regelbalk



 

 

Canto 11

Mahâmantra 4

 


 

Hoofdstuk 23: Afzien van: het Lied van de Avantî Brâhmana

(1) De zoon van Vyâsa zei: 'Nadat Uddhava, de grootste van de toegewijden, dit tegen Hem had gezegd prees de leider van de Dâs'ârha's wiens heldenmoed het zo waard is te worden besproken, Zijn dienaar voor zijn woorden en gaf Hij antwoord. (2) De Allerhoogste Heer zei: 'O discipel van Brihaspati, in deze wereld is er vrijwel geen deugdzame ziel te vinden die zijn geest in bedwang kan houden als die verstoord wordt door de beledigende woorden van een onbeschaafd iemand. (3) Een persoon wordt niet zo pijnlijk getroffen door pijlen die een gevoelig deel van zijn lichaam doorboren als door de pijnlijke pijlen van de ruwe woorden van onbeschaafde mensen die vast komen te zitten in zijn hart. (4) Wat dit betreft, Uddhava, wordt er een allerstichtelijkst verhaal verteld. Luister alsjeblieft goed, Ik zal je het nu vertellen. (5) Het verhaal stamt van een bedelmonnik die, nadat hij werd beledigd door slechte mensen, zijn kalmte bewaarde door zichzelf voor te houden dat het plaats vond als gevolg van zijn daden in het verleden. (6) In Avantî [in het district Malwa] leefde eens een zekere brahmaan die het zeer goed had met veel rijkdom door zijn brood te verdienen met zaken doen; maar hij was een miserabel mens vol lust en hebzucht, die heel makkelijk in woede verviel [zie ook B.G. 2: 49]. (7) Hij had geen achting voor zijn verwanten en gasten, zelfs niet in woorden, noch bekommerde hij zich, met zijn gebrek aan religiositeit, op tijd om zijn eigen voldoening. (8) Zijn zoons, aangetrouwde familie, zijn vrouw, dochters en bedienden keerden zich tegen de ellendeling met zijn slechte karakter en onthielden hem in weerzin hun genegenheid. (9) Aldus tekortschietend in zowel dharma als plezier, werden de vijf eisers van het offer [de godheden, zie pañca-bhâga] boos op die obsessieve schatbewaarder die voor beide werelden [deze en de volgende] verstek liet gaan. (10) Door hen te verwaarlozen verloor hij al zijn krediet, o grootmoedige, en ging al de weelde waar hij zich met zo veel moeite voor had ingespannen verloren. (11) O Uddhava, een deel van de weelde van deze zogenaamde brahmaan werd ingepalmd door zijn verwanten, een deel door dieven, een deel door de voorzienigheid, een deel door de tijd, een deel door de gewone man en een deel door hoger geplaatst gezag [zie ook 10.49: 22]. (12) Toen hij zijn bezit was kwijtgeraakt ontwikkelde zich bij hem, die verstoken van religiositeit en plezier, door zijn verwanten werd verwaarloosd, zich zo een moeilijk te dragen zorgelijkheid. (13) Aldus verzonken in gepeins, treurde hij verstikt door tranen een lange tijd vol pijn over zijn verloren rijkdom, waarop hij door een grote afkeer werd overvallen voor alle wereldse zaken.

(14) Hij hield zichzelf toen voor: 'Hoe pijnlijk is het om mezelf zo zinloos te kwellen met al dit gezwoeg voor het geld dat me noch genoegen verschafte, noch het dharma ten goede kwam. (15) Over het algemeen resulteert de rijkdom van schrapers nooit en te nimmer in enig geluk: in dit leven leidt het tot zelfkwelling en als ze dood gaan belanden ze ermee in de hel. (16) Hoe zuiver de roep ook is die beroemdheden mogen genieten of hoe lofwaardig de kwaliteiten van deugdzamen ook zijn, het gaat allemaal teloor met slechts een beetje hebzucht, net als wat witte lepra [vitiligo] doet met een bekoorlijke, lichamelijke schoonheid. (17) Met het opbouwen, realiseren, doen toenemen, beschermen, spenderen, verliezen van en zich verheugen over kapitaal, moet de mens zwoegen, vrezen, zich zorgen maken en in onzekerheid verkeren. (18-19) Diefstal, geweld, leugens, dubbelhartigheid, lust, woede, verbijstering, trots, onenigheid, vijandschap, een gebrek aan geloof, wedijver en [de drie] gevaren [van bedwelming, promiscuïteit en gokken, zie ook 1.17: 24], zijn de vijftien ongewenste zaken die bij de mens bekend staan als het gevolg van het koesteren van rijkdom. Daarom moet hij die het uiteindelijke voordeel in het leven wil behalen zich verre houden van het onwenselijke dat voor weelde doorgaat. (20) Je broeders, echtgenote, ouders en vrienden die één zijn in de liefde, veranderen allen, van het ene op het andere moment in vijanden vanwege een enkele rooie cent. (21) Voor het kleinste beetje geld ontsteken ze van streek in woede en vergeten ze heel snel, als een tegenstander uit op vernietiging, hun welgezindheid en wijzen ze je af in een oogwenk. (22) Zij die er geen waardering voor hebben dat ze als mens een geboorte hebben verworven waar de onsterfelijken voor bidden, met daarnaast [zelfs de mogelijkheid van] een superieure tweede geboorte, vernietigen hun eigenbelang en stevenen af op een naar lot [zie ook B.G. 16: 19-20]. (23) Welke persoon die het tot dit menselijke bestaan heeft gebracht, deze toegangspoort naar de hemel en de bevrijding, hecht zich nu aan eigendom, een zinledig bereik waar men onderworpen is aan de dood? (24) Als men niet deelt met hen die een aandeel verdienen - de grotere familie van de goden, de zieners, de voorvaderen, de verwanten, de levende wezens en zichzelf - komt men ten val als een geldbeluste Yaksha. (25) Wat moet je als een oude man nu beginnen als je, verdwaasd door je jeugd, kracht en weelde - de middelen waar een slim mens zich van bedient om alles voor elkaar te krijgen - je leven hebt verspild met het najagen van geld [en status e.d., zie B.G. 3: 35]? (26) Hoe kan [zelfs] een intelligent mens ten prooi vallen aan een nimmer eindigende, hopeloze jacht op rijkdom? De hele wereld verkeert hoogst verbijsterd in de ban van een of andere onvermijdelijke begoochelende macht! (27) Wat hebben de goederen of zij die ze verschaffen voor nut of wat voor zin hebben de zinsobjecten of de mensen die je proberen te behagen? Oftewel, wat voor zin heeft het voor iemand die verkeert in de greep van de dood, om zich bezig te houden met baatzuchtige handelingen die hem alleen maar nog weer een volgende geboorte opleveren? (28) De Allerhoogste Heer, de Hoogste Persoonlijkheid die al de goden omvat en die tevreden over mij, me leidde tot deze staat van onthechting, vormt de boot voor de ziel [om de materiële oceaan over te steken, zie ook 11.17: 44]. (29) Met de tijd die me nog rest [in mijn leven] zal ik, vrij van verwarring over mijn ware eigenbelang, mijn lichaam de nodige beperkingen opleggen en de vrede in mezelf vinden [zie ook 2.2: 3, 7.12: 6]. (30) Mogen de goden, de heersers over de drie werelden, met mij hier blij mee zijn. Was het niet Khathvânga [zie 9.9: 41-47] die in een mum van tijd de geestelijke wereld bereikte?'

(31) De Allerhoogste Heer zei: 'Aldus tot een besluit gekomen, ontwarde de zeer vrome brahmaan van Avantî de knopen [van verlangen] in zijn hart en werd hij een vreedzame en stille bedelmonnik. (32) Hij trok alleen en onopvallend rond door deze wereld en ging, met zijn zelf, zijn zinnen en levensadem onder controle [zie tridanda], haar steden en dorpen binnen om te leven van de liefdadigheid. (33) Toen ze hem zagen als een oude vieze bedelaar, onteerden mensen van lagere komaf hem met vele beledigingen, o gezegende ziel. (34) Sommigen beroofden hem van zijn drievoudige staf, zijn bedelnap, zijn waterpot en zijn zitplaats, en anderen namen zijn gebedskralen en zijn gescheurde vodden weg. Die lieten ze hem dan zien, boden ze hem opnieuw aan en pakten ze dan weer van de wijze af. (35) Als hij aan de rivieroever zijn deel van het voedsel wilde genieten dat hij met bedelen had vergaard, plasten de grote zondaars erop en spuugden ze op zijn hoofd. (36) Hij die naar zijn gelofte van stilte niet sprak, daagden ze uit te spreken, hem afranselend als hij zich stil hield. Sommigen zeiden: 'Deze hier is een dief' en bonden hem vast met een touw terwijl anderen riepen: 'Bindt hem vast, knevel hem!' (37) Sommigen maakten hem met minachting verwijten als: 'Deze hier is een religieuze hypocriet, een bedrieger die zijn rijkdom verloor, door zijn familie werd uitgestoten en zich nu maar hierop heeft toegelegd.' (38-39) 'Zie toch hoe deze persoon, die in stilte zijn doel zo machtig en standvastig nastreeft als de koning van de bergen, zo vastbesloten is als een [bedrieglijke] kraanvogel.' Sommigen dreven met dergelijke opmerkingen de spot met hem, terwijl anderen een kwalijke lucht lieten waaien en de brahmaan vastketenden en gevangen hielden als een huisdier. (40) Aldus onderworpen aan [de drie vormen van] opleggingen, zoals je aangedaan door anderen, door hogere machten en door je eigen natuur [zie kles'a], begreep hij dat wat hem ook overkwam, hem door het lot werd toebedeeld. (41) Beledigd door laag-bij-de-grondse mensen die hem uit zijn tent probeerden te lokken, zong hij, vastbesloten tot het goede zich strak aan zijn plichten houdend, het volgende lied [zie ook B.G. 18: 33].



(42) De brahmaan zei: 'Deze mensen zijn niet de oorzaak van mijn geluk of ongeluk, noch is het te wijten aan de halfgoden, mijn lichaam, de planeten, mijn karma of de tijd. Het is, zoals het heersend gezag dat stelt [de s'ruti], niets dan de geest die er de oorzaak van is dat men ronddraait in de kringloop van het materiële leven. (43) De geest die de kwaliteiten van de geaardheden verwerft, wordt heel sterk als gevolg van hen en geeft aldus aanleiding tot de verschillende soorten van witte [goede], rode [hartstochtelijke] en zwarte [onwetende] handelingen, die leiden tot de condities [de maatschappelijke klassen] corresponderend met die kleuren. (44) De niet-betrokken Superziel van bovenzinnelijke verlichting heeft als een vriend zijn bestaan naast - en is getuige van - de worstelende geest, die, met het beeld dat hij van de wereld draagt, de zinsobjecten omarmt. Het is in de betrokkenheid bij de geaardheden van de natuur dat de individuele ziel [verbijsterd door die geest] verstrikt raakt in de gehechtheid [zie ook B.G. 3.42: 43]. (45) Liefdadigheid, je voorgeschreven plicht, niyamayama, het luisteren naar [de geschriften], vrome werken en de zuivering door geloften, houden allen het onderwerpen van de geest in en hebben de verzonkenheid van de geest [samâdhi] ten doel die het allerhoogste [de zelfverwerkelijking] van de yoga vormt. (46) Wat voor nut hebben schenkingsrituelen en dergelijke voor iemand wiens geest tot rust kwam door perfect [in Hem] verankerd te zijn? Of waarom zou je daarnaast, je met deze processen van distributie en zo meer bezig houden als je de weg kwijt bent met een geest die je niet onder controle hebt? (47) Andere goden [en de zinnen waar ze voor staan], hebben altijd onder controle gestaan van de geest die zichzelf nimmer beheersen laat door iets [of iemand] anders. Hij vormt een angstwekkende god sterker dan de sterksten en daarom is Degene die [in de vorm van Zijn mantra's] hem onder controle weet te krijgen de God van de goden [zie ook B.G. 6: 35-36, *]. (48) Sommigen die deze moeilijk te verslane vijand [zie ook B.G. 6: 6] met zijn onbedwingbare neigingen die het hart kwellen, niet weten te beteugelen, maken zinloos ruzie met andere stervelingen in deze wereld en spreken dan verdwaasd van vrienden, neutralen en vijanden. (49) Mensen die met heel hun geest verkeren in de greep van hun lichaam, denken in termen van 'ik' en 'mijn' en zijn daardoor verblind in hun intelligentie. Vanwege deze moeilijk te overwinnen illusie van 'dit ben ik' en 'dat is iemand anders', dwalen ze rond in het duister. (50) Als je zegt dat [adhibhautika] een ander mens de oorzaak van je geluk of leed is, kan je je afvragen wat dit inhoudt voor de ziel; geluk en leed zijn [zo bezien] aardse zaken [niet eigen aan de ziel die zijn geluk vindt op basis van zelfverwerkelijking]. Op wie moet je kwaad zijn over de pijn als je tong toevallig wordt gebeten door je eigen tanden? (51) Als je zegt dat [adhidaivika] de goden verantwoordelijk zijn voor je lijden, hoe houdt dat dan verband met je ziel? Dat lijden heeft betrekking op de veranderlijkheid [van de zinnen en hun heersers, waar je ziel los van staat]. Op wie moet een levend wezen nu kwaad zijn als het ene lichaamsdeel het andere pijn doet? (52) Beweer je dat de ziel zelf [adhyâtmika] de oorzaak zou zijn van je geluk en leed, dan maakt zo'n verschil deel uit van je eigen aard. Maar hoe kan je nu een schuldige aanwijzen als er alleen de ziel is en niets daarbuiten - ook geen geluk of leed? Dat verschil zou dan immers onwerkelijk zijn [zie B.G. 2: 14]. (53) Als de planeten de directe oorzaak zouden zijn van je geluk en leed, hoe kan dat dan verband houden met de ziel die niet geboren wordt? De hemellichamen hebben betrekking op dat wat geboren werd. Een planeet verkeert enkel in moeilijkheden door andere planeten, zeggen ze [de astrologen], dus op wie moet de persoon onderscheiden van zijn lichaam [en zijn planeetstanden], nu kwaad worden? (54) Als je ervan uitgaat dat je karma de oorzaak is van je geluk en leed, wat heeft dat karma dan voor je ziel te betekenen? Duidelijk is dat de levengevende persoon enerzijds en dit tot leven gewekte lichaam anderzijds, dat toegerust is met bewustzijn en [op zichzelf] niet leeft, geen van beiden de grondoorzaak van het karma vormen. Wat blijft er dan nog over om je druk over te maken? (55) En als we zeggen dat de tijd de oorzaak van ons geluk en het leed zou zijn, hoe zit het dan met de ziel in dat idee? De ziel is niet gelijk aan de tijd[verschijnselen], zoals een vuur niet gelijk is aan zijn hitte en sneeuw niet gelijk is [aan de kou]. Op wie moet je nu kwaad worden als er geen dualiteit bestaat in de bovenzinnelijke positie [zie ook B.G. 18: 16 en tijdcitaten]? (56) Voor hem, [de geestelijke ziel] superieur in bovenzinnelijkheid, bestaat er niet van wie dan ook, van welke kant dan ook of op welke manier dan ook de invloed van de dualiteit [van geluk en leed], de invloed van de wereld van tegenstellingen zoals je die ziet met het zich opwerpende valse ego [van de geest die in de greep verkeert] dat gestalte geeft aan het materiële bestaan. Hij die tot dit inzicht komt heeft niets te vrezen van de materiële schepping [met al haar levende wezens]. (57) Door Mukunda's voeten te vereren zal ik de zo moeilijk te overwinnen oceaan van materiële onwetendheid over kunnen steken. Ik ben hier zeker van dankzij de genade van de grote zieners uit het verleden [of de âcârya's] die stevig verankerd waren in de aanbidding van de Allerhoogste Ziel [zie ook B.G. 6: 1-2].'

(58) De Allerhoogste Heer zei: 'Terwijl zijn rijkdom verloren was gegaan en hij onthecht was geraakt, terwijl hij zijn huis achter zich had gelaten en hij zonder neerslachtigheid over de aarde rondtrok, gaf de wijze, ondanks dat hij beledigd werd door schurken, zijn plichtsbetrachting niet op en sprak hij dit lied. (59) Er bestaat geen andere oorzaak van geluk en leed dan de verbijstering van iemands geest die in het materiële bestaan uit onwetendheid, vrienden, neutralen en vijanden in het leven riep [zie ook 10.32: 17-22 en B.G. 9: 29]. (60) Daarom, Mijn beste, breng in ieder opzicht met een intelligentie die in Mij is verzonken, de geest onder controle en [bereik] aldus verbonden de essentie van de wetenschap van de yoga [zie ook S'rî S'rî S'ikshâshthaka vers 1]. (61) Wie dan ook die met volle aandacht mediteert op, anderen doet luisteren of zelf luistert naar dit [lied] gebaseerd op de kennis van het Absolute zoals gezongen door de bedelmonnik, zal zeker nimmer [weer] overweldigd worden door de dualiteiten [van geluk en verdriet].'

 

 next                       

 
 

 

Derde herziene editie, geladen 10 juli, 2022.

 

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De zoon van Vyâsa zei: 'Nadat Uddhava, de grootste van de toegewijden, dit tegen Hem had gezegd prees de leider van de Dâs'ârha's wiens heldenmoed het zo waard is te worden besproken, Zijn dienaar voor zijn woorden en gaf Hij antwoord.
De zoon van Vyâsa zei: 'Na er aldus toe verzocht te zijn door Uddhava, de grootste van de toegewijden, begon de leider der Dâs'ârha's wiens heldenmoed het zo waard is te worden besproken, te praten met lofprijzingen voor de woorden van Zijn dienaar. (Vedabase)

  

Tekst 2

De Allerhoogste Heer zei: 'O discipel van Brihaspati, in deze wereld is er vrijwel geen deugdzame ziel te vinden die zijn geest in bedwang kan houden als die verstoord wordt door de beledigende woorden van een onbeschaafd iemand.

De Allerhoogste Heer zei: 'O discipel van Brihaspati, er bestaat vrijwel geen brave ziel in deze wereld die in staat is zijn geest in bedwang te houden als die verstoord wordt door de beledigende woorden van een slecht iemand. (Vedabase)

 

Tekst 3

Een persoon wordt niet zo pijnlijk getroffen door pijlen die een gevoelig deel van zijn lichaam doorboren als door de pijnlijke pijlen van de ruwe woorden van onbeschaafde mensen die vast komen te zitten in zijn hart.

Een persoon wordt niet zo pijnlijk getroffen door pijlen die het hart doorboren, als door het met zich mee moeten dragen van pijlen die bestaan uit de ruwe woorden van onwaarachtige mensen. (Vedabase)

 

Tekst 4

Wat dit betreft, Uddhava, wordt er een allerstichtelijkst verhaal verteld. Luister alsjeblieft goed, Ik zal je het nu vertellen.

Wat dit betreft Uddhava, wordt er een allerstichtelijkst verhaal verteld. Luister alsjeblieft goed, Ik zal je het nu vertellen. (Vedabase)

 

Tekst 5

Het verhaal stamt van een bedelmonnik die, nadat hij werd beledigd door slechte mensen, zijn kalmte bewaarde door zichzelf voor te houden dat het plaats vond als gevolg van zijn daden in het verleden.

Het verhaal stamt van een bedelmonnik die, nadat hij werd beledigd door slechte mensen, zijn kalmte bewaarde door zichzelf voor te houden dat het een gevolg was van zijn daden in het verleden. (Vedabase)

 

 Tekst 6

In Avantî [in het district Malwa] leefde eens een zekere brahmaan die het zeer goed had met veel rijkdom door zijn brood te verdienen met zaken doen; maar hij was een miserabel mens vol lust en hebzucht, die heel makkelijk in woede verviel [zie ook B.G. 2: 49].

In Avantî [in het district Malwa] leefde eens een zekere brahmaan die het zeer goed had met veel rijkdom door zijn brood te verdienen met zaken doen. Maar hij was een miserabel mens vol van lust en hebzucht, geneigd in woede te vervallen [zie ook B.G. 2: 49]. (Vedabase)

 

 Tekst 7

Hij had geen achting voor zijn verwanten en gasten, zelfs niet in woorden, noch bekommerde hij zich, met zijn gebrek aan religiositeit, op tijd om zijn eigen voldoening.

Hij had geen achting voor zijn verwanten en gasten, zelfs niet in woorden. En met zijn gebrek aan religiositeit bekommerde hij zich ook niet om zijn eigen noden als het er tijd voor was. (Vedabase)

 

Tekst 8

Zijn zoons, aangetrouwde familie, zijn vrouw, dochters en bedienden keerden zich tegen de ellendeling met zijn slechte karakter en onthielden hem in weerzin hun genegenheid.

Met hem zo slecht gemanierd ontwikkelden zijn zoons, aangetrouwde familie, zijn vrouw, dochters en bedienden een afkeer jegens de ellendeling. Vijandig onthielden ze hem hun genegenheid. (Vedabase)

 

Tekst 9

Aldus tekortschietend in zowel dharma als plezier, werden de vijf eisers van het offer [de godheden, zie pañca-bhâga] boos op die obsessieve schatbewaarder die voor beide werelden [deze en de volgende] verstek liet gaan.

Op deze manier zowel in het dharma als wat betreft het plezier tekortschietend werden de vijf eisers van het geofferde [de godheden, zie pañca-bhâga], boos op die obsessieve schatbewaarder die wat betreft de beide werelden verstek liet gaan [deze en de volgende]. (Vedabase)

 

Tekst 10

Door hen te verwaarlozen verloor hij al zijn krediet, o grootmoedige, en ging al de weelde waar hij zich met zo veel moeite voor had ingespannen verloren.

Door hen te verwaarlozen verloor hij al zijn vrome krediet, o grootmoedige, en al de weelde waar hij zich met zo veel moeite voor had ingespannen ging verloren. (Vedabase)

 

 Tekst 11

O Uddhava, een deel van de weelde van deze zogenaamde brahmaan werd ingepalmd door zijn verwanten, een deel door dieven, een deel door de voorzienigheid, een deel door de tijd, een deel door de gewone man en een deel door hoger geplaatst gezag [zie ook 10.49: 22].

Omdat hij slechts in naam een brahmaan was Uddhava, werd een deel van zijn welvaart ingepalmd door zijn verwanten, een deel door dieven, een deel door de voorzienigheid, een deel door de tijd, een deel door de gewone man en een deel door het hoger geplaatste gezag [zie ook 10.49: 22]. (Vedabase)

 

Tekst 12

Toen hij zijn bezit was kwijtgeraakt ontwikkelde zich bij hem, die verstoken van religiositeit en plezier, door zijn verwanten werd verwaarloosd, zich zo een moeilijk te dragen zorgelijkheid.

Toen hij aldus verstoken van religiositeit en liefde zijn weelde had verloren, ontwikkelde zich bij hem, verwaarloosd als hij was door zijn familie, een moeilijk te dragen zorgelijkheid.(Vedabase)

 

Tekst 13

Aldus verzonken in gepeins, treurde hij verstikt door tranen een lange tijd vol pijn over zijn verloren rijkdom, waarop hij door een grote afkeer werd overvallen voor alle wereldse zaken.

Voor een lange tijd treurde hij verstikt in tranen om zijn verloren rijkdom en daaropvolgend overviel hem een grote minachting voor alle wereldse zaken. (Vedabase)

  

Tekst 14

Hij hield zichzelf toen voor: 'Hoe pijnlijk is het om mezelf zo zinloos te kwellen met al dit gezwoeg voor het geld dat me noch genoegen verschafte, noch het dharma ten goede kwam.

Hij hield zichzelf toen voor: 'Hoe jammer om mezelf zo pijnlijk in te spannen met al dit gezwoeg dat geen genoegen verschaft en voor de liefde van God ook niet goed is. (Vedabase)

 

Tekst 15

Over het algemeen resulteert de rijkdom van schrapers nooit en te nimmer in enig geluk: in dit leven leidt het tot zelfkwelling en als ze dood gaan belanden ze ermee in de hel.

Over het algemeen resulteert de rijkdom van ellendelingen nooit en te nimmer in enig geluk: in dit leven leidt het tot een kwelling en als je dood gaat beland je ermee in de hel. (Vedabase)

 

 Tekst 16

Hoe zuiver de roep ook is die beroemdheden mogen genieten of hoe lofwaardig de kwaliteiten van deugdzamen ook zijn, het gaat allemaal teloor met slechts een  beetje hebzucht, net als wat witte lepra [vitiligo] doet met een bekoorlijke, lichamelijke schoonheid.

Hoe zuiver de roep ook die beroemdheden mogen genieten of hoe lofwaardig de kwaliteiten der deugdzamen ook zijn, het gaat allemaal teloor met slechts een klein beetje hebzucht, net als wat witte lepra doet met een bekoorlijke, lichamelijke schoonheid. (Vedabase)

 

Tekst 17

Met het opbouwen, realiseren, doen toenemen, beschermen, spenderen, verliezen van en zich verheugen over kapitaal, moet de mens zwoegen, vrezen, zich zorgen maken en in onzekerheid verkeren.

Met het opbouwen, beschermen, spenderen, verliezen van en zich verheugen over het kapitaal, moet de mens zwoegen, vrezen, zich zorgen maken en in onzekerheid verkeren. (Vedabase)

  

 Tekst 18-19

Diefstal, geweld, leugens, dubbelhartigheid, lust, woede, verbijstering, trots, onenigheid, vijandschap, een gebrek aan geloof, wedijver en [de drie] gevaren [van bedwelming, promiscuïteit en gokken, zie ook 1.17: 24], zijn de vijftien ongewenste zaken die bij de mens bekend staan als het gevolg van het koesteren van rijkdom. Daarom moet hij die het uiteindelijke voordeel in het leven wil behalen zich verre houden van het onwenselijke dat voor weelde doorgaat.

Diefstal, geweld, leugens, dubbelhartigheid, lust, woede, verbijstering, trots, onenigheid, vijandschap, een gebrek aan geloof, wedijver en [de drie] gevaren [van bedwelming, promiscuïteit en gokken [zie ook 1.17: 24] zijn de vijftien ongewenste zaken die bekend staan als het gevolg van het koesteren van rijkdom. Daarom moet hij die het uiteindelijke voordeel in het leven wil behalen zich verre houden van het onwenslijke dat voor weelde doorgaat. (Vedabase)

 

 Tekst 2o

Je broeders, echtgenote, ouders en vrienden die één zijn in de liefde, veranderen allen, van het ene op het andere moment in vijanden vanwege een enkele rooie cent.

De broeders, de echtgenote, de ouders en de vrienden die één zijn in de liefde, veranderen allen voor een enkele rooie cent van het ene op het andere moment in vijanden. (Vedabase)

 

 Tekst 21

Voor het kleinste beetje geld ontsteken ze van streek in woede en vergeten ze heel snel, als een tegenstander uit op vernietiging, hun welgezindheid en wijzen ze je af in een oogwenk.

Zelfs maar voor een beetje geld geven ze, van streek en geïrriteerd, zich over aan de woede en vergeten ze als een tegenstander die uit is op vernietiging zomaar in een oogwenk hun welgezindheid. (Vedabase)

 

 Tekst 22

Zij die er geen waardering voor hebben dat ze als mens een geboorte hebben verworven waar de onsterfelijken voor bidden, met daarnaast [zelfs de mogelijkheid van] een superieure tweede geboorte, vernietigen hun eigenbelang en stevenen af op een naar lot [zie ook B.G. 16: 19-20].

Met het hebben bereikt van de menselijke geboorte waar de onsterfelijken voor bidden en het in dat leven bereiken van de status van de beste der tweemaal geborenen, hebben ze, destructief wat betreft hun eigenbelang, daar geen waardering voor. En zo begeven ze zich op het hellend vlak [zie ook B.G. 16: 19-20]. (Vedabase)


 Tekst 23

Welke persoon die het tot dit menselijke bestaan heeft gebracht, deze toegangspoort naar de hemel en de bevrijding, hecht zich nu aan eigendom, een zinledig bereik waar men onderworpen is aan de dood?

Welke persoon die het tot dit menselijke bestaan heeft gebracht, deze toegang tot de hemel en de bevrijding, hecht zich nu aan eigendom en zou ervoor kiezen zich op te houden in het rijk der betekenisloosheid waar hij onderhevig is aan de dood? (Vedabase)

 

 Tekst 24

Als men niet deelt met hen die een aandeel verdienen - de grotere familie van de goden, de zieners, de voorvaderen, de verwanten, de levende wezens en zichzelf - komt men ten val als een geldbeluste Yaksha.

Gelijk een geldbeluste Yaksha niet delend met de aandeelhouders, te weten de grotere familie van de goden, de zieners, de voorvaderen, de verwanten, de levende wezens en zichzelf, komt men ten val. (Vedabase)

 

 Tekst 25

Wat moet je als een oude man nu beginnen als je, verdwaasd door je jeugd, kracht en weelde - de middelen waar een slim mens zich van bedient om alles voor elkaar te krijgen - je leven hebt verspild met het najagen van geld [en status e.d., zie B.G. 3: 35]?

Verdwaasd door mijn jeugd, kracht en weelde, door de middelen waar de slimme jongen zich van bedient om alles voor elkaar te krijgen, heb ik mijn leven verspild met het najagen van geld. Wat kan ik als een oude man daar nu mee bereiken [zie B.G. 3: 35]? (Vedabase)


Tekst 26

Hoe kan [zelfs] een intelligent mens ten prooi vallen aan een nimmer eindigende, hopeloze jacht op rijkdom? De hele wereld verkeert hoogst verbijsterd in de ban van een of andere onvermijdelijke begoochelende macht!

Waarom zou een intelligent man constant moeten lijden in een vruchteloos najagen van rijkdom? Zeker is dat iemand in deze wereld hoogst verbijsterd raakt als gevolg van haar begoochelende macht. (Vedabase)

 

 Tekst 27

Wat hebben de goederen of zij die ze verschaffen voor nut of wat voor zin hebben de zinsobjecten of de mensen die  je proberen te behagen? Oftewel, wat voor zin heeft het voor iemand die verkeert in de greep van de dood, om zich bezig te houden met baatzuchtige handelingen die hem alleen maar nog weer een volgende geboorte opleveren?

Wat voor nut hebben de goederen of zij die ze verschaffen of wat zou het gebruik van de zinsobjecten voor nut hebben of de mensen die bevrediging schenken? Of anders gezegd, wat zou het voor nut hebben voor degene die verkeert in de greep van de dood, om van het baatzuchtig handelen te zijn dat je alleen maar een volgende geboorte oplevert? (Vedabase)

 

 Tekst 28

De Allerhoogste Heer, de Hoogste Persoonlijkheid die al de goden omvat en die tevreden over mij, me leidde tot deze staat van onthechting, vormt de boot voor de ziel [om de materiële oceaan over te steken, zie ook 11.17: 44].

De Allerhoogste Heer, de Hoogste Persoonlijkheid die al de goden omvat en die tevreden over mij, me tot deze toestand van onthechting voerde, vormt zonder twijfel de boot die de ziel vervoert [zie ook 11.17: 44]. (Vedabase)

 

 Tekst 29

Met de tijd die me nog rest [in mijn leven] zal ik, vrij van verwarring over mijn ware eigenbelang, mijn lichaam de nodige beperkingen opleggen en de vrede in mezelf vinden [zie ook 2.2: 3, 7.12: 6].

Met de tijd die me rest zal ik, opdat ik de vrede in mezelf mag vinden, zonder [nog langer] in de war te zijn over mijn ware eigenbelang mijn lichaam de nodige beperkingen opleggen [zie ook 2.2: 3, 7.12: 6]. (Vedabase)

 

 Tekst 30

Mogen de goden, de heersers over de drie werelden, met mij hier blij mee zijn. Was het niet Khathvânga [zie 9.9: 41-47] die in een mum van tijd de geestelijke wereld bereikte?'

Mogen de goden, de heersers over de drie werelden, hier blij mee zijn. Was het niet Khathvânga die in een mum van tijd de geestelijke wereld bereikte?' (Vedabase)

 

 Tekst 31

De Allerhoogste Heer zei: 'Aldus tot een besluit gekomen, ontwarde de zeer vrome brahmaan van Avantî  de knopen [van verlangen] in zijn hart en werd hij een vreedzame en stille bedelmonnik.

De Allerhoogste Heer zei: 'Aldus zich in de geest vindend werd de hoogst godvruchtige brahmaan van Avantî, die de knopen in zijn hart ontwarde, een vreedzame en stille bedelmonnik. (Vedabase)

 

 Tekst 32

Hij trok alleen en onopvallend rond door deze wereld en ging, met zijn zelf, zijn zinnen en levensadem onder controle [zie tridanda], haar steden en dorpen binnen om te leven van de liefdadigheid.

Hij trok alleen en onopvallend rond door de wijde wereld, en ging, met zijn zelf, zijn zinnen en zijn levensadem daarmee beheerst [zie tri-danda], haar steden en dorpen binnen om te leven van de liefdadigheid. (Vedabase)

 

  Tekst 33

Toen ze hem zagen als een oude vieze bedelaar, onteerden mensen van lagere komaf hem met vele beledigingen, o gezegende ziel.

Toen ze hem die zich vertoonde als een oude vieze bedelaar zagen, werd hij door mensen van lagere komaf onteerd met een hoop beledigingen, mijn beste. (Vedabase)

 

 Tekst 34

Sommigen beroofden hem van  zijn drievoudige staf, zijn bedelnap, zijn waterpot en zijn zitplaats, en anderen namen zijn gebedskralen en zijn gescheurde vodden weg. Die lieten ze hem dan zien, boden ze hem opnieuw aan en pakten ze dan weer van de wijze af.

Sommigen van hen pakten hem de drievoudige staf af, zijn bedelnap, zijn waterpot en zijn zitplaats, en sommigen grepen zijn gebedskralen en zijn gescheurde vodden. Die lieten ze hem dan zien en boden ze opnieuw aan, en dan pakten ze ze weer van hem af. (Vedabase)

 

 Tekst 35

Als hij aan de rivieroever zijn deel van het voedsel wilde genieten dat hij met bedelen had vergaard, plasten de grote zondaars erop en spuugden ze op zijn hoofd.

En als hij aan de oever van de rivier zijn deel van het voedsel wilde genieten dat hij had vergaard met zijn bedelen, urineerden de grote zondaars erop en spuugden ze op zijn hoofd. (Vedabase)

  

 Tekst 36

Hij die naar zijn gelofte van stilte niet sprak, daagden ze uit te spreken, hem afranselend als hij zich stil hield. Sommigen zeiden: 'Deze hier is een dief' en bonden hem vast met een touw terwijl anderen riepen: 'Bindt hem vast, knevel hem!'

Hij die volgens de gelofte van de stilte niet sprak ranselden ze af en maakten ze met hun woorden belachelijk zeggend: 'Deze hier is een dief'. En met dat ze dat zeiden bonden ze hem met touwen vast terwijl sommigen daarbij uitriepen: 'Bindt hem vast, knevel hem!' (Vedabase)

 

 Tekst 37

Sommigen maakten hem met minachting verwijten als: 'Deze hier is een religieuze hypocriet, een bedrieger die zijn rijkdom verloor, door zijn familie werd uitgestoten en zich nu maar hierop heeft toegelegd.'

Sommigen kritiseerden hem door hem beledigingen naar het hoofd te slingeren als: 'Deze hier is een religieuze hypocriet, een bedrieger die, met het verloren hebben van zijn rijkdom nadat ie door zijn familie werd uitgestoten, zich hier maar op heeft toegelegd'. (Vedabase)

 

  Tekst 38-39

'Zie toch hoe deze persoon, die in stilte zijn doel zo machtig en standvastig nastreeft als de koning van de bergen, zo vastbesloten is als een [bedrieglijke] kraanvogel.' Sommigen dreven met dergelijke opmerkingen de spot met hem, terwijl anderen een kwalijke lucht lieten waaien en de brahmaan vastketenden en gevangen hielden als een huisdier.

'Kijk eens hoe deze persoon zo machtig en standvastig als een grote berg, in stilte zijn doel nastrevend, zo vastbesloten is als een eend'. Sommigen dreven met dergelijke opmerkingen de spot met hem, terwijl anderen een kwalijke lucht lieten waaien en, terwijl ze hem vastketenden, de tweemaal geborene gevangen zetten als was hij een huisdier. (Vedabase)

 

 Tekst 40

Aldus onderworpen aan [de drie vormen van] opleggingen, zoals je aangedaan door anderen, door hogere machten en door je eigen natuur [zie kles'a], begreep hij dat wat hem ook overkwam, hem door het lot werd toebedeeld.

Aldus onderworpen aan alles wat anderen hem aandeden, de hogere machten voor hem in petto hadden en hij aan zichzelf te danken had [zie kles'a], begreep hij dat wat hem ook overkwam hem door het lot werd toebedeeld. (Vedabase)

 

 Tekst 41

Beledigd door laag-bij-de-grondse mensen die hem uit zijn tent probeerden te lokken, zong hij, vastbesloten tot het goede zich strak aan zijn plichten houdend, het volgende lied [zie ook B.G. 18: 33].

Beledigd door laag bij de grondse mensen die hem uit zijn tent probeerden te lokken, zong hij, zich strak aan zijn plichten houdend en vastbesloten vanuit het goede, het volgende lied [zie ook B.G. 18: 33]. (Vedabase)

 

 Tekst 42

De brahmaan zei: 'Deze mensen zijn niet de oorzaak van mijn geluk of ongeluk, noch is het te wijten aan de halfgoden, mijn lichaam, de planeten, mijn karma of de tijd. Het is, zoals het heersend gezag dat stelt [de s'ruti], niets dan de geest die er de oorzaak van is dat men ronddraait in de kringloop van het materiële leven.

De brahmaan zei: 'Deze mensen zijn niet de oorzaak van mijn geluk of ongeluk, noch is het te wijten aan de halfgoden, mijn lichaam, de planeten, mijn karma of de tijd. Het is, zoals het heersend gezag dat stelt [de s'ruti], niets dan de geest die de oorzaak is. Het is de geest die er de oorzaak van is dat men ronddraait in de kringloop van het materiële leven. (Vedabase)

 

 Tekst 43

De geest die de kwaliteiten van de geaardheden verwerft, wordt heel sterk als gevolg van hen en geeft aldus aanleiding tot de verschillende soorten van witte [goede], rode [hartstochtelijke] en zwarte [onwetende] handelingen, die leiden tot de condities [de maatschappelijke klassen] corresponderend met die kleuren.

De geest die blijk geeft van de kwaliteiten der geaardheden wordt sterk door hen bepaald en geeft aanleiding tot de verschillende soorten van witte [goedheid], rode [hartstocht] en zwarte [onwetendheid] handelingen die leiden tot de omstandigheden [de maatschappelijke klassen] die corresponderen met dezelfde kleuren. (Vedabase)

 

 Tekst 44

De niet-betrokken Superziel van bovenzinnelijke verlichting heeft als een vriend zijn bestaan naast - en is getuige van - de worstelende geest, die, met het beeld dat hij van de wereld draagt, de zinsobjecten omarmt. Het is in de betrokkenheid bij de geaardheden van de natuur dat de individuele ziel [verbijsterd door die geest] verstrikt raakt in de gehechtheid [zie ook B.G. 3.42: 43].

De Superziel die niet erbij betrokken zijnde en goud [stralend in zijn eigen licht] zijn bestaan heeft naast de worstelende geest, mijn vriend, ziet van boven neer op de geest die, met het beeld van de wereld dat hij in zich draagt, de zinsobjecten koestert. Het is in die betrokkenheid bij de geaardheden van de natuur dat men [als de vonk van God die de individuele ziel is] verstrikt raakt in de gehechtheid [zie ook B.G. 3.42: 43]. (Vedabase)

 

 Tekst 45

Liefdadigheid, je voorgeschreven plicht, niyama, yama, het luisteren naar [de geschriften], vrome werken en de zuivering door geloften, houden allen het onderwerpen van de geest in en hebben de verzonkenheid van de geest [samâdhi] ten doel die het allerhoogste [de zelfverwerkelijking] van de yoga vormt.

Liefdadigheid, het doen van je plicht, de niyama, de yama, het luisteren naar [de geschriften], de vrome werken en de zuivering door geloften houden alle het onderwerpen van de geest in. En daarbij is het opperste van de yoga, de verzonkenheid van de geest [samâdhi], het doel van de activiteiten. (Vedabase)


 Tekst 46

Wat voor nut hebben schenkingsrituelen en dergelijke voor iemand wiens geest tot rust kwam door perfect [in Hem] verankerd te zijn? Of waarom zou je daarnaast, je met deze processen van distributie en zo meer bezig houden als je de weg kwijt bent met een geest die je niet onder controle hebt?

Zeg me wat voor nut rituelen en dergelijke voor iemand nog hebben wiens geest eenmaal tot rust is gekomen in het volmaakt verankerd zijn in liefdadigheid en andere processen? En [omgekeerd] hoe kan men zich bezighouden met deze processen van liefdadigheid en dergelijke als men de weg kwijt is met een geest die men niet onder controle heeft? (Vedabase)


 Tekst 47

Andere goden [en de zinnen waar ze voor staan], hebben altijd onder controle gestaan van de geest die zichzelf nimmer beheersen laat door iets [of iemand] anders. Hij vormt een angstwekkende god sterker dan de sterksten en daarom is Degene die [in de vorm van Zijn mantra's] hem onder controle weet te krijgen de God van de goden [zie ook B.G. 6: 35-36, *].

Sedert mensenheugenis valt al het overige, de [zinnen en hun] goden bijvoorbeeld, onder de controle van de geest en valt de geest nimmer onder de controle van ook maar iets of iemand anders [dan de Allerhoogste]. Angstwekkend als een god [Aniruddha] is hij dienovereenkomstig sterker dan de sterksten - waarlijk is Hij die de geest onder controle weet te krijgen de God der goden [zie ook B.G. 6: 35-36, *]. (Vedabase)


 Tekst 48

Sommigen die deze moeilijk te verslane vijand [zie ook B.G. 6: 6] met zijn onbedwingbare neigingen die het hart kwellen, niet weten te beteugelen, maken zinloos ruzie met andere stervelingen in deze wereld en spreken dan verdwaasd van vrienden, neutralen en vijanden.  

Erin mislukkend [als men werelds betrokken is] die moeilijk te overwinnen vijand te onderwerpen [zie B.G. 6: 6] die in zijn aandrang zo moeilijk te beheersen kwelt en toeslaat, veroorzaken sommigen die om die reden volledig het spoor bijster zijn, onnodige tweestrijd en zijn dan met de stervelingen in deze wereld vrienden, neutralen en rivalen. (Vedabase)


 Tekst 49

Mensen die met heel hun geest verkeren in de greep van hun lichaam, denken in termen van 'ik' en 'mijn' en zijn daardoor verblind in hun intelligentie. Vanwege deze moeilijk te overwinnen illusie van 'dit ben ik' en 'dat is iemand anders', dwalen ze rond in het duister.

Met het aanvaard hebben van het materiële lichaam als een deel van hun geest, in de zin van 'ik' en 'mijn', dwalen de mensen rond in duisternis wiens intelligentie verblind is door deze moeilijk te boven te komen illusie van 'dit ben ik' en 'dat is iemand anders'. (Vedabase)


 Tekst 50

Als je zegt dat [adhibhautika] een ander mens de oorzaak van je geluk of leed is, kan je je afvragen wat dit inhoudt voor de ziel; geluk en leed zijn [zo bezien] aardse zaken [niet eigen aan de ziel die zijn geluk vindt op basis van zelfverwerkelijking]. Op wie moet je kwaad zijn over de pijn als je tong toevallig wordt gebeten door je eigen tanden?

Met het stellen dat [adhibhautika] deze of gene mensen de oorzaak van mijn geluk en leed zouden zijn, kan men zich afvragen welke ruimte dit begrip dan aan de ziel biedt; geluk en leed behoren de aarde toe [en niet de ziel]. Op wie zou je boos moeten zijn als je tong toevallig wordt gebeten door je eigen tanden? (Vedabase)

 

 Tekst 51

Als je zegt dat [adhidaivika] de goden verantwoordelijk zijn voor je lijden, hoe houdt dat dan verband met je ziel? Dat lijden heeft betrekking op de veranderlijkheid [van de zinnen en hun heersers, waar je ziel los van staat]. Op wie moet een levend wezen nu kwaad zijn als het ene lichaamsdeel het andere pijn doet?

Als men zegt dat [adhidaivika] de goden verantwoordelijk zouden zijn voor het lijden, hoe houdt dat lijden dan verband met de ziel als die pijn geheel en al onderhevig is aan verandering [terwijl de ziel dat niet is]. Op wie zou het levende wezen ooit boos moeten zijn als het ene lichaamsdeel het andere pijn doet? (Vedabase)

 

 Tekst 52

Beweer je dat de ziel zelf [adhyâtmika] de oorzaak zou zijn van je geluk en leed, dan maakt zo'n verschil deel uit van je eigen aard. Maar hoe kan je nu een schuldige aanwijzen als er alleen de ziel is en niets daarbuiten - ook geen geluk of  leed? Dat verschil zou dan immers onwerkelijk zijn [zie B.G. 2: 14].

Als de ziel zelf [adhyâtmika] de oorzaak zou zijn van het geluk en het leed, kan er door een andere aard dan die van iemand zelf er geen sprake zijn van lief en leed. Het is immers zo dat niets losstaat van de ziel. Zo'n claim zou vals zijn. Maar kan men [zichzelf of de ziel als] de schuldige aanwijzen als er geen geluk en leed is [in de ziel die de getuige is. Zie B.G. 2: 14]? (Vedabase)


 Tekst 53

Als de planeten de directe oorzaak zouden zijn van je geluk en leed, hoe kan dat dan verband houden met de ziel die niet geboren wordt? De hemellichamen hebben betrekking op dat wat geboren werd. Een planeet verkeert enkel in moeilijkheden door andere planeten, zeggen ze [de astrologen], dus op wie moet de persoon onderscheiden van zijn lichaam [en zijn planeetstanden], nu kwaad worden?

Als de planeten de oorzaak zouden zijn van geluk en leed, hoe kan dat dan verband houden met de ziel die niet geboren wordt. De hemellichamen hebben betrekking op dat wat geboren werd, zoals ze [de astrologen] het zeggen. Een planeet verkeert enkel in moeilijkheden door andere planeten. Op wie moet het levend wezen, als men het onderscheidt van zijn [hemel-]lichaam, nu kwaad worden? (Vedabase)

 

Tekst 54

Als je ervan uitgaat dat je karma de oorzaak is van je geluk en leed, wat heeft dat karma dan voor je ziel te betekenen? Duidelijk is dat de levengevende persoon enerzijds en dit tot leven gewekte lichaam anderzijds, dat toegerust is met bewustzijn en [op zichzelf] niet leeft, geen van beiden de grondoorzaak van het karma vormen. Wat blijft er dan nog over om je druk over te maken?

Als we aannemen dat het karma de oorzaak is van geluk en leed, wat heeft dat karma dan voor de ziel te betekenen? Duidelijk is dat de verlevigende persoon enerzijds en dit tot leven gewekte lichaam dat toegerust is met bewustzijn en [op zichzelf] niet leeft anderzijds, geen van beiden de grondoorzaak van het karma vormen natuurlijk. Wat blijft er dan nog over om je druk over te maken? (Vedabase)

 

Tekst 55

En als we zeggen dat de tijd de oorzaak van ons geluk en het leed zou zijn, hoe zit het dan met de ziel in dat idee? De ziel is niet gelijk aan de tijd[verschijnselen], zoals een vuur niet gelijk is aan zijn hitte en sneeuw niet gelijk is [aan de kou]. Op wie moet je nu kwaad worden als er geen dualiteit bestaat in de bovenzinnelijke positie [zie ook B.G. 18: 16 en tijdcitaten]?

Als we zeggen dat de tijd de oorzaak van het geluk en het leed zou zijn, hoe zit het dan met de ziel met dat idee? De ziel blijft [onaangedaan] bij de tijd, zoals een vuur zich niet aan zijn vlammen brandt of de sneeuw niet [onder zijn kou zal lijden]. Op wie moet je nu kwaad worden als de dualiteit niet opgaat voor het allerhoogste [zie ook B.G. 18: 16 en tijdcitaten]? (Vedabase)

 

Tekst 56

Voor hem, [de geestelijke ziel] superieur in bovenzinnelijkheid, bestaat er niet van wie dan ook, van welke kant dan ook of op welke manier dan ook de invloed van de dualiteit [van geluk en leed], de invloed van de wereld van tegenstellingen zoals je die ziet met het zich opwerpende valse ego [van de geest die in de greep verkeert] dat gestalte geeft aan het materiële bestaan. Hij die tot dit inzicht komt heeft niets te vrezen van de materiële schepping [met al haar levende wezens].

Niet door wie dan ook, waar dan ook of op welke manier dan ook bestaat er voor hem, [de geestelijke ziel] superieur in bovenzinnelijkheid, de invloed van de dualiteit waarin het valse ego zich opwerpt dat gestalte geeft aan het materiële bestaan. Hij die tot dit inzicht komt heeft niets te vrezen van andere levende wezens. (Vedabase)

 

Tekst 57

Door Mukunda's voeten te vereren zal ik de zo moeilijk te overwinnen oceaan van materiële onwetendheid over kunnen steken. Ik ben hier zeker van dankzij de genade van de grote zieners uit het verleden [of de âcârya's] die stevig verankerd waren in de aanbidding van de Allerhoogste Ziel [zie ook B.G. 6: 1-2].'

Door de verering van de voeten van Mukunda zal ik de zo moeilijk te overwinnen oceaan van materiële onwetendheid over kunnen steken. Hier ben ik zeker van dankzij de genade van de grote zieners uit het verleden [of de âcârya's] die verankerd zijn in de aanbidding van de Allerhoogste Ziel [zie ook B.G. 6: 1-2].' (Vedabase)

 

Tekst 58

De Allerhoogste Heer zei: 'Terwijl zijn rijkdom verloren was gegaan en hij onthecht was geraakt, terwijl hij zijn huis achter zich had gelaten en hij zonder neerslachtigheid over de aarde rondtrok, gaf de wijze, ondanks dat hij beledigd werd door schurken, zijn plichtsbetrachting niet op en sprak hij dit lied.

De Allerhoogste Heer zei: 'Met zijn rijkdom teloor gegaan onthecht geraakt, met zijn huis achter zich gelaten en met zijn vrij van neerslachtigheid over de aarde rondtrekken en desondanks beledigd zijn door schurken, zond de wijze die zijn plichtsbetrachting niet had opgegeven dit lied op. (Vedabase)

 

Tekst 59

Er bestaat geen andere oorzaak van geluk en leed dan de verbijstering van iemands geest die in het materiële bestaan uit onwetendheid, vrienden, neutralen en vijanden in het leven riep  [zie ook 10.32: 17-22 en B.G. 9: 29].

Wat betreft de oorzaak van het verdriet en leed van een individuele ziel is er geen andere dan de geest. Het is de geest die begoocheld uit onwetendheid zich een materieel leven schiep van vrienden, neutralen en vijanden [zie ook 10.32: 17-22 en B.G. 9: 29]. (Vedabase)


Tekst 60

Daarom, Mijn beste, breng in ieder opzicht met een intelligentie die in Mij is verzonken, de geest onder controle en [bereik] aldus verbonden de essentie van de wetenschap van de yoga [zie ook S'rî S'rî S'ikshâshthaka vers 1].

Daarom in alle opzichten, Mijn beste, breng met een intelligentie die in Mij is verzonken de geest onder controle en [bereik] aldus verbonden het volledige [het huwelijk, het alomvattende begrip] van de yoga [zie ook S'rî S'rî S'ikshâshthaka-vers 1]. (Vedabase)

 

Tekst 61

Wie dan ook die met volle aandacht mediteert op, anderen doet luisteren of zelf luistert naar dit [lied] gebaseerd op de kennis van het Absolute zoals gezongen door de bedelmonnik, zal zeker nimmer [weer] overweldigd worden door de dualiteiten [van geluk en verdriet].'

Wie dan ook die met volle aandacht mediteert op, anderen doet luisteren of zelf luistert naar dit [lied] gebaseerd op de kennis van het Absolute zoals gezongen door de bedelmonnik, zal voorzeker nimmer overweldigd worden door de dualiteiten.' (Vedabase)

 

*: Sommigen denken dat de essentie van de yoga eruit bestaat de geest helemaal te stoppen, maar Krishna benadrukt in dit hoofdstuk duidelijk dat het om de controle gaat, niet zo zeer het stoppen. Dat stoppen is een impersonalistische mâyâvâda-boeddhistische techniek om je op je essentie te concentreren en vormt een bewust gecreëerde illusie [zie Boeddhisme]. Neti-neti zeggend zoals Prahlâda b.v., zal de geest zich inderdaad concentreren op de essentie hetgeen nou juist de geest uitbouwt, bevordert, in die richting. Aldus neemt met het stoppen van het op de wereld betrokken denken, de ware bezigheid van de geest in gebeden en filosofie zijn aanvang. Niet op de siddhi's afgaand, de mystieke perfecties, moet de geest zo ingezet worden voor de Fortuinlijke, voor Krishna, middels het zich concentreren op Zijn namen, mantra's en verhalen. Door s'ravanam, kîrtanam etc. moet men leren te luisteren, te zingen en te volgen naar de schrift, de goeroe en de medegelovigen. De eerste twee yoga sûtra's I.1  & 2 atha yogânus'âsamam, yogah citta vritti nirodah, moeten worden vertaald met 'nu, als de les van de yoga, ga het gepieker tegen van de geest over wereldse zaken' en niet met 'de yogales nu bestaat eruit de werking van de geest te stoppen'. Natuurlijk moet je je verstand gebruiken, je geest inzetten in gehoorzaamheid aan de Heilige Geest, naar de stem van God; de geest is per slot van rekening een aspect van het goddelijke bestuurd door Aniruddha in de catur vyûha (zie ook vritti en siddhi).

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

De afbeelding is genaamd: "A Brahmin Approaches Shiva, Vishnu, and Brahma".
From the Story of the Sages Markandeya and Bhavana India, Andhra Pradesh, South Asia, circa 1850-1900.
Ter beschikking gesteld door
LACMA.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties