de celibataire heiligen]. (9) De Allerhoogste Heer zei: 'O zoon van de Uit Zichzelf Geboren Heer [Brahmâ], lang geleden vond er in Janaloka een offerplechtigheid plaats gehouden door de [ûrdhva-retah] celibataire wijzen daar die hun leven hadden gevonden in Brahmâ. (10) U [Nârada] was vertrokken naar S'vetadvîpa om de Heer [Aniruddha] daar te treffen. Er volgde toen over Hem [Vishnu in de rol van Aniruddha] in wie de Veda's ten ruste liggen [na de vernietiging van de materiële wereld], een levendige discussie [tussen de wijzen in Janaloka] die de vraag opwierp die u Mij nu weer stelt. (11) Hoewel ze gelijk gekwalificeerd waren wat betreft hun boetedoening en studie van de s'ruti, alsook gelijkgestemd waren jegens vrienden, vijanden en onpartijdigen, stelden ze één van hen aan als hun spreker terwijl de rest gretig luisterde.'



(12-13) S'rî Sanandana zei: 'Toen Hij [Mahâ-Vishnu], na dit universum geschapen te hebben, zich in verband met de beëindiging ervan terugtrok en lag te slapen, wekten de Veda's in eigen persoon de Allerhoogste met beschrijvingen van Zijn kenmerken, net zoals een slapende koning door zijn hofdichters wordt gewekt als ze hem als zijn dienaren bij het ochtendgloren benaderen met [het bezingen] van zijn heroïsche daden. (14)  De Veda's zeiden: 'Alle eer, o alle eer aan U! AlstUblieft,  Onoverwinnelijke, versla de eeuwige illusie die de vorm van de natuurlijke geaardheden aannam en de [menselijke] zwakheid vormt. Omdat U, die in Uw oorspronkelijke staat volkomen bent met alle weelde, bij tijden met de inzet van Uw spirituele en materiële energieën de krachten opwekt van de bewegende en niet-bewegende belichaamde wezens [ze tot bewustzijn wekt], kunnen wij, de Veda's, U ondersteunen [**]. (15) De wereld die wij waarnemen wordt door de zieners begrepen als een voortbrengsel van een groter geheel [van brahman], een groter geheel dat net zomin als klei [als grondstof] aan enige verandering onderhevig is als het wordt getransformeerd tot vormen die weer verloren gaan. Daarom hebben de zieners hun geesten, woorden en handelingen gewijd aan U. Waar kunnen de voetstappen van mensen nu anders worden gezet dan op de aarde die ze betreden [zie ook 6.16: 22, 11.24: 18 en B.G. 7: 20-25]? (16) Daarom duiken Uw verlichte zielen, o Meester van Al de Drie Werelden, in de nectaroceaan van de vertellingen [over U, de kathâ], die de onzuiverheid verdrijven en een einde maken aan hun moeilijkheden. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat zij, die door de macht van hun eigen geesten de [ongewenste] kwaliteiten van het [geïdentificeerd zijn met het] tijdelijke verdreven, o Allerhoogste, het ononderbroken geluk van Uw beschutting ervaren in hun aanbidding. (17) Zij die als een blaasbalg maar wat lucht verplaatsen als ze ademen [zie B.G. 18: 61], zijn [enkel] vol vitaliteit als ze Uw trouwe volgelingen zijn, [want] U, die boven oorzaak en gevolg bent verheven, vormt de onderliggende werkelijkheid uit wiens genade het universele ei van het materiële geheel, het individuele bestaan [het ego] en de andere aspecten [van de schepping] werden voortgebracht [zie 3.26: 51-53]. Aangepast aan de specifieke gedaanten van het levend wezen, verschijnt U hier dan onder de uiteenlopende grof- en fijnstoffelijke omhulsels [de kos'a's en B.G. 18: 54] als hun Ultieme Gedaante [de avatâra ***]. (18) Onder hen die zich houden aan de leefregels van de zieners, zijn zij die er een grofstoffelijke zienswijze op nahouden van aanbidding voor de onderbuik [de lagere centra], maar de Âruni's [de superieure yogi's] richten allereerst hun aandacht op de prânaknoop van de subtiele energieën [zie cakra] van het hart. Daarna verleggen ze, o Onbegrensde, hun aandacht naar het hoofd, dat Uw verblijfplaats is, en gaan ze dan door naar de hoogste bestemming vanwaar ze, als ze hem bereikt hebben, nimmer weer terug zullen vallen in de mond van de dood [zie ook B.G. 8: 16]. (19) Op een bepaalde manier binnengaand in de, door U verschillend geschapen, levensvormen als hun motivatie, wordt U zichtbaar, afhankelijk van de hogere of lagere vorm van Uw eigen geschapen wezens, zoals vuur zich vertoont [afhankelijk van de vorm in vlammen gezet]. U die zich aldus onder hen bevindt als het 'ware' temidden van het 'onware', wordt begrepen als zijnde één onveranderlijke, zuivere, centrale toevlucht, door hen die, vrij van materiële verstriktheid, zuivere geesten hebben [zie ook B.G. 2: 12]. (20) De persoon, zich ophoudend in de lichamen die hij te danken heeft aan zijn karma, is, als een expansie van U die de eigenaar bent van alle energieën, zoals wordt gesteld [door de Veda's], in feite niet van het uiterlijke [het grofstoffelijke lichaam, de deha], noch van het innerlijke [het subtiele lichaam, de linga], maar wordt [door deze lichamen] omsloten. Als zij die geschoold zijn in de geschriften geloof ontwikkeld hebben met het zich verzekeren van de status van het levende wezen als zijnde van die manifestatie [als een expansie of deel en geheel van U, een persoon], aanbidden ze Uw voeten als de bron van bevrijding op aarde en het veld waarin alle offers worden gezaaid. (21) Door diep te duiken in de uitgestrekte nectaroceaan van de avonturen van de gedaanten die U aannam om het moeilijk te vatten principe van de ziel uit te dragen, wensen de weinige zielen die de vermoeienis [van een materieel leven] van zich af wisten te schudden, het zelfs niet om van deze wereld verlost te raken, o Heer. Dit is zo omdat ze na het achter zich laten van hun huizen omgang kregen met de gemeenschap van de zwanen [de bovenzinnelijke personen] aan Uw lotusvoeten [zie b.v. 4.24: 58, 4.30: 33, 5.12: 16, 5.13: 21, 7.6: 17-18, 7.14: 3-4]. (22) Dit lichaam dat nuttig is om U van dienst te zijn, fungeert als iemands zelf, iemands vriend en geliefde. Zij echter, die er helaas niet in slagen genoegen in U te scheppen, lopen daarentegen op tegen een verminderende waarde van het lichamelijk omhulsel [in opeenvolgende geboorten], ondanks dat U hen als hun eigenlijke Zelf welgezind, behulpzaam en toegenegen bent. Niet wetend waar ze het moeten zoeken in hun grote [existentiële] angst, houden ze [namelijk] vast aan materiële verlangens en zijn ze [zo] zelfdestructief ['zieldodend'] bezig in hun aanbidding van het onware [zie ook B.G. 16: 19]. (23) Dat wat door wijzen, met hun ademen, hun geest en zinnen onder controle gebracht in standvastige yoga, wordt aanbeden in het hart, wordt ook bereikt door hen die zich U herinneren in vijandschap [zie ook 3.2: 24 en 10.74: 46]. Zo ook zullen wij [de s'ruti's] U bereiken en, gelijk bezien door U, de nectar van de lotusvoeten genieten, gelijk de vrouwen die genieten [de gopî's, Uw echtgenotes] wiens geesten zijn aangetrokken tot Uw armen die zo sterk zijn als machtige slangenlijven. (24) Ach, wie alhier, die nog maar pas werd geboren en al spoedig weer zal sterven, heeft een idee van Degene Die Er Het Eerste Was, uit wie de [leidende] ziener zijn bestaan vond [Brahmâ], op wie de twee groepen van halfgoden volgden [die de zinnen en de principes beheersen, zie B.G. 7: 26]? Als Hij neerligt om Zich terug te trekken blijft er op dat moment niets over van het grofstoffelijke en het subtiele, noch van dat wat uit hen is samengesteld [de lichamen], en zijn ook het verloop van de Tijd en de S'âstra's er niet meer [B.G. 9: 7]. (25) Zij die, met gezag onderricht gevend, verklaren dat leven uit dode materie voortkomt, dat het eeuwige vernietiging zou vinden [zie B.G. 2: 16], dat de ziel niet één zou zijn [zie 10.14: 9] en dat handel drijven de werkelijkheid uitmaakt [zie B.G. 7: 28]; zij die stellen dat het levende wezen aldus zou zijn voortgebracht door de drie geaardheden, houden vast aan een uit onwetendheid geboren dualistische opvatting [zie B.G. 14: 19 en 13: 28]. Zoiets kan er in Uw bovenzinnelijkheid niet bestaan, in U, die de essentie van de Volledige Waarneming bent [zie ook 5.6: 9-11]. (26) De drievoudigheid en haar verschijningsvormen tot aan die van de menselijke wezens, doet zich in de geest voor als iets echts, maar wordt in U als iets onechts gezien [als tijdelijk]. Het geheel van deze wereld met haar vormen wordt [echter] door de kenners van het Zelf niet verworpen als zijnde verschillend van het Zelf. Omdat de vormen [en ook personen] geschapen door Hem transformaties zijn die niet verschillen van Hem, zoals vormen van goud allemaal goud zijn, beschouwen ze deze schepping, welke Hij binnenging, als Hem in eigen persoon [zie ook 6.16: 22]. (27) Zij die U aanbidden als de toevlucht van alle geschapen wezens, zetten simpelweg hun voeten op het hoofd van de Dood en kijken van hem weg. U legt met Uw woorden zelfs de [zogenaamde] geleerden [onder de niet-toegewijden] aan banden, zoals men dieren vastbindt. Degenen [onder hen] die zich tot Uw vrienden rekenen komen [zo] tot zuivering maar niet zij die zich van U afwendden. (28) U bent de zelfverlichte Ene zonder een oorzaak [vrij van de zintuigen] die het vermogen van de zintuigelijke functies handhaaft van al de schepsels. De halfgoden nemen samen met de ongeboren Heer Brahmâ deel aan het respectbetoon voor U en eten mee van de gebrachte offers, net zoals de lokale autoriteiten in een koninkrijk, samen met de vorst die over het ganse land heerst, [voor U] hun respect betonen en hun deel genieten. Dat is hoe zij, die de leiding werd vergund, in vrees voor U hun taken verrichten. (29) Door Uw materiële energie worden de levensvormen, die zich manifesteren als zijnde onbeweeglijk en bewegend, aangezet tot gemotiveerd handelen. Maar dat kan alleen maar gebeuren als U, die overal los van staat, o Eeuwig Bevrijdde, Uw blik daar kort ['afwachtend'] op werpt [met het aannemen van Uw gedaanten] voor Uw spel en vermaak in de materiële wereld. Voor [U] de Allerhoogste kan feitelijk niemand een vreemde of een vriend zijn, precies zoals de ether geen waarneembare kwaliteiten kan hebben. Wat dat betreft bent U als de lege ruimte. (30) Als de talloze belichamingen van de levende wezens eeuwig zouden zijn, zou de alomtegenwoordige [Tijd] niet zo'n soevereine macht vormen, o Onveranderlijke. Maar het is niet anders. Omdat men de substantie niet los kan zien van dat waaruit zij werd voortgebracht [- pradhâna, de oerether -] moet [U] de Regulator [die de Tijd bent, B.G. 10: 30] worden gekend als zijnde overal, in gelijke mate aanwezig [als de 'vierde dimensie']. Als men denkt dat men [U materieel] kent, heeft men het mis in de valsheid van een mening [over de lokale orde, zie 6.5: 19]. (31) De materiële natuur [prakriti] en de persoon [de purusha] vinden hun bestaan niet op een bepaald tijdstip. Niet [uit de één of de ander] ontstaand als zodanig, is het te danken aan de combinatie van die twee [ongeboren elementen] dat levende lichamen in U hun bestaan vinden, zoals bubbels hun bestaan vinden als een combinatie van water en lucht. En net zoals rivieren in de zee uitmonden en alle smaken [van bloemennectar] zich samenvoegen in de honing, gaan de levende wezens met al hun verschillende namen en kwaliteiten [uiteindelijk ook weer] op in [U,] het Allerhoogste [zie ook B.G. 9: 7]. (32) Zij die wijs zijn, zijn ervan doordrongen hoezeer Uw mâyâ de menselijke wezens begoochelt, en zijn U regelmatig met traditionele toewijding van dienst, U die de bron van bevrijding vormt. Hoe kan er voor hen die U trouw aanhangen, ook maar iets van angst bestaan voor een materieel leven, een angst die door het driegerande [wiel van de Tijd - van verleden, heden en toekomst] - door Uw fronsende wenkbrauwen - steeds weer wordt opgeroepen in hen die niet bij U hun heil zoeken [zie ook B.G. 4: 10, 7: 14 & 14: 26]? (33) De geest, in de ban van de zinnen en de ademhaling, is als een paard dat men niet in bedwang heeft [B.G. 2: 60 en 5.11: 10]. Zij die in deze wereld naar regulatie streven maar van de voeten van de goeroe hebben afgezien, vinden, hoogst onstandvastig met de verschillende controlemethoden, vol leed honderden obstakels op hun weg, o Ongeborene. Ze zijn als kooplieden die [voor een bootreis] op zee geen stuurman in de arm genomen hebben [zie 10.51: 60 & B.G. 4: 34]. (34) Wat hebben dienaren, kinderen, een lichaam, een echtgenote, geld, een huis, land, vitaliteit en voertuigen nu te betekenen voor mensen voor wie U het eigenlijke Zelf werd, de Belichaming van Alle Genoegen? En wat zou allemaal voor hen, die er niet in slagen de waarheid [van U] te waarderen en vasthouden aan hun verlustiging in seksuele zaken, nu geluk brengen in deze [materiële] wereld onderhevig aan vernietiging die, op zich, betekenisloos is [zie ook B.G. 13: 8-12]? (35) De zieners vrij van valse trots, die met de grootste vroomheid op deze aarde zich richten op de pelgrimsoorden en plaatsen van Zijn spel en vermaak, hebben Uw voeten in hun hart geïnstalleerd en maken met het water dat hun voeten wast een einde aan alle zonden. Zij die maar één keer hun geest richtten op U, de Oorspronkelijke Ziel van het Eeuwig Geluk, zullen zich nimmer meer wijden aan de huiselijke aangelegenheid [van een gezinsleven] die een persoon berooft van zijn essentiële kwaliteiten. (36) Als iemand zegt 'Vanuit het ware [van God] verscheen het ware [van de schepping]', kan dat zeker in twijfel worden getrokken en weerlegd [*4]. De combinatie is onsamenhangend, want het is waar in een aantal gevallen, terwijl het een illusie is niet waar zijnde in andere gevallen. Voor wereldse doeleinden willen reeksen mensen met een duistere opvatting het graag anders bezien en verbijsteren hen, die niet hun verstand gebruiken bij de rituele loftuitingen, met andere betekenissen en gevolgen van Uw talrijke woorden van wijsheid. (37) Omdat dit universum er in het begin niet was en na zijn vernietiging er ook niet meer zal zijn, kan worden geconcludeerd dat dat wat zich tussentijds in U, het enige voorwerp van de liefde, voordoet, een nutteloze vertoning is [een valse weergave]. We begrijpen dit universum aldus als een [illusoire, begoochelende] combinatie van verschillende categorieën van de [werkeljke] oersubstantie [zie tekst 26], terwijl de minder intelligenten die neigen tot het valse, voor waar houden wat de geest ervan maakt [zie B.G. 6: 8]. (38) Vanwege de [onoverkomelijke aanwezigheid van de] materiële natuur, legt hij [het levende wezen] zich neer bij die onontwikkelde staat en neemt, met het zich eigen maken van haar kwaliteiten [de guna's], dienovereenkomstig gedaanten aan. Aan die gedaanten gebonden is hij verstoken van spirituele kwaliteiten en wordt hij geconfronteerd met [de feiten van het geboren worden en] de dood. Uzelf, daarentegen, laat haar links liggen als een slang die zijn huid afwerpt en wordt in Uw achtvoudige grootsheid [zie siddhi's] verheerlijkt als Degene Onbegrensd in Zijn Heerlijkheid die uitgerust is met alle spirituele kwaliteiten. (39) Als zij die zich inperken niet de wortels van het verlangen uit hun hart bannen, kunnen ze, onzuiver als ze zijn, U niet bereiken die hun harten bent binnengegaan. Ze zijn als iemand die het juweel is vergeten dat hij om zijn nek heeft gehangen. Yogabeoefenaren die tevreden zijn met een dierlijk leven zullen in beide [werelden hier en hierna] ongelukkig zijn: [hier met] de dood waar ze niet aan ontsnappen en hierna met U wiens koninkrijk ze niet bereiken [zie ook B.G. 6: 41-42]. (40) Iemand die U heeft begrepen, maakt zich geen zorgen over het gunstige of ongunstige, over het goede of kwade verbonden met het lichaam dat hij heeft aangenomen en ook niet over wat anderen zeggen. O U van Alle Kwaliteiten, dag na dag vult hij zijn oren met het lied dat er in ieder tijdperk is via de geestelijke erfopvolging. Om die reden beschouwen de kinderen van Manu [de mensen, zie 3.22: 34-39 en 5.13: 25], U als het uiteindelijke doel van de bevrijding. (41) Noch de meesters van de hemel, noch zelfs U, kunnen het einde bekennen van Uw heerlijkheid, o Onbegrensde, o U in wie de vele universa door de Tijd voortgedreven, ieder in hun eigen omhulling, worden rondgeblazen in de hemel als waren het stofdeeltjes. De s'ruti's die vrucht dragen door [neti neti] dat te elimineren wat niet Uw Absolute Waarheid is, vinden in U hun uiteindelijke conclusie [zie siddhânta].'

(42) De Allerhoogste Heer zei: 'Na deze instructie te hebben aangehoord over het Ware Zelf, begrepen de zoons van Brahmâ wat hun eindbestemming was en aanbaden ze vervolgens, volmaakt tevreden, de wijze Sanandana. (43) Dit is hoe in het verleden de nectar van het onderliggende mysterie van al de Veda's en Purâna's klassieke wijzen] die in deze wereld verschenen om zich in hogere sferen te bewegen. (44) O erfgenaam van Brahmâ [Nârada], trek rond door de wereld zoals u dat wenst, met geloof mediterend op deze instructie over de Ziel die de begeerten van de mens tot as verbrandt.'

(45) S'rî S'uka zei: 'De rishi, de kalmte zelve, die aldus van de wijze de opdracht had ontvangen, aanvaardde die trouw, o Koning. Nu volledig van succes dacht hij, die zo standvastig in zijn gelofte was als een kshatriya, er even over na en nam het woord. (46) S'rî Nârada zei: 'Mijn eerbetuigingen voor Hem, de Allerhoogste Heer Krishna onberispelijk in Zijn roep, die Zijn aantrekkelijke expansies manifesteert voor de bevrijding van alle levende wezens [1.3: 28].'

(47) Na aldus te hebben gesproken, boog Nârada voor de Oorspronkelijke Rishi [Nârâyana] en voor de grote zielen die Zijn leerlingen waren. Vervolgens begaf hij zich vandaar naar de hermitage van mijn fysieke vader, Dvaipâyana Vedavyâsa. (48) De grote toegewijde [Vyâsa] bewees hem de eer en bood hem een zitplaats, waarop Nârada ging zitten en hem beschreef wat hij vernomen had uit de mond van S'rî Nârâyana. (49) Zo gaf ik antwoord op uw vraag, o Koning, over hoe de geest zich kan bezighouden met de Absolute Waarheid [- de werkelijkheid] zonder materiële kwaliteiten die niet onder woorden te brengen is. (50) Hij die waakt over dit universum in den beginne, in het midden en op het eind, Hij die de Meester is van de ongemanifesteerde materie [pradhâna] en de individuele ziel [jîva], Hij die dit universum in het bestaan riep, erin binnenging samen met de individuele ziener en lichamen [met hem] producerend ze reguleert, Hij, dankzij wie men zich overgevend, de materiële energie die men omarmt achter zich laat zoals een slaper zijn lichaam achterlaat, Hij, bij de genade van wiens zaligheid men voor een materiële geboorte wordt behoed, is de Allerhoogste Heer op wie men zonder ophouden dient te mediteren om vrij van angst te zijn [zie B.G. 16: 11-12, 1.9: 39 en de bhajan Sarvasva Tomâra Carana].'

  

next                       

 
Derde herziene editie, geladen 30 december, 2021.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî Parîkchit zei: 'O brahmaan, hoe kunnen de heilige geschriften [de s'ruti, de Veda's], die de verschillende basiskwaliteiten van de natuur behandelen, zich nu uitspreken over de onuitsprekelijke [*] Absolute Waarheid die verheven is boven oorzaak [het subtiele] en gevolg [het grofstoffelijke]?'
S'rî Parîkchit zei: 'O brahmaan, hoe kunnen de heilige geschriften [de s'ruti, de Veda's], die de verschillende geaardheden der natuur behandelen, zich nu uitspreken over de onuitsprekelijke [*] Absolute Waarheid die verheven is boven oorzaak [het subtiele] en gevolg [het grofstoffelijke]?' (Vedabase)

 

Tekst 2

S'rî S'uka zei: 'De intelligentie, de zinnen, de geest en de levenskracht van de levende wezens werden door hun Heer en Meester tot ontwikkeling gebracht terwille van [het omgaan met, het bevrediging vinden met] de elementaire materie, voor het verwerven van een leven en voor het doel van [de emancipatie van] de ziel en haar uiteindelijke bevrijding.

S'rî S'uka zei: 'De intelligentie, de zinnen, de geest en de levenskracht van de levende wezens werden door hun Heer en Meester tot ontwikkeling gebracht terwille van de sensualiteit, voor het verwerven van een leven en voor het doel van [de emancipatie van] de ziel en haar uiteindelijke bevrijding. (Vedabase)

 

Tekst 3

De voorgangers [zoals de Kumâra's] van onze voorgangers [zoals Nârada] waren gefixeerd op ditzelfde onderliggende mysterie [upanishad] wat betreft de Absolute Waarheid. Een ieder die er met geloof aan vasthoudt, zal vrij zijn van materiële gehechtheid en vrede en geluk bereiken [zie ook 8.24: 38].

Deze zelfde filosofische oefening wat betreft de Absolute Waarheid werd in acht genomen door de voorgangers [zoals de Kumâra's] van onze voorgangers [zoals Nârada]. Een ieder die er zich op concentreert zal vrij zijn van materiële gehechtheid en rust en vrede vinden [zie ook 8.24: 38]. (Vedabase)

 

Tekst 4

Ik zal hier nu verslag doen van een relaas aangaande Heer Nârâyana. Het betreft een gesprek tussen Nârâyana Rishi en Nârada Muni.

Terwille hiervan zal ik u verslag doen van een relaas aangaande Heer Nârâyana. Het betreft een gesprek tussen Nârâyana Rishi en Nârada Muni. (Vedabase)

 

Tekst 5

Op een dag ging de Opperheer Zijn geliefde Nârada, die rondreisde door de werelden, naar de âs'rama van de Eeuwige Ziener, Nârâyana.

Ooit eens ging de Opperheer Zijn geliefde Nârada tijdens zijn reizen door de werelden langs bij de âs'rama van de Eeuwige Ziener Nârâyana. (Vedabase)

 

Tekst 6

Vanaf het begin van de dag van Brahmâ heeft Hij [Nârâyana Rishi], enkel voor het welzijn van de menselijke wezens het dharma handhavend in dit en het volgende leven, zich in Bhârata-varsha beziggehouden met verzakingen, geestelijke kennis en vreedzaamheid [zie kalpa].

Vanaf het begin van de dag van Brahmâ heeft Hij [Nârâyana Rishi], enkel voor het welzijn in dit en het volgende leven van de menselijke wezens die zich houden aan het dharma, de jñâna en de zelfbeteugeling, zich in Bhârata-varsha beziggehouden met boetedoeningen [zie kalpa]. (Vedabase)

  

Tekst 7

Daar [aangekomen] boog hij  [Nârada] voor Hem die daar zat omringd door wijzen van Kalâpa - het dorp waar Hij zich ophield - en stelde deze zelfde vraag, o beste van de Kuru's.

Daar aangekomen boog hij voor Hem die daar zat omringd door wijzen van Kalâpa, het dorp waar Hij zich ophield, en stelde hij deze zelfde vraag o beste van de Kuru's. (Vedabase)

 

Tekst 8

Terwijl de zieners luisterden, deed de Allerhoogste Heer verslag van het volgende klassieke gesprek over de Absolute Waarheid dat werd gevoerd door de bewoners van Janaloka [de wereld van de celibataire heiligen].

Terwijl de zieners luisterden deed de Allerhoogste Heer verslag van dit klassieke gesprek over de Absolute Waarheid dat de bewoners van de wereld der stervelingen hadden [Janaloka]. (Vedabase)

 

Tekst 9

De Allerhoogste Heer zei: 'O zoon van de Uit Zichzelf Geboren Heer [Brahmâ], lang geleden vond er in Janaloka een offerplechtigheid plaats gehouden door de [ûrdhva-retah] celibataire wijzen daar die hun leven hadden gevonden in Brahmâ.

De Allerhoogste Heer zei: 'O zoon van de uit zichzelf geboren Heer [Brahmâ], in het verleden werd er door hen die verblijven in de wereld der stervelingen een offerplechtigheid gehouden terwille waarvan de [ûrdhva-retah] celibataire wijzen die hun leven hadden gevonden in Brahmâ [- uit hem waren geboren -] hun spiritualiteit oefenden. (Vedabase)

      

Tekst 10

U [Nârada] was vertrokken naar S'vetadvîpa om de Heer [Aniruddha] daar te treffen. Er volgde toen over Hem [Vishnu in de rol van Aniruddha] in wie de Veda's ten ruste liggen [na de vernietiging van de materiële wereld], een levendige discussie [tussen de wijzen in Janaloka] die de vraag opwierp die u Mij nu weer stelt.

Met u vertrokken naar S'vetadvîpa om daar de Heer te treffen, volgde over Hem [Vishnu in de rol van Aniruddha] in wie de Veda's ten ruste liggen [na de vernietiging van de materiële wereld], een waarlijk levendige uiteenzetting welke de vraag opwierp die u Mij nu weer stelt. (Vedabase)

 

 Tekst 11

Hoewel ze gelijk gekwalificeerd waren wat betreft hun boetedoening en studie van de s'ruti, alsook gelijkgestemd waren jegens vrienden, vijanden en onpartijdigen, stelden ze één van hen aan als hun spreker terwijl de rest gretig luisterde.'

Hoewel ze even gekwalificeerd waren door hun boetedoening en hun studie van de s'ruti en gelijk waren naar vrienden, vijanden en onpartijdigen, stelden ze één van hen aan als hun spreker terwijl de rest gretig luisterde.' (Vedabase)

 

Tekst 12-13

S'rî Sanandana zei: 'Toen Hij [Mahâ-Vishnu], na dit universum geschapen te hebben, zich in verband met de beëindiging ervan terugtrok en lag te slapen, wekten de Veda's in eigen persoon de Allerhoogste met beschrijvingen van Zijn kenmerken, net zoals een slapende koning door zijn hofdichters wordt gewekt als ze hem als zijn dienaren bij het ochtendgloren benaderen met [het bezingen] van zijn heroïsche daden.

S'rî Sanandana zei: 'Toen Hij na dit universum geschapen te hebben in verband met de beëindiging ervan zich terugtrok en lag te slapen, wekten de Veda's in eigen persoon de Allerhoogste met beschrijvingen van Zijn kenmerken, op dezelfde manier als een slapende koning door zijn hofdichters wordt gewekt als ze hem als zijn dienaren bij het ochtendgloren benaderen met [recitaties van] zijn heroïsche daden. (Vedabase)

 

Tekst 14

De Veda's zeiden: 'Alle eer, o alle eer aan U! AlstUblieft, Onoverwinnelijke, versla de eeuwige illusie die de vorm van de natuurlijke geaardheden aannam en de [menselijke] zwakheid vormt. Omdat U, die in Uw oorspronkelijke staat volkomen bent met alle weelde, bij tijden met de inzet van Uw spirituele en materiële energieën de krachten opwekt van de bewegende en niet-bewegende belichaamde wezens [ze tot bewustzijn wekt], kunnen wij, de Veda's, U ondersteunen [**].

De Veda's zeiden: 'Alle eer, alle eer aan U, alstUblieft o Onoverwinnelijke versla de eeuwige illusie die de vorm van de geaardheden aannam die het nadelige in het leven roepen. Omdat U zich bezighoudt met de uit Uw innerlijk voortspruitende energieën van de bewegende en zich niet rondbewegende belichaamden, kunnen wij, de Veda's, U bij tijden herkennen die in Uw oorspronkelijke status volkomen bent in Uw vormen van weelde [**]. (Vedabase)


Tekst 15

De wereld die wij waarnemen wordt door de zieners begrepen als een voortbrengsel van een groter geheel [van brahman], een groter geheel dat net zomin als klei [als grondstof] aan enige verandering onderhevig is als het wordt getransformeerd tot vormen die weer verloren gaan. Daarom hebben de zieners hun geesten, woorden en handelingen gewijd aan U. Waar kunnen de voetstappen van mensen nu anders worden gezet dan op de aarde die ze betreden [zie ook 6.16: 22, 11.24: 18 en B.G. 7: 20-25]?

Deze wereld wordt door de zieners beschouwd als zijnde het eindproduct van een groter geheel [van brahman], want het is als met klei die in haar omvorming leidt tot vormen die weer verloren gaan maar daarbij zelf geen verandering ondergaat. Daarom hebben de zieners hun geesten, woorden en handelingen gewijd aan U. Waar kunnen de voetsporen van mensen nu anders worden gezet dan op de aarde die ze betreden [zie ook 6.16: 22, 11.24: 18 en B.G. 7: 20-25]? (Vedabase)

 

Tekst 16

Daarom duiken Uw verlichte zielen, o Meester van Al de Drie Werelden, in de nectaroceaan van de vertellingen [over U, de kathâ], die de onzuiverheid verdrijven en een einde maken aan hun moeilijkheden. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat zij, die door de macht van hun eigen geesten de [ongewenste] kwaliteiten van het [geïdentificeerd zijn met het] tijdelijke verdreven, o Allerhoogste, het ononderbroken geluk van Uw beschutting ervaren in hun aanbidding.

Aldus ontdoen Uw verlichte zielen o Meester van Alledrie de Werelden, zich van hun problemen door diep in de oceaan te duiken van de nectar der vertellingen [de kathâ] die de besmetting uitbant. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat zij die door de macht van hun eigen geesten de kwaliteiten van het tijdelijke verdreven o Allerhoogste, in hun aanbidding het ononderbroken geluk ervaren van Uw verblijfplaats. (Vedabase)

 

Tekst 17

Zij die als een blaasbalg maar wat lucht verplaatsen als ze ademen [zie B.G. 18: 61], zijn [enkel] vol vitaliteit als ze Uw trouwe volgelingen zijn, [want] U, die boven oorzaak en gevolg bent verheven, vormt de onderliggende werkelijkheid uit wiens genade het universele ei van het materiële geheel, het individuele bestaan [het ego] en de andere aspecten [van de schepping] werden voortgebracht [zie 3.26: 51-53]. Aangepast aan de specifieke gedaanten van het levend wezen, verschijnt U hier dan onder de uiteenlopende grof- en fijnstoffelijke omhulsels [de kos'a's en B.G. 18: 54] als hun Ultieme Gedaante [de avatâra ***].

Zij die maar wat lucht verplaatsen als ze ademen [zie B.G. 18: 61] leven pas werkelijk als ze Uw trouwe volgelingen zijn, omdat U, boven oorzaak en gevolg verheven, de onderliggende werkelijkheid bent uit wiens genade het universele ei van het materiële geheel, het afzonderlijk bestaan en de andere aspecten en materiële elementen van de persoon werden voortgebracht [zie 3.26: 51-53]. Naar gelang de specifieke vormen die er verder nog werden voortgebracht, verschijnt U daarbij als de Uiteindelijke Gedaante onder de meer of minder materiële, lichamelijke omhulsels [de kos'a's en B.G. 18: 54]. (Vedabase)

   

Tekst 18

Onder hen die zich houden aan de leefregels van de zieners, zijn zij die er een grofstoffelijke zienswijze op nahouden van aanbidding voor de onderbuik [de lagere centra], maar de Âruni's [de superieure yogi's] richten allereerst hun aandacht op de prânaknoop van de subtiele energieën [zie cakra] van het hart. Daarna verleggen ze, o Onbegrensde, hun aandacht naar het hoofd, dat Uw verblijfplaats is, en gaan ze dan door naar de hoogste bestemming vanwaar ze, als ze hem bereikt hebben, nimmer weer terug zullen vallen in de mond van de dood [zie ook B.G. 8: 16].

Onder hen die zich houden aan de leefregels van de zieners zijn zij die er een grofstoffelijke zienswijze op nahouden van aanbidding voor de onderbuik [de lagere centra] en richten de Âruni's [de superieure yogi's] allereerst hun aandacht op de prâna-knoop van de subtiele energieën [zie cakra] van het hart, waarna ze, o Onbegrensde, opstijgen naar het hoofd dat Uw verblijfplaats is en dan doorgaan naar de hoogste bestemming vanwaar ze, als ze hem bereikt hebben, nimmer weer terug zullen vallen in de mond van de dood [zie ook B.G. 8: 16]. (Vedabase)

 

 Tekst 19

Op een bepaalde manier binnengaand in de, door U verschillend geschapen, levensvormen als hun motivatie, wordt U zichtbaar, afhankelijk van de hogere of lagere vorm van Uw eigen geschapen wezens, zoals vuur zich vertoont [afhankelijk van de vorm in vlammen gezet]. U die zich aldus onder hen bevindt als het 'ware' temidden van het 'onware', wordt begrepen als zijnde één onveranderlijke, zuivere, centrale toevlucht, door hen die, vrij van materiële verstriktheid, zuivere geesten hebben [zie ook B.G. 2: 12].

Klaarblijkelijk als hun motivator [voor of tegen] binnengaand in de door U verschillend geschapen levensvormen, wordt U naar gelang de situatie in Uw eigen schepping zichtbaar ongeveer zoals vuur zich vertoont [afhankelijk van de vorm die ze in vlammen zet]. U die zich aldus onder hen bevindt als zijnde het ware [aan Zichzelf gelijke en eeuwige] onder het onware [de uitgebreide verscheidenheid van het tijdelijke], wordt door hen die verbonden zijn met Uw manifestatie en die niet verstrikt zijnd zuivere geesten hebben, begrepen als zijnde een [onveranderlijke, permanente] staat van liefde [zie ook B.G. 2: 12]. (Vedabase)


 Tekst 20

De persoon, zich ophoudend in de lichamen die hij te danken heeft aan zijn karma, is, als een expansie van U die de eigenaar bent van alle energieën, zoals wordt gesteld [door de Veda's], in feite niet van het uiterlijke [het grofstoffelijke lichaam, de deha], noch van het innerlijke [het subtiele lichaam, de linga], maar wordt [door deze lichamen] omsloten. Als zij die geschoold zijn in de geschriften geloof ontwikkeld hebben met het zich verzekeren van de status van het levende wezen als zijnde van die manifestatie [als een expansie of deel en geheel van U, een persoon], aanbidden ze Uw voeten als de bron van bevrijding op aarde en het veld waarin alle offers worden gezaaid.

De persoon zich ophoudend in de lichamen die hij te danken heeft aan zijn eigen handelen is in feite als zijnde een expansie van U, die de eigenaar bent van alle energieën zoals wordt gezegd [door de Veda's], niet van het uiterlijke [het grofstoffelijke lichaam, de deha], noch van het innerlijke [het subtiele lichaam, de linga] maar wordt [door deze lichamen] omsloten. En zo aanbidden, als ze eenmaal geloof ontwikkeld hebben met het zich verzekeren van de status van het levende wezen als zijnde gemanifesteerd op deze manier, zij die geschoold zijn in de heilige voorschriften Uw voeten als de bron der bevrijding en het veld waarin alle offers worden gezaaid. (Vedabase)

 

 Tekst 21

Door diep te duiken in de uitgestrekte nectaroceaan van de avonturen van de gedaanten die U aannam om het moeilijk te vatten principe van de ziel uit te dragen, wensen de weinige zielen die de vermoeienis [van een materieel leven] van zich af wisten te schudden, het zelfs niet om van deze wereld verlost te raken, o Heer. Dit is zo omdat ze na het achter zich laten van hun huizen omgang kregen met de gemeenschap van de zwanen [de bovenzinnelijke personen] aan Uw lotusvoeten [zie b.v. 4.24: 58, 4.30: 33, 5.12: 16, 5.13: 21, 7.6: 17-18, 7.14: 3-4].

Door diep te duiken in de uitgestrekte oceaan van de nectar van de wederwaardigheden van de gedaanten die U aannam om het moeilijk te vatten principe van de ziel uit te dragen, wensen de weinigen die de vermoeienis [van een materieel leven] van zich afschudden het zelfs niet van deze wereld verlost te raken, o Heer. Dit is zo omdat ze met het verlaten van hun huizen omgang kregen met de gemeenschap der zwanen [de bovenzinnelijke personen] aan Uw lotusvoeten [zie b.v. 4.24: 58, 4.30: 33, 5.12: 16, 5.13: 21, 7.6: 17-18 , 7.14: 3-4]. (Vedabase)

  

 Tekst 22

Dit lichaam dat nuttig is om U van dienst te zijn, fungeert als iemands zelf, iemands vriend en geliefde. Zij echter, die er helaas niet in slagen genoegen in U te scheppen, lopen daarentegen op tegen een verminderende waarde van het lichamelijk omhulsel [in opeenvolgende geboorten], ondanks dat U hen als hun eigenlijke Zelf welgezind, behulpzaam en toegenegen bent. Niet wetend waar ze het moeten zoeken in hun grote [existentiële] angst, houden ze [namelijk] vast aan materiële verlangens en zijn ze [zo] zelfdestructief ['zieldodend'] bezig in hun aanbidding van het onware [zie ook B.G. 16: 19].

Dit lichaam dat nuttig is om U van dienst te zijn, fungeert als iemands zelf, iemands vriend en geliefde. Echter, hoewel U als hun eigenlijke Zelf behulpzaam en toegenegen hen gunstig gezind bent, vinden zij die helaas er niet in slagen genoegen in U te scheppen eerder het verval van het lichamelijk omhulsel [in opeenvolgende geboorten], suïcidaal als ze zijn in de aanbidding van het onware als ze steeds maar niet weten waar ze het moeten zoeken in hun angst voor het bestaan [zie ook B.G. 16: 19]. (Vedabase)

 

 Tekst 23

Dat wat door wijzen, met hun ademen, hun geest en zinnen onder controle gebracht in standvastige yoga, wordt aanbeden in het hart, wordt ook bereikt door hen die zich U herinneren in vijandschap [zie ook 3.2: 24 en 10.74: 46]. Zo ook zullen wij [de s'ruti's] U bereiken en, gelijk bezien door U, de nectar van de lotusvoeten genieten, gelijk de vrouwen die genieten [de gopî's, Uw echtgenotes] wiens geesten zijn aangetrokken tot Uw armen die zo sterk zijn als machtige slangenlijven.

Dat wat door wijzen met hun ademen, hun geest en zinnen onder controle gebracht in standvastige yoga wordt aanbeden in het hart, wordt ook bereikt door hen die zich U herinneren in vijandschap [zie ook 3.2: 24 en 10.74: 46]. Zo ook zullen wij U bereiken en dezelfde nectar van de lotusvoeten genieten als de vrouwen genieten [de gopî's, de echtgenotes] die in hun geest en met hun ogen zijn aangetrokken tot Uw armen die zo sterk zijn als machtige slangenlijven. (Vedabase)


 Tekst 24

Ach, wie alhier, die nog maar pas werd geboren en al spoedig weer zal sterven, heeft een idee van Degene Die Er Het Eerste Was uit wie de [leidende] ziener zijn bestaan vond [Brahmâ], op wie de twee groepen van halfgoden volgden [die de zinnen en de principes beheersen, zie B.G. 7: 26]? Als Hij neerligt om Zich terug te trekken blijft er op dat moment niets over van het grofstoffelijke en het subtiele, noch van dat wat uit hen is samengesteld [de lichamen], en zijn ook het verloop van de Tijd en de S'âstra's er niet meer [B.G. 9: 7].

Ach, wie alhier die nog maar pas werd geboren en al spoedig weer zal sterven heeft er een idee van wie de eerste was uit wie de ziener zich voordeed [Brahmâ] op wie de twee groepen van halfgoden volgden [naar de zinnen en de principes] [zie B.G. 7: 26]? Als Hij neerligt om zich terug te trekken is er te dien tijde noch het grofstoffelijke, noch het subtiele, noch dat [de lichamen] wat beiden omvat; noch is er het verloop van de Tijd of zijn de S'âstra's er [B.G. 9: 7]. (Vedabase)

  

 Tekst 25

Zij die, met gezag onderricht gevend, verklaren dat leven uit dode materie voortkomt, dat het eeuwige vernietiging zou vinden [zie B.G. 2: 16], dat de ziel niet één zou zijn [zie 10.14: 9] en dat handel drijven de werkelijkheid uitmaakt [zie B.G. 17: 28]; zij die stellen dat het levende wezen aldus zou zijn voortgebracht door de drie geaardheden, houden vast aan een uit onwetendheid geboren dualistische opvatting [zie B.G. 14: 19 en 13: 28]. Zoiets kan er in Uw bovenzinnelijkheid niet bestaan, in U, die de essentie van de Volledige Waarneming bent [zie ook 5.6: 9-11].

Zij die met gezag onderricht gevend verklaren dat leven uit dode materie voortkomt en dat er eindigheid zou zijn van het eeuwige [zie B.G. 2: 16], dat de ziel niet één zou zijn [zie 10.14: 9] en dat de dualiteit van wereldse aangelegenheden iets werkelijks is [zie B.G. 17: 28], hebben het bij het verkeerde eind in hun uit onwetendheid geboren dualistische opvatting dat het levende wezen aldus zou zijn voortgebracht door de drie geaardheden [alleen, d.w.z. zonder U, Uw Eenheid in het Voorbije, zie B.G. 14: 19 en 13: 28]; dat is wat men ervan krijgt als men met betrekking tot dergelijke bovenzinnelijke zaken niet in [kennis met] U verkeert, de essentie van de Volledige Waarneming [zie ook 5.6: 9-11]. (Vedabase)

 

 Tekst 26

De drievoudigheid en haar verschijningsvormen tot aan die van de menselijke wezens, doet zich in de geest voor als iets echts, maar wordt in U als iets onechts gezien [als tijdelijk]. Het geheel van deze wereld met haar vormen wordt [echter] door de kenners van het Zelf niet verworpen als zijnde verschillend van het Zelf. Omdat de vormen [en ook personen] geschapen door Hem transformaties zijn die niet verschillen van Hem, zoals vormen van goud allemaal goud zijn, beschouwen ze deze schepping, welke Hij binnenging, als Hem in eigen persoon [zie ook 6.16: 22].

Het [tijdgebondene van de vorm en dus] onware drievoudige en haar [geest-]verschijningen tot aan die van de menselijke wezens toe, doen zich in U voor alsof ze waar zijn, maar worden desondanks door de kenners van de Ziel die het geheel van deze wereld als waar beschouwen [te weten als Uw lichaam] niet verworpen omdat ze transformaties zijn die niet van Hem verschillen. Zij, geschapen door Hem die Zelf [Zijn schepping] binnengaat, worden in die zin herkend als zijnde van het Ware Zelf, zo goed als goud niet anders wordt als het verschillende vormen krijgt toegekend [zie ook 6.16: 22]. (Vedabase)


 Tekst 27

Zij die U aanbidden als de toevlucht van alle geschapen wezens,  zetten simpelweg hun voeten op het hoofd van de Dood en kijken van hem weg. U legt met Uw woorden zelfs de [zogenaamde] geleerden [onder de niet-toegewijden] aan banden, zoals men dieren vastbindt. Degenen [onder hen] die zich tot Uw vrienden rekenen komen [zo] tot zuivering maar niet zij die zich van U afwendden.

Zij die U aanbidden als de toevlucht van alle geschapen wezens bekommeren zich niet om de Dood en zetten simpelweg hun voeten op zijn hoofd, maar zelfs de wijzen [onder hen] legt U met Uw woorden aan banden zoals men dieren vastbindt. Zij die zich tot Uw vrienden rekenen komen [zo] tot zuivering, niet zo zeer zij die zich daarvan afwendden. (Vedabase)

  

 Tekst 28

U bent de zelfverlichte Ene zonder een oorzaak [vrij van de zintuigen] die het vermogen van de zintuigelijke functies handhaaft van al de schepsels. De halfgoden nemen samen met de ongeboren Heer Brahmâ deel aan het respectbetoon voor U en eten mee van de gebrachte offers, net zoals de lokale autoriteiten in een koninkrijk, samen met de vorst die over het ganse land heerst, [voor U] hun respect betonen en hun deel genieten. Dat is hoe zij, die de leiding werd vergund, in vrees voor U hun taken verrichten.

U die zelfverlicht geen arbeid verricht bent de handhaver van allen die wel karma hebben [gebonden als ze zijn aan hun zintuigen]; de goddelijken waakzaam met de materiële natuur dragen offers aan U op en genieten dezelfde achting van offeren die hen ten deel valt, precies zoals dat gaat met de lokale autoriteiten in een koninkrijk in relatie tot de vorst die over het ganse land heerst - dat is hoe zij die van succes zijn in vrees voor U zich van de hun toegewezen taken kwijten. (Vedabase)


 Tekst 29

Door Uw materiële energie worden de levensvormen, die zich manifesteren als zijnde onbeweeglijk en bewegend, aangezet tot gemotiveerd handelen. Maar dat kan alleen maar gebeuren als U, die overal los van staat, o Eeuwig Bevrijdde, Uw kortstondige blik daar kort ['afwachtend'] op werpt [met het aannemen van Uw gedaanten] voor Uw spel en vermaak in de materiële wereld. Voor [U] de Allerhoogste kan feitelijk niemand een vreemde of een vriend zijn, precies zoals de ether geen waarneembare kwaliteiten kan hebben. Wat dat betreft bent U als de lege ruimte.

Door Uw materiële energie worden de levensvormen, die zich manifesteren als zijnde onbeweeglijk en bewegend, aangezet tot gemotiveerd handelen, maar dat kan alleen maar gebeuren als U, die overal los van staat, o Eeuwig Bevrijdde, Uw kortstondige blik werpt met het aannemen van de gedaanten voor Uw spel en vermaak in de materiële wereld. Voor [U] het Allerhoogste kan feitelijk niemand een vreemde of een vriend zijn, precies zoals de ether geen waarneembare kwaliteiten kan hebben. Wat dat betreft bent U als de lege ruimte. (Vedabase)

 

 Tekst 30

Als de talloze belichamingen van de levende wezens eeuwig zouden zijn, zou de alomtegenwoordige [Tijd] niet zo'n soevereine macht vormen, o Onveranderlijke. Maar het is niet anders. Omdat men de substantie niet los kan zien van dat waaruit zij werd voortgebracht [- pradhâna, de oerether -] moet [U] de Regulator [die de Tijd bent, B.G. 10: 30] worden gekend als zijnde overal, in gelijke mate aanwezig [als de 'vierde dimensie']. Als men denkt dat men [U materieel] kent, heeft men het mis in de valsheid van een mening [over de lokale orde, zie 6.5: 19].

Als de talloze belichaamde wezens niet tijdgebonden zouden zijn, dan zou het alomtegenwoordige niet zo'n soevereine macht vormen, o Onveranderlijke. Omdat men de substantie niet los kan zien van dat waaruit zij werd voortgebracht [ - pradhâna, de oer-ether, de tijdruimte -] moet [U] de Regulator [van de Tijd] worden gekend als zijnde overal in gelijke mate aanwezig en niet als Zich ergens anders bevindend. Om die reden heeft men het bij het verkeerde eind als men ervan uitgaat dat men weet zou hebben [van het volledige van U], men is immers van het onvolkomene [de lokale orde] met wat men zo kent [zie  6.5: 19]. (Vedabase)

 

 Tekst 31

De materiële natuur [prakriti] en de persoon [de purusha] vinden hun bestaan niet op een bepaald tijdstip. Niet [uit de één of de ander] ontstaand als zodanig, is het te danken aan de combinatie van die twee [ongeboren elementen] dat levende lichamen in U hun bestaan vinden, zoals bubbels hun bestaan vinden als een combinatie van water en lucht. En net zoals rivieren in de zee uitmonden en alle smaken [van bloemennectar] zich samenvoegen in de honing, gaan de levende wezens met al hun verschillende namen en kwaliteiten [uiteindelijk ook weer] op in [U,] het Allerhoogste [zie ook B.G. 9: 7].

Het genereren van de materiële natuur en haar genieter [het mannelijke principe, de persoon, de purusha], is niet iets dat zich afspeelt. Het is te danken aan de combinatie van die twee ongeboren elementen dat levende lichamen in U hun bestaan vinden als waren het bubbels in water [in combinatie met lucht]. En zoals rivieren in de zee uitmonden en alle smaken van de nectar zich samenvoegen in de honing gaan de levende wezens met al hun verschillende namen en kwaliteiten [later dan weer] op in het Allerhoogste [zie ook B.G. 9: 7]. (Vedabase)

 

 Tekst 32

Zij die wijs zijn, zijn ervan doordrongen hoezeer Uw mâyâ de menselijke wezens begoochelt, en zijn U regelmatig met traditionele toewijding van dienst, U die de bron van bevrijding vormt. Hoe kan er voor hen die U trouw aanhangen, ook maar iets van angst bestaan voor een materieel leven, een angst die door het driegerande [wiel van de Tijd - van verleden, heden en toekomst] - door Uw fronsende wenkbrauwen - steeds weer wordt opgeroepen in hen die niet bij U hun heil zoeken [zie ook B.G. 4: 10, 7: 14 & 14: 26]?

Zij die van de wijsheid zijn en er terdege van doordrongen zijn hoezeer Uw mâyâ de menselijke wezens begoochelt, zijn U op een krachtige manier liefdevol toegewijd van dienst, U die de bron der bevrijding bent. Hoe zou er in hen die U trouw aanhangen, ook maar iets van angst kunnen zijn voor een materieel bestaan, een angst die het drie-gerande [wiel van de Tijd van verleden, heden en toekomst] van Uw fronsende wenkbrauwen steeds weer oproept in hen die niet bij U hun heil zoeken [zie ook B.G. 4: 10, 7:14 & 14:26] (Vedabase)

 

 Tekst 33

De geest, in de ban van de zinnen en de ademhaling, is als een paard dat men niet in bedwang heeft [B.G. 2: 60 en 5.11: 10]. Zij die in deze wereld naar regulatie streven maar van de voeten van de goeroe hebben afgezien, vinden, hoogst onstandvastig met de verschillende controlemethoden, vol leed honderden obstakels op hun weg, o Ongeborene. Ze zijn als kooplieden die [voor een bootreis] op zee geen stuurman in de arm genomen hebben [zie 10.51: 60 & B.G. 4: 34].

In de ban van de zinnen en de ademhaling is de geest als een paard dat men niet in bedwang heeft [B.G. 2: 60 en 5.11: 10]. Zij die alhier naar regulatie streven maar van de voeten van de goeroe hebben afgezien, vinden vol van leed en onstandvastig in de verschillende controlemethoden honderden obstakels op hun weg, o Ongeborene. Ze zijn als kooplieden die voor een bootreis op zee geen stuurman in de arm genomen hebben [zie 10.51: 60 & B.G. 4: 34]. (Vedabase)

 

 Tekst 34

Wat hebben dienaren, kinderen, een lichaam, een echtgenote, geld, een huis, land, vitaliteit en voertuigen nu te betekenen voor mensen voor wie U het eigenlijke Zelf werd, de Belichaming van Alle Genoegen? En wat zou allemaal voor hen, die er niet in slagen de waarheid [van U] te waarderen en vasthouden aan hun verlustiging in seksuele zaken, nu geluk brengen in deze [materiële] wereld onderhevig aan vernietiging die, op zich, betekenisloos is [zie ook B.G. 13: 8-12]?

Wat hebben dienaren, kinderen, een lichaam, een echtgenote, geld, een thuis, land, vitaliteit, en voertuigen nu te betekenen voor mensen voor wie U het eigenlijke Zelf werd, de Belichaming van Alle Genoegen? En wat zou allemaal voor hen die met het vasthouden aan hun verlustiging in seksuele zaken er niet in slagen de waarheid [van Hem] te waarderen, [waar] geluk brengen in deze wereld die onderhevig is aan vernietiging en op zichzelf verstoken is van inhoud [zie ook B.G. 13: 8-12] (Vedabase)

 

 Tekst 35

De zieners vrij van valse trots, die met de grootste vroomheid op deze aarde zich richten op de pelgrimsoorden en plaatsen van Zijn spel en vermaak, hebben Uw voeten in hun hart geïnstalleerd en maken met het water dat hun voeten wast een einde aan alle zonden. Zij die maar één keer hun geest richtten op U, de Oorspronkelijke Ziel van het Eeuwig Geluk, zullen zich nimmer meer wijden aan de huiselijke aangelegenheid [van een gezinsleven] die een persoon berooft van zijn essentiële kwaliteiten.

De zieners vrij van valse trots die met de grootste vroomheid op deze aarde zich richten op de pelgrimsoorden en plaatsen van Zijn spel en vermaak hebben zo Uw voeten in hun hart geïnstalleerd en doen zelf met het water van hun voeten de zonden teniet. Zij die maar één enkele keer hun geest richten op U, de Oorspronkelijke Ziel die Eeuwig Gelukkig is, zullen zich nimmer meer wijden aan de huiselijke aangelegenheid [van een gezinsleven] die een persoon berooft van zijn essentiële kwaliteiten. (Vedabase)


 Tekst 36

Als iemand zegt 'Vanuit het ware [van God] verscheen het ware [van de schepping]', kan dat zeker in twijfel worden getrokken en weerlegd [*4]. De combinatie is onsamenhangend, want het is waar in een aantal gevallen, terwijl het een illusie is niet waar zijnde in andere gevallen. Voor wereldse doeleinden willen reeksen mensen met een duistere opvatting het graag anders bezien en verbijsteren hen, die niet hun verstand gebruiken bij de rituele loftuitingen, met andere betekenissen en gevolgen van Uw talrijke woorden van wijsheid.

'Vanuit het ware verscheen het ware' kan men beweren, maar dat moet worden weerlegd als zijnde een drogrede. Omdat het in een aantal gevallen niet onwaar is gaat deze samenhang nog niet altijd op. Daar de twee soms wel samengaan worden door een reeks van mensen die in het duister tasten de zaken van het alledaagse leven anders voorgesteld en dan wekken Uw talrijke woorden van wijsheid verbijstering en verliest men zijn oplettendheid met de aanheffingen die men doet tijdens de rituelen. (Vedabase)


 Tekst 37

Omdat dit universum er in het begin niet was en na zijn vernietiging er ook niet meer zal zijn, kan worden geconcludeerd dat dat wat zich tussentijds in U, het enige voorwerp van de liefde, voordoet, een nutteloze vertoning is [een valse weergave]. We begrijpen dit universum aldus als een [illusoire, begoochelende] combinatie van verschillende categorieën van de [werkeljke] oersubstantie [zie tekst 26], terwijl de minder intelligenten die neigen tot het valse, voor waar houden wat de geest ervan maakt [zie B.G. 6: 8].

Daar dit alles in den beginne niet bestond en bijgevolg ook niet zal bestaan na zijn vernietiging, kan worden geconcludeerd dat dat wat zich in de tussentijd voordoet in Uw schepping, het onware is dat moet worden vermeden. En aldus is het [tussentijds bestaan] voor hen die stabiel zijn in hun spiritualiteit maar een vrucht van het voorstellingsvermogen, ookal kan het allemaal worden vergeleken in categorieën van materiële substantie die zich vertonen in een keur aan verschillende transformaties [zie tekst 26], transformaties waarvan de minder intelligenten daarentegen denken dat het iets zou zijn dat het aanbidden waard is [zie B.G. 6: 8].  (Vedabase)

 

 Tekst 38

Vanwege de [onoverkomelijke aanwezigheid van de] materiële natuur, legt hij [het levende wezen] zich neer bij die onontwikkelde staat en neemt, met het zich eigen maken van haar kwaliteiten [de guna's], dienovereenkomstig gedaanten aan. Aan die gedaanten gebonden is hij verstoken van spirituele kwaliteiten en wordt hij geconfronteerd met [de feiten van het geboren worden en] de dood. Uzelf, daarentegen, laat haar links liggen als een slang die zijn huid afwerpt en wordt in Uw achtvoudige grootsheid [zie siddhi's] verheerlijkt als Degene Onbegrensd in Zijn Heerlijkheid die uitgerust is met alle spirituele kwaliteiten.

Hij [het levende wezen] legt zich vanwege het onoverkomelijke van de materie neer bij die energie en neemt, met het zich eigen maken van haar kwaliteiten, dienovereenkomstig gedaanten aan. In zijn gehechtheid aan die gedaanten is hij verstoken van Zijn voordeel en wordt hij geplaatst voor [de feiten van het geboren worden en] de dood. U daarentegen laat met de genade die U heeft haar als een slang die zijn huid afwerpt links liggen en wordt in Uw achtvoudige grootsheid [zie siddhi's] verheerlijkt als Hij die Onbegrensd is in Zijn Heerlijkheid. (Vedabase)


 Tekst 39

Als zij die zich inperken niet de wortels van het verlangen uit hun hart bannen, kunnen ze, onzuiver als ze zijn, U niet bereiken die hun harten bent binnengegaan. Ze zijn als iemand die het juweel is vergeten dat hij om zijn nek heeft gehangen. Yogabeoefenaren die tevreden zijn met een dierlijk leven zullen in beide [werelden hier en hierna] ongelukkig zijn: [hier met] de dood waar ze niet aan ontsnappen en hierna met U wiens koninkrijk ze niet bereiken  [zie ook B.G. 6: 41-42].

Als zij die zich wijdden aan een leven van verzaking niet de sporen van materiële verlangens uit hun harten bannen en als yogabeoefenaren [enkel maar] leven om hun dierlijke behoeften te bevredigen, hebben ze, ongelukkig als ze zijn in het zich niet van de dood hebben afgekeerd in beide gevallen [van dit leven en het leven hierna], Uw hemelse koninkrijk gemist. Het is voor de onzuiveren onmogelijk om dat doel te bereiken als ze U hebben vergeten terwijl ze U met zich meedragen als een juweel om hun nek [zie ook B.G. 6: 41-42]. (Vedabase)


 Tekst 40

Iemand die U heeft begrepen, maakt zich geen zorgen over het gunstige of ongunstige, over het goede of kwade verbonden met het lichaam dat hij heeft aangenomen en ook niet over wat anderen zeggen. O U van Alle Kwaliteiten, dag na dag vult hij zijn oren met het lied dat er in ieder tijdperk is via de geestelijke erfopvolging. Om die reden beschouwen de kinderen van Manu [de mensen, zie 3.22: 34-39 en 5.13: 25], U als het uiteindelijke doel van de bevrijding.

Iemand met begrip voor U slaat geen acht op de goede of kwade gevolgen van het gunstige en ongunstige dat zich in het moment voordoet van U [in het hier en nu], noch trekken ze zich de woorden aan van andere levende wezens. Iedere dag, o U van Alle Kwaliteiten, is hij van het lied dat in ieder tijdperk gehoord wordt via de geestelijke erfopvolging van de kinderen van Manu [zie 3.22: 34-39 en 5.13: 25]. En zo wordt U door hem beschouwd als het uiteindelijke doel van de bevrijding. (Vedabase)

 

 Tekst 41

Noch de meesters van de hemel, noch zelfs U kunnen het einde bekennen van Uw heerlijkheid o Onbegrensde, o U in wie de vele universa door de Tijd voortgedreven, ieder in hun eigen omhulling, worden rondgeblazen in de hemel als waren het stofdeeltjes. De s'ruti's die vrucht dragen door [neti neti] dat te elimineren wat niet Uw Absolute Waarheid is, vinden in U hun uiteindelijke conclusie [zie siddhânta].'

Noch de meesters van de hemel kunnen het einde bekennen van de heerlijkheid van U die zo Onbegrensd bent, noch kan U dat zelfs, U in wie het veelvoud aan universa - ieder in zijn eigen omhulling - met de Gang der Tijd worden rondgeblazen in de hemel als waren het stofdeeltjes. Omdat de s'ruti's in U hun uiteindelijke conclusie vinden dragen ze vrucht door [neti neti] dat te elimineren wat niet het Absolute van U is [zie siddhânta]'. (Vedabase)

 

 Tekst 42

De Allerhoogste Heer zei: 'Na deze instructie te hebben aangehoord over het Ware Zelf, begrepen de zoons van Brahmâ wat hun eindbestemming was en aanbaden ze vervolgens, volmaakt tevreden, de wijze Sanandana.

De Allerhoogste Heer zei: 'Na aldus deze instructie te hebben aangehoord over het Ware Zelf, begrepen de zoons van Brahmâ wat hun eindbestemming was en aanbaden ze daaropvolgend volmaakt bevredigd de wijze Sanandana. (Vedabase)


 Tekst 43

Dit is hoe in het verleden de nectar van het onderliggende mysterie van al de Veda's en Purâna's [de filosofie van de Upanishads] werd gedestilleerd door de grote zielen [de klassieke wijzen] die in deze wereld verschenen om zich in hogere sferen te bewegen.

Alzo werd door de klassieke wijzen die ter wereld kwamen om zich op hogere gebieden te bewegen, uit al de Veda's en Purâna's de nectar van het onderliggende mysterie [van de filosofie van de Upanishads] gedestilleerd. (Vedabase)

 

 Tekst 44

O erfgenaam van Brahmâ [Nârada], trek rond door de wereld zoals u dat wenst, met geloof mediterend op deze instructie over de Ziel die de begeerten van de mens tot as verbrandt.'

O u erfgenaam van Brahmâ [Nârada], trek rond over de wereld zoals u wenst, met geloof mediterend op deze instructie over de Ziel die de begeerten van de mens tot as verbrandt.' (Vedabase)

 

 Tekst 45

S'rî S'uka zei: 'De rishi, de kalmte zelve, die aldus van de wijze de opdracht had ontvangen, aanvaardde die trouw, o Koning. Nu volledig van succes dacht hij, die zo standvastig in zijn gelofte was als een kshatriya, er even over na en nam het woord.

S'ri S'uka zei: 'Hij, de kalmte zelve, die aldus van de wijze de opdracht had ontvangen aanvaarde die trouw o Koning, en nam het woord nadat hij, nu volledig van succes zijnde, standvastig in zijn geloof eerst gemediteerd had op wat hij had gehoord. (Vedabase)


 Tekst 46

S'rî Nârada zei: 'Mijn eerbetuigingen voor Hem, de Allerhoogste Heer Krishna onberispelijk in Zijn roep, die Zijn aantrekkelijke expansies manifesteert voor de bevrijding van alle levende wezens [1.3: 28].'

S'rî Nârada zei: 'Mijn eerbetuigingen voor Hem, de Allerhoogste Heer Krishna volkomen in Zijn heerlijkheden die Zijn al-aantrekkelijke expansies manifesteert voor de verlossing van alle zielen [1.3: 28].' (Vedabase)

  

 Tekst 47

Na aldus te hebben gesproken, boog Nârada voor de Oorspronkelijke Rishi [Nârâyana] en voor de grote zielen die Zijn leerlingen waren. Vervolgens begaf hij zich vandaar naar de hermitage van mijn fysieke vader, Dvaipâyana Vedavyâsa.

Na aldus te hebben gesproken boog hij voor de Oorspronkelijke Rishi [Nârâyana] en voor de grote zielen die Zijn leerlingen waren en begaf hij zich vandaar naar de hermitage van mijn fysieke vader, Dvaipâyana Vedavyâsa. (Vedabase)

 

 Tekst 48

De grote toegewijde [Vyâsa] bewees hem de eer en bood hem een zitplaats, waarop Nârada ging zitten en hem beschreef wat hij vernomen had uit de mond van S'rî Nârâyana.

Nadat de grote toegewijde hem de eer had bewezen en hij een zitplaats van hem had aanvaard, beschreef hij voor hem dat wat hij vernomen had uit de mond van S'rî Nârâyana. (Vedabase)

 

 Tekst 49

Zo gaf ik antwoord op uw vraag, o Koning, over hoe de geest zich kan bezighouden met de Absolute Waarheid [- de werkelijkheid] zonder materiële kwaliteiten die niet onder woorden te brengen is.

Zo is er antwoord gegeven op de vraag die u stelde o Koning, over hoe in de Absolute Waarheid - dat wat zonder materiële kwaliteiten zo ongrijpbaar is voor woorden - de geest zijn weg zou vinden. (Vedabase)

 Tekst 50

Hij die waakt over dit universum in den beginne, in het midden en op het eind, Hij die de Meester is van de ongemanifesteerde materie [pradhâna] en de individuele ziel [jîva], Hij die dit universum in het bestaan riep, erin binnenging samen met de individuele ziener en lichamen [met hem] producerend ze reguleert, Hij, dankzij wie men zich overgevend, de materiële energie die men omarmt achter zich laat zoals een slaper zijn lichaam achterlaat, Hij, bij de genade van wiens zaligheid men voor een materiële geboorte wordt behoed, is de Allerhoogste Heer op wie men zonder ophouden dient te mediteren om vrij van angst te zijn [zie B.G. 16: 11-12, 1.9: 39 en de bhajan Sarvasva Tomâra Carana].'

Hij die waakt over dit universum in den beginne, in het midden en op het eind; Hij die de Heer is van het ongemanifesteerde van de individuele ziel; Hij die, dit universum in het bestaan roepend, erin binnenging tezamen met de individuele ziener en [met hem] lichamen voortbrengt die Hij reguleert; Hij voor wie degene [die begoocheld is en] die niet [weder-]geboren is zich overgeeft en net als in zijn slaap het lichaam vergeet dat hij koestert; Hij dankzij wiens zuivere spirituele status men voor een materiële geboorte wordt behoed, is de Allerhoogste Persoonlijkheid op wie men zonder ophouden dient te mediteren [zie B.G. 16: 11-12, 1.9: 39 en de bhajan Sarvasva Tomâra].' (Vedabase)

 

*: S'rîla S'rîdhara Svâmî analyseert dit probleem, van het beschrijven van de onuitsprekelijke waarheid in te definiëren termen, uitvoerig met behulp van de traditionele discipline van de Sanskriet poëtica die stelt dat woorden drie soorten van expressief vermogen hebben, genaamd s'abda-vritti's. Dit zijn de verschillende manieren waarop een woord betrekking heeft op zijn betekenis, onderscheiden als mukhya-vritti - letterlijke betekenis (verdeeld in rudhi, conventioneel gebruik en yoga, het gebruik ontleend als in de etymologie), lakshanâ-vritti - metaforische betekenis, en de nauw verwante gauna-vritti, - een vergelijkende betekenis; bijvoorbeeld: het woord leeuw kent de drie expressieve vormen van: het is een leeuw - letterlijk, hij is een leeuw - metaforisch en hij is als een leeuw - vergelijkend qua betekenis. Dus is het in feite de vraag hoe de Absolute Waarheid kan worden gedekt in termen van letterlijke betekenis, in metaforen en in vergelijkingen.

**: Volgens S'rîla Jîva Gosvâmî, vertegenwoordigen de zevenentwintig verzen van de gebeden van de Veda's in eigen persoon (teksten 14 - 41) de meningen van ieder van de achtentwintig belangrijkste s'ruti's. Deze hoofd-Upanishads en andere s'ruti's handelen over de verschillende benaderingen van de Absolute Waarheid. Zie de betekenisverklaringen pp 10.87 van dit hoofdstuk van de paramparâ voor specifieke citaten.

***: De Kathha Upanishad (2.2.13) stelt:

nityo nityânâm cetanas' cetanânâm
eko bahû
n
âm yo vidadhâti kâmân
tam pîthha-gam ye ’nupas'yanti dhîr
âs
teshâm s'
ântih s'âs'vatî netareshâm

"Onder al de eeuwige, bewuste wezens is er één die in de behoeften voorziet van al de overigen. Wijze zielen die Hem aanbidden in Zijn hemelverblijf verwerven de eeuwige vrede. Anderen slagen daar niet in."

*4: De paramparâ schrijft hier: "Volgens S'rîla Vis'vanâtha Cakravartî Thhâkura, leren de Upanishads dat deze geschapen wereld werkelijk is maar tijdelijk."

 

 

 

 

 Creative
                      Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

De collage met Vis'vâmitra (
Raja Ravi Varma) op deze pagina is van Anand Aadhar Prabhu.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties