regelbalk



 

Canto 11

Nrisimha Pranâma

 

 

Hoofdstuk 6: Retraite op Advies van Brahmâ en Uddhava Privé Toegesproken

(1) S'rî S'uka zei: 'Toen arriveerde Heer Brahmâ [in Dvârakâ] omringd door zijn zoons, de goden en de heersers van de mensen. Ook Heer Bhava [S'iva] kwam, de voor alle levende wezens goedgunstige Heer, die werd vergezeld door een schare van spookachtige wezens. (2-4) Indra, de oppermachtige heerser, en zijn goden [de Maruts] kwamen ook, de zoons van Aditi, de goedgeaarde zielen helder van geest [de Vasu's], de beschermers van de gezondheid [de As'vins], de kunstenaars [de Ribhu's], de afstammelingen van Angirâ, de expansies van S'iva [de Rudra's], de halfgoden van het intellect [de Vis'vedeva's], van de handel [de Sâdhya's], en andere halfgoden, de zangers en dansmeisjes van de hemel [Ghandarva's en Apsara's], zij die excelleren [de Nâga's], de vervolmaakten [de Siddha's] en de eerbiedwaardige zielen [de Cârana's], de schatbewaarders [de Guhyaka's], de zieners [de Rishi's], de voorvaderen [de Pita's], de wetenschappers [de Vidyâdhara's], en zij die bijzondere talenten hebben [de Kinnara's], kwamen allen bijeen in Dvârakâ met het verlangen Krishna te zien, de Allerhoogste Heer die overal in het universum de onzuiverheden verdrijft, die met Zijn bovenzinnelijke gedaante de ganse menselijke samenleving betovert, en Zijn faam verspreidt in alle werelden. (5) In die schitterende stad vol van een enorme overvloed, zagen ze met hun hongerige ogen Heer Krishna die zo prachtig is om te zien.

(6) Na de beste van de Yadu's overladen te hebben met bloemenslingers meegebracht uit de tuinen van de hemel, prezen ze Hem, de Heer van het Levende Wezen, en drukten ze zich uit in allerlei verheven denkbeelden en woorden. (7) De goden zeiden: 'Wij met al onze intelligentie, zinnen, levensadem, geest en woorden, buigen ons aan Uw lotusvoeten, o Heer, de voeten waarop zij in hun hart mediteren die verbonden zijn in de liefde van het streven naar bevrijding uit de machtige greep van karmische gevolgen. (8) U, die door [het inzetten van] de materiële energie bestaande uit de drie basiskwaliteiten, de ondoorgrondelijke kosmische manifestatie in Uzelf schept, beschermt en vernietigt, doet dat terwijl U zich temidden van die geaardheden bevindt. [Niettemin] raakt U door hen in het geheel niet verstrikt in karmische activiteiten, o Onoverwinnelijke, omdat U, de Onbetwijfelbare Heer, altijd verzonken bent in Uw onbeperkte gelukzaligheid [zie ook B.G. 3: 22]. (9) O Aanbiddelijke, de loutering van die personen die een besmet bewustzijn hebben wordt niet zozeer tot stand gebracht door bezweringen, het respecteren van voorschriften, het bestuderen van de geschriften, door liefdadigheid, boetedoeningen en rituelen, als wel door te luisteren naar die zielen die zich in zuivere goedheid bevinden en een volledig gerijpt en bovenzinnelijk geloof in Uw heerlijkheden hebben [zie ook 4.29: 36-38]. (10) Mogen er voor ons Uw lotusvoeten zijn, het vuur dat onze ongunstige mentaliteit verteert en dat door de wijzen, die uit zijn op het ware voordeel, wordt gedragen in hun tot vrede gebrachte harten, het vuur van Uw vier gedaanten [van ziel, ego, geest en intelligentie, de catur-vyûha] dat driemaal daags door de zelfbeheerste toegewijden wordt aanbeden om te reiken voorbij de [materiële] hemelen [zie ook 11.5: 34] en een weelde [bhaga] te verwerven als die van U. (11) Op hen [Uw voeten] mediteren zij die, met het samengevouwen hebben van hun handen, de ghee die ze namen in het offervuur plengen in het [nirukta]proces van begrip krijgen voor de drie Veda's. Op hen mediteren de yogabeoefenaren die, met het verwerven van kennis omtrent Uw [yoga-]mâyâ, verenigd zijn in het zich realiseren van het Ware Zelf. [Maar] ze worden [enkel] geheel bereikt door de meest verheven toegewijden [zie uttama en 11.2: 45-47]. (12) Met de verwelkte bloemenslinger die we U aanbieden, o Almachtige, voelt S'rî, Uw gezellin, zich zo uitgedaagd als een jaloerse bijvrouw, want U aanvaardt onze offergave als zijnde juist uitgevoerd [zie ook B.G. 9: 26]. Mogen er altijd Uw lotusvoeten zijn, het vuur dat onze onzuivere verlangens verteert! (13) Uw voeten die, als vlaggen die vlaggenmasten sieren, met drie machtige stappen [de bezitsdrang verslaan en het water van de Ganges doen] neerkomen in ieder van de drie werelden [zie 8.20], creëren angst onder de strijdkrachten van de demonen en onbevreesdheid onder de manschappen van de godsbewuste mensen. Voor de deugdzamen zijn ze er om de hemel te bereiken en voor de boosaardigen zijn ze er voor precies het tegenovergestelde, o Meest Machtige. Mogen deze voeten, o Opperheer, ons Uw aanbidders bevrijden van onze zonden. (14) Brahmâ en al de andere belichaamde wezens hebben hun bestaan gelijk ossen met een touw door hun neus. Beheerst door de Tijd maken ze elkaar het leven moeilijk. Mogen de lotusvoeten van U, de Allerhoogste Persoonlijkheid verheven boven zowel de materiële natuur als de individuele persoon, ons het bovenzinnelijk geluk brengen [vergelijk 1.13: 42, 6.3: 12]. (15) U bent de oorzaak van de schepping, handhaving en vernietiging van dit [universum]. U bent de oorzaak van het ongeziene, van de individuele ziel en van het grote geheel van de manifeste werkelijkheid. Men zegt dat U, deze zelfde persoonlijkheid, de alles beheersende tijdfactor bent die zich doet gelden als een rad dat bestaat uit drie delen [zomer, winter en herfst/lente]. Men beweert dat U de Allerhoogste Persoonlijkheid bent die in de gedaante van de Tijd onafgebroken in Uw voortgang het verval van alles bewerkstelligt [*]. (16) Het levend wezen [te beginnen met Mahâ-Vishnu] ontleent zijn kracht [potentie] aan dat [tijdsaspect] van U. U vestigt de uitgebreidheid van de materie ermee [mahat-tattva]. Verenigd met diezelfde natuur genereert U, die Uw kracht nimmer verspilt, vanuit Uzelf - zoals een gewone foetus wordt voortgebracht - van daaruit het gouden voorwereldlijke ei van het universum uitgerust met zijn [zevenvoudige] gelaagdheid [zie kos'a]. (17) Daarmee bent U van alles wat beweegt en op zijn plaats blijft staan de Oorspronkelijke Heer. U verkeert in Uw bezigheden immers Zelf, o Meester van de Zinnen, nimmer onder de invloed van de verandering van de zinsobjecten die zich door de werking van de natuurlijke geaardheden voordoet. Anderen daarentegen, die op eigen houtje bezig zijn [met verzakingen], verkeren ervan afgewend in angst [zie ook B.G. 16: 23-24]. (18) Uw zestienduizend vrouwen waren betoverend iedere keer dat ze de pijlen van Cupido op U afvuurden met het tonen van hun gevoelens middels hun wenkbrauwen, glimlachen en blikken. Maar ze waren met al hun methoden niet in staat Uw zinnen te verstoren met de berichten en avances van echtelijke liefde [zie ook 1.11: 36]. (19) De stromen nectar van Uw verhalen en de heilige waterstromen afkomstig van het baden van Uw voeten, zijn in staat alle onzuiverheid van de drie werelden teniet te doen. Zij die streven naar zuivering en omgang zoeken, benaderen [U daarom] op twee plaatsen: door [in de tempels] hun oren te laten luisteren naar de verhalen van de traditie en door [in rivieren] hun lichaam in contact te brengen met het water dat van Uw voeten afkomstig is.'

(20) De eerbiedwaardige zoon van Vyâsa [S'uka] zei: 'Nadat hij die honderden [wijzen] onder zijn gezag heeft [Brahmâ] samen met S'iva en de halfgoden aldus Govinda, de Heer, geprezen hadden, richtte hij zich vanuit zijn positie in de hemel tot Hem met het brengen van zijn eerbetuigingen. (21) S'rî Brahmâ zei: 'O Heer, we verzochten U voorheen om de last van de aarde terug te dringen. O Onbegrensde ziel, U hebt dat verzoek ingewilligd zoals we het wilden. (22) Met het gevestigd hebben van de principes van het dharma onder zowel de vrome zielen als de zoekers naar de waarheid, is het waarlijk Uw glorie, die U in alle richtingen verspreidde, die de onzuiverheid van al de werelden wegneemt. (23) Door voor het heil van het universum een gedaante aan te nemen en neder te dalen in de Yadudynastie, hebt U met grootmoedige daden activiteiten zonder weerga aan de dag gelegd. (24) O Heer, de vrome mensen die in het Kalitijdperk luisteren naar en zingen over Uw handelingen, zijn degenen die met gemak de duisternis te boven zullen komen [zie ook 10.14]. (25) O Allerhoogste Persoonlijkheid, sedert Uw nederdalen in de Yadu-vams'a zijn er honderdvijfentwintig herfsten verstreken, o Meester. (26-27) Voor U, o Grondvesting van Alles, bestaat er geen verplichting meer jegens de godsbewusten, en het resterende deel van de dynastie is feitelijk vernietigd door deze vloek van de brahmanen [zie 11.1]. Daarom vragen wij U of U van zins bent naar Uw hemelverblijf te vertrekken, en of U alstUblieft ons, de dienaren van Vaikunthha en de bewakers van alle werelden en hun bewoners, wilt beschermen.'

(28) De Opperheer zei: 'Ik heb begrepen wat u zei, o heerser van de halfgoden. Al het werk is volbracht ter wille van u; de last van de aarde  is weggenomen. (29) Deze zelfde Yaduf amilie die [met Mijn verschijnen] zijn macht, moed en weelde uitbreidde, dreigde de hele wereld te verzwelgen en werd door Mij daarom een halt toegeroepen, zoals de kust de oceaan een halt toeroept. (30) Als Ik de enorme dynastie van al te trotse Yadu's niet terug zou trekken, zou de hele wereld door die vloed worden vernietigd. (31) Op dit moment is, vanwege de brahmanenvloek, de vernietiging van de familie begonnen. Als dat heeft plaatsgevonden zal Ik, o zondeloze Brahmâ, een bezoek afleggen aan uw verblijfplaats.'

(32) S'rî S'uka zei: 'Aldus toegesproken door de Heer van de Wereld viel de zelfgeborene neer aan Zijn voeten om Hem zijn eerbetuigingen te brengen. Daarna keerde de godheid terug naar zijn verblijfplaats. (33) De Opperheer zag toen dat er zich in de stad Dvârakâ allerlei kwade voortekenen ontwikkelden. Hij sprak tot de verzamelde Yadu-ouderen. (34) De Allerhoogste Heer zei: 'Deze zeer grote verstoringen die zich overal voordoen zijn het gevolg van de vloek die de brahmanen tegen ons uitspraken, hij is onmogelijk tegen te gaan. (35) We moeten hier niet langer blijven als we ons leven voort willen zetten, laten we niet treuzelen, o eerbiedwaardigen, en vandaag nog naar dat zo heilige oord Prabhâsa vertrekken [**]. (36) De koning van de sterren [de maangod], die werd getroffen door de tering vanwege een vloek van Daksha, nam er eens een bad, raakte terstond bevrijd van zijn overtreding en hervatte toen het wassen van zijn fasen. (37-38) Als ook wij daar een bad nemen naar de tevredenheid van de voorvaderen, er verschillende soorten voedsel offeren aan de halfgoden en de achtenswaardige geleerden, en tevens giften uitdelen met geloof in hen als zijnde de liefdadigheid waard, zullen we dankzij onze goedgeefsheid erin slagen het enorme gevaar te bezweren, net zoals men met boten erin slaagt de oceaan over te steken.'

(39) S'rî S'uka zei: 'O kind van de Kuru's, de Yâdava's die aldus door de Fortuinlijke waren geïnstrueerd, besloten, na nodig overleg, om naar de heilige plaats te gaan en spanden hun paarden voor hun wagens. (40-41) O Koning, Uddhava [zie ook 3.2 en 10.46 & 47] was, als een immer trouwe volgeling van Krishna, ter ore gekomen wat door de Heer was gezegd. Met voor ogen de angstwekkende, slechte voortekenen [zie ook 1.14: 2-5], benaderde hij de Heer der heerscharen van het universum privé, en richtte zich met gebogen hoofd aan Zijn voeten tot Hem met gevouwen handen. (42) S'rî Uddhava zei: 'O Heer en God van de Goden, o Meester van de Yoga, o Vroomheid van het Luisteren en Zingen, U staat nu op het punt deze familie terug te trekken en deze wereld op te geven. Hoewel U als de Opperheer het heel goed kan, bent U niet bereid de vloek van de brahmanen tegen te gaan! (43) Ik kan het zelfs niet voor een onderdeel van een seconde verdragen om Uw lotusvoeten te verlaten, o Kes'ava; alstUblieft neem ook mij mee naar Uw verblijfplaats, o Meester [zie ook 3.29: 13]. (44) Uw spel en vermaak is hoogst goedgunstig, o Krishna, het is nectar voor het menselijk oor. Als mensen eenmaal de smaak ervan te pakken hebben, geven ze al hun verlangen op naar andere dingen. (45) Hoe kunnen wij, die U steeds toegewijd waren als we lagen, zaten, liepen, stonden, baadden, recreëerden en aten, en zo meer, nu U, ons allerliefste Zelf, ooit vaarwel zeggen? (46) Etend van het overgebleven voedsel en gesierd met de bloemenslingers, geuren, kleding en sierselen die U heeft genoten, zullen wij, Uw dienaren, zonder twijfel de begoochelende energie overwinnen. (47) De slechts in lucht geklede zondeloze, vreedzame leden van de wereldverzakende orde, die als wijzen van strikte naleving steeds hun zaad opwaarts sturen, gaan naar de verblijfplaats bekend als Brahman [zie ûrdhva retah en ook 10.2: 32]. (48-49) Wij daarentegen, o Grootste van Alle Yogi's, die door deze wereld bewegen langs de wegen van baatzuchtige arbeid, zullen samen met Uw toegewijden de moeilijk te overwinnen duisternis te boven komen, door de onderwerpen te bespreken die ons Uw daden, woorden, bewegingen, brede glimlachen, blikken en liefdesavonturen in navolging van de menselijke wereld, doen herinneren en verheerlijken.'

(50) S'rî S'uka zei: 'Aldus op de hoogte gesteld, o Koning, sprak de Opperheer, de zoon van Devakî, uitvoerig onder vier ogen met Zijn geliefde dienaar Uddhava.'

 

next                      

 
 

Derde herziene editie, geladen 4 maart, 2022.   

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'Toen arriveerde Heer Brahmâ [in Dvârakâ] omringd door zijn zoons, de goden en de heersers van de mensen. Ook Heer Bhava [S'iva] kwam, de voor alle levende wezens goedgunstige Heer, die werd vergezeld door een schare van spookachtige wezens.
S'rî S'uka zei: 'Toen [nadat Nârada was vertrokken] kwam heer Brahmâ omringd door zijn zoons, de goden en de heersers der mensen, aan [in Dvârakâ] samen met heer Bhava [S'iva], de voor alle levende wezens goedgunstige beheerser, die werd vergezeld door een schare van spookachtige wezens. (Vedabase)

Tekst 2-4

Indra, de oppermachtige heerser, en zijn goden [de Maruts] kwamen ook, de zoons van Aditi, de goedgeaarde zielden helder van geest [de Vasu's], de beschermers van de gezondheid [de As'vins], de kunstenaars [de Ribhu's], de afstammelingen van Angirâ, de expansies van S'iva [de Rudra's], de halfgoden van het intellect [de Vis'vedeva's], van de handel [de Sâdhya's], en andere halfgoden, de zangers en dansmeisjes van de hemel [Ghandarva's en Apsara's], zij die excelleren [de Nâga's], de vervolmaakten [de Siddha's] en de eerbiedwaardige zielen [de Cârana's], de schatbewaarders [de Guhyaka's], de zieners [de Rishi's], de voorvaderen [de Pita's], de wetenschappers [de Vidyâdhara's], en zij die bijzondere talenten hebben [de Kinnara's], kwamen allen bijeen in Dvârakâ met het verlangen Krishna te zien, de Allerhoogste Heer die overal in het universum de onzuiverheden verdrijft, die met Zijn bovenzinnelijke gedaante de ganse menselijke samenleving betovert, en Zijn faam verspreidt in alle werelden.

Indra de oppermachtige beheerser en zijn goden [de marut's], de zoons van Aditi, de goedgeaarden helder van geest [de vasu's], de beschermers van de gezondheid [de as'vin's], de kunstenaars [de ribhu's], de afstammelingen van Angirâ, de expansies van S'iva [de rudra's], de goden van het intellect [de vis'vedeva's], de goden van de handel [de sâdhya's] en andere halfgoden; de zangers en dansmeisjes van de hemel [ghandarva's en apsara's], zij die uitmuntten [de nâga's], de vervolmaakten [de siddha's] en de eerbiedwaardigen [de cârana's], de schatbewaarders [de guhyaka's], de zieners [de rishi's], de voorvaderen [de pita's] als ook de wetenschappers [de vidyâdhara's] en zij die bijzondere talenten hebben [de kinnara's] kwamen allen tezamen aan in Dvârakâ begerig Krishna te zien, de Allerhoogste Heer die de onzuiverheden van alle plaatsen wegneemt en die met Zijn bovenzinnelijke gedaante de ganse menselijke samenleving betoverend Zijn faam verbreidde in alle werelden. (Vedabase)

 

Tekst 5

In die schitterende stad vol van een enorme overvloed, zagen ze met hun hongerige ogen Heer Krishna die zo prachtig is om te zien.

In die schitterende stad rijk in een grote overvloed zagen ze met hun hongerige ogen Heer Krishna zo prachtig om te zien. (Vedabase)

 

Tekst 6

Na de beste van de Yadu's overladen te hebben met bloemenslingers meegebracht uit de tuinen van de hemel, prezen ze Hem, de Heer van het Levende Wezen, en drukten ze zich uit in allerlei verheven denkbeelden en woorden.

Met het Hem, de beste der Yadu's, overladen met bloemenslingers meegebracht uit de tuinen van de hemel, prezen ze Hem, de Heer van het Levende Wezen, zich uitdrukkend in bekoorlijke denkbeelden en woorden. (Vedabase)

 

 Tekst 7

De goden zeiden: 'Wij met al onze intelligentie, zinnen, levensadem, geest en woorden buigen ons aan Uw lotusvoeten, o Heer, de voeten waarop zij in hun hart mediteren die verbonden zijn in de liefde van het streven naar bevrijding uit de machtige greep van karmische gevolgen.

De goden zeiden: 'Wij met onze intelligentie, zinnen, levensadem, geest en woorden buigen ons neer voor Uw lotusvoeten, o Heer, waarop in het hart wordt gemediteerd door hen verenigd in de liefde van het streven naar bevrijding uit de grote gebondenheid van de karmische verwikkelingen. (Vedabase)

 

Tekst 8

U, die door [het inzetten van] de materiële energie bestaande uit de drie basiskwaliteiten, de ondoorgrondelijke kosmische manifestatie in Uzelf schept, beschermt en vernietigt, doet dat terwijl U zich temidden van die geaardheden bevindt. [Niettemin] raakt U door hen in het geheel niet verstrikt in karmische activiteiten, o Onoverwinnelijke, omdat U, de  Onbetwijfelbare Heer, altijd verzonken bent in Uw onbeperkte gelukzaligheid [zie ook B.G. 3: 22].

U, door de materiële energie bestaande uit de drie geaardheden, beschermt en vernietigt met het ondoorgrondelijke van Uzelf de manifestatie, maar U bevindend in die materiële natuur raakt U door deze geaardheden in het geheel niet verstrikt in karmische aktiviteiten, o U Onoverwinnelijke, daar U, de Onbelemmerde en Onbetwijfelbare, altijd verzonken bent in Uw gelukzaligheid [zie ook B.G. 3.22]. (Vedabase)


 

Tekst 9

O Aanbiddelijke, de loutering van die personen die een besmet bewustzijn hebben wordt niet zozeer tot stand gebracht door bezweringen, het respecteren van voorschriften, het bestuderen van de geschriften, door liefdadigheid, boetedoeningen en rituelen, als wel door te luisteren naar die zielen die zich in zuivere goedheid bevinden en een volledig gerijpt en bovenzinnelijk geloof in Uw heerlijkheden hebben [zie ook 4.29: 36-38].

O Aanbiddelijke, de loutering van die personen die een besmet bewustzijn hebben wordt door bezweringen, het volgen van de voorschriften, het bestuderen van de s'âstra's, door liefdadigheid, boetedoeningen en rituelen niet zo in gang gezet als door het trouw luisteren naar de grootsten van hen die zich in de goedheid bevinden en die volledig gerijpt zijn in Uw bovenzinnelijke heerlijkheden [zie ook 4.29: 36-38]. (Vedabase)


Tekst 10

Mogen er voor ons Uw lotusvoeten zijn, het vuur dat onze ongunstige mentaliteit verteert en dat door de wijzen die uit zijn op het ware voordeel wordt gedragen in hun tot vrede gebrachte harten, het vuur van Uw vier gedaanten [van ziel, ego, geest en intelligentie, de catur-vyûha] dat driemaal daags door de zelfbeheerste toegewijden wordt aanbeden om te reiken voorbij de [materiële] hemelen [zie ook 11.5: 34] en een weelde [bhaga] te verwerven als die van U.

Mogen er voor ons de lotusvoeten zijn, het vuur dat onze ongunstige mentaliteit verteert en door de wijzen die uit zijn op het ware voordeel wordt gedragen in harten die tot vrede zijn gekomen, het vuur dat door de waarachtigen van zelfbeheersing wordt gedragen voor het verwerven van een gelijksoortige weelde; het is door het drie maal daags aanbidden van het opwekkende van U [de catur-vyûha] dat men reikt voorbij de hemelen [zie ook 11.5: 34]. (Vedabase)

 

 Tekst 11

Op hen [Uw voeten] mediteren zij die, met het samengevouwen hebben van hun handen, de ghee die ze namen in het offervuur plengen in het [nirukta]proces van begrip krijgen voor de drie Veda's. Op hen mediteren de yogabeoefenaren die, met het verwerven van kennis omtrent Uw [yoga-]mâyâ, verenigd zijn in het zich realiseren van het Ware Zelf. [Maar] ze worden [enkel] geheel bereikt door de meest verheven toegewijden [zie uttama en 11.2: 45-47].

Op hen mediteren zij die, met het samengevouwen hebben van hun handen, de ghee in het offervuur brengen met het [nirukta] proces van begrip krijgen voor de drie Veda's; op hen mediteren de yogabeoefenaren die, van onderzoek naar Uw [yoga-]mâyâ, verenigd zijn in het zich realiseren van het Ware Zelf; en ze zijn [daarenboven] volmaakt aanbeden door de toegewijden die het meest verheven zijn [zie uttama en 11.2: 45-47]. (Vedabase)

  

 Tekst 12  

Met de verwelkte bloemenslinger die we U aanbieden, o Almachtige, voelt S'rî, Uw gezellin, zich zo uitgedaagd als een jaloerse bijvrouw, want U aanvaardt onze offergave als zijnde juist uitgevoerd [zie ook B.G. 9: 26]. Mogen er altijd Uw lotusvoeten zijn, het vuur dat onze onzuivere verlangens verteert!

S'rî, Uw gezellin, voelt met de verwelkte bloemenslinger van U, o Almachtige, zich in dezen zo uitgedaagd als een jaloerse bijvrouw omdat U onze offergave aanvaardt als zijnde naar behoren gebracht [zie ook B.G. 9: 26]; mogen er altijd de lotusvoeten, het vuur van de vernietiging van onze onzuivere verlangens zijn! (Vedabase)

 

Tekst 13

Uw voeten die, als vlaggen die vlaggenmasten sieren, met drie machtige stappen [de bezitsdrang verslaan en het water van de Ganges doen] neerkomen in ieder van de drie werelden [zie 8.20], creëren angst onder de strijdkrachten van de demonen en onbevreesdheid onder de manschappen van de godsbewuste mensen. Voor de deugdzamen zijn ze er om de hemel te bereiken en voor de boosaardigen zijn ze er voor precies het tegenovergestelde, o Meest Machtige. Mogen deze voeten, o Opperheer, ons Uw aanbidders bevrijden van onze zonden.

Uw voeten met drie machtige stappen [met het water van de Ganges] neerkomend in ieder van de drie werelden [zie 8.20] en als een vlag die een vlaggenmast siert, angst en onbevreesdheid creërend onder de asura's en de goddelijken hun respectievelijke strijdmachten, zijn er voor de geheiligden voor het bereiken van de hemel en voor de afgunstigen er voor precies het tegenovergestelde, o Meest Machtige; mogen deze voeten, o Opperheer, ons die U aanbidden zuiveren van onze zonden. (Vedabase)

  

 Tekst 14

Brahmâ en al de andere belichaamde wezens hebben hun bestaan gelijk ossen met een touw door hun neus. Beheerst door de Tijd maken ze elkaar het leven moeilijk. Mogen de lotusvoeten van U, de Allerhoogste Persoonlijkheid verheven boven zowel de materiële natuur als de individuele persoon, ons het bovenzinnelijk geluk brengen [vergelijk 1.13: 42, 6.3: 12].

Als ossen bijeen gehouden door de neus hebben Brahmâ en al de andere belichaamde wezens hun bestaan, onderling in strijd verkerend onder de controle van de Tijd; mogen die lotusvoeten van U, de Allerhoogste Persoonlijkheid in het voorbije van zowel de materiële natuur als de individuele persoon, voor ons het bovenzinnelijk geluk verspreiden [vergelijk 1.13: 42, 6.3: 12]. (Vedabase)

 

 Text 15 

U bent de oorzaak van de schepping, handhaving en vernietiging van dit [universum]. U bent de oorzaak van het ongeziene, van de individuele ziel en van het grote geheel van de manifeste werkelijkheid. Men zegt dat U, deze zelfde persoonlijkheid, de alles beheersende tijdfactor bent die zich doet gelden als een rad dat bestaat uit drie delen [zomer, winter en herfst/lente]. Men beweert  dat U de Allerhoogste Persoonlijkheid bent die in de gedaante van de Tijd onafgebroken in Uw voortgang het verval van alles bewerkstelligt [*].

U bent de oorzaak van deze schepping, handhaving en vernietiging, de oorzaak van het ongeziene, de individuele ziel en het grotere van de manifeste werkelijkheid; men zegt dat U, deze zelfde persoonlijkheid, de beheersende tijdfactor bent die zich voordoet als een drievoudig rad, die, als de Tijd die ononderbroken in zijn voortgang de afname van alles bewerkstelligt, de Allerhoogste Persoonlijkheid bent [*]. (Vedabase)

 

Tekst 16

Het levend wezen [te beginnen met Mahâ-Vishnu] ontleent zijn kracht [potentie] aan dat [tijdsaspect] van U. U vestigt de uitgebreidheid van de materie ermee [mahat-tattva]. Verenigd met diezelfde natuur genereert U, die Uw kracht nimmer verspilt, vanuit Uzelf - zoals een gewone foetus wordt voortgebracht - van daaruit het gouden voorwereldlijke ei van het universum uitgerust met zijn [zevenvoudige] gelaagdheid [zie kos'a].

Het mannelijke [van Mahâvishnu], van U [als de Tijd] het potente zaad van deze schepping verkrijgend, bevrucht de uitgebreidheid van de materie waarvan Hij, wiens zaad nimmer wordt verspild, verenigd samen met die zelfde natuur gegenereerd vanuit het Zelf, zoals een gewone foetus wordt voortgebracht, het gouden voorwereldlijk ei van het universum in het leven schiep toegerust met zijn [zeven, zie kosha] omhullende lagen. (Vedabase)

 

Tekst 17  

Daarmee bent U van alles wat beweegt en op zijn plaats blijft staan de Oorspronkelijke Heer. U verkeert in Uw bezigheden immers Zelf, o Meester van de Zinnen, nimmer onder de invloed van de verandering van de zinsobjecten die zich door de werking van de natuurlijke geaardheden voordoet. Anderen daarentegen, die op eigen houtje bezig zijn [met verzakingen], verkeren ervan afgewend in angst [zie ook B.G. 16: 23-24].

U bent daarom van alles wat beweegt en op zijn plaats blijft staan de Oorspronkelijke Beheerser, omdat, ookal raakt U, o Meester van Ieder Zijn Zinnen doende met de zinsobjecten Zelf nimmer door hen aangetast, anderen, op eigen houtje controle uitoefenend, in angst verkeren vanwege die objecten die, naar voren getreden uit de transformatie van de geaardheden van de onderhavige materiële natuur, zich ophoopten [zie ook B.G. 16: 23-24]. (Vedabase)

 

 Tekst 18

Uw zestienduizend vrouwen waren betoverend iedere keer dat ze de pijlen van Cupido op U afvuurden met het tonen van hun gevoelens middels hun wenkbrauwen, glimlachen en blikken. Maar ze waren met al hun methoden niet in staat Uw zinnen te verstoren met de berichten en avances van echtelijke liefde [zie ook 1.11: 36].

De zestienduizend [vrouwen van U], zo betoverend tijdens de momenten dat ze blijk gaven van hun gevoelens als ze met hun wenkbrauwen, glimlachen en blikken de pijlen van Cupido afvuurden, waren met hun berichten en avances van de echtelijke liefde zijnde, met al hun methoden niet in staat Uw zinnen te begoochelen [zie ook 1.11: 36]. (Vedabase)

 

Tekst 19

De stromen nectar van Uw verhalen en de heilige waterstromen afkomstig van het baden van Uw voeten, zijn in staat alle onzuiverheid van de drie werelden teniet te doen. Zij die streven naar zuivering en omgang zoeken, benaderen [U daarom] op twee plaatsen: door [in de tempels] hun oren te laten luisteren naar de verhalen van de traditie en door [in rivieren] hun lichaam in contact te brengen met het water dat van Uw voeten afkomstig is.'

De brede rivieren van Uw nectargelijke onderwerpen en de rivieren die wegstromen van het baden van Uw voeten zijn ertoe in staat alle besmetting van de drie werelden te vernietigen; het is van het luisteren met de oren naar de traditie en van het in fysiek contact staan [met de wateren] met de gang naar Zijn voeten dat zij die streven naar zuivering hun toenadering zoeken om omgang te hebben met deze twee doelen van het pelgrimeren naar U.' (Vedabase)

 

Tekst 20

De eerbiedwaardige zoon van Vyâsa [S'uka] zei: 'Nadat hij die honderden [wijzen] onder zijn gezag heeft [Brahmâ] samen met S'iva en de halfgoden aldus Govinda, de Heer, geprezen hadden, richtte hij zich vanuit zijn positie in de hemel tot Hem met het brengen van zijn eerbetuigingen.

De eerbiedwaardige zoon van Vyâsa [S'uka] zei: 'Tezamen met S'iva en de halfgoden aldus van lof voor Govinda, de Heer, bracht hij die de honderden onder zijn gezag heeft [Brahmâ], vanuit zijn positie in de hemel, zijn eerbetuigingen. (Vedabase)

 

Tekst 21

S'rî Brahmâ zei: 'O Heer, we verzochten U voorheen om de last van de aarde terug te dringen. O Onbegrensde ziel, U hebt dat verzoek ingewilligd zoals we het wilden.

S'rî Brahmâ zei: 'U, o Heer, o Onbegrensde Ziel, er door ons voor het doel van het terugdringen van de last van de aarde voorheen toe verzocht, hebt gehoor gegeven aan het verzoek zoals het werd voorgelegd. (Vedabase)

 

 Tekst 22

Met het gevestigd hebben van de principes van het dharma onder zowel de vrome zielen als de zoekers naar de waarheid, is het waarlijk Uw glorie, die U in alle richtingen verspreidde, die de onzuiverheid van al de werelden wegneemt.

Met het gevestigd hebben van de principes van het dharma onder de vromen en de zoekers naar de waarheid, zijn het waarlijk de heerlijkheden van U, aldus door U in alle richtingen verspreid, welke de besmetting van alle werelden wegnemen. (Vedabase)

 

 Tekst 23

Door voor het heil van het universum een gedaante aan te nemen en neder te dalen in de Yadudynastie, hebt U met grootmoedige daden activiteiten zonder weerga aan de dag gelegd.

Nederdalend in de Yadu-dynastie hebt U, voor het heil van het universum een gedaante aannemend, met grootmoedige daden aktiviteiten zonder weerga aan de dag gelegd. (Vedabase)

 

 Tekst 24

O Heer, de vrome mensen die in het Kalitijdperk luisteren naar en zingen over Uw handelingen, zijn degenen die met gemak de duisternis te boven zullen komen [zie ook 10.14].

O Heer, die geheiligde mensen die in het Kali-tijdperk horen en zingen over Uw handelingen, zullen met gemak de duisternis te boven komen [zie ook 10.14]. (Vedabase)

 

 Tekst 25

O Allerhoogste Persoonlijkheid, sedert Uw nederdalen in de Yadu-vams'a zijn er honderdvijfentwintig herfsten verstreken, o Meester.

O Allerhoogste Persoonlijkheid, nedergedaald in de Yadu-vams'a zijn honderdvijfentwintig herfsten verstreken, o Meester. (Vedabase)

 

 Tekst 26-27

Voor U, o Grondvesting van Alles, bestaat er geen verplichting meer jegens de godsbewusten, en het resterende deel van de dynastie is feitelijk vernietigd door deze vloek van de brahmanen [zie 11.1]. Daarom vragen wij U of U van zins bent naar Uw hemelverblijf te vertrekken, en of U alstUblieft ons, de dienaren van Vaikunthha en de bewakers van alle werelden en hun bewoners, wilt beschermen.'

O, U Grondvesting van Alles, voor U bestaat er niet langer een plicht aan de godbewusten, en het resterende deel van de dynastie is feitelijk vernietigd door deze vloek van de brahmanen [zie 11.1]. Daarom verzoeken wij U om, zo het U zint, Uw hemelverblijf binnen te gaan, en er alstUblieft met ons, de beschermers van alle werelden en hun bewoners, mee door te gaan om de dienaren van Vaikunthha [Heer Vishnu] te beschermen.' (Vedabase)

  

 Tekst 28

De Opperheer zei: 'Ik heb begrepen wat u zei, o heerser van de halfgoden. Al het werk is volbracht ter wille van u; de last van de aarde  is weggenomen.

De Opperheer zei: 'Ik heb begrip voor wat u gezegd heeft, o heerser der halfgoden; te uwent wille is al het werk volbracht nodig om de last van de aarde weg te nemen. (Vedabase)

 

 Tekst 29

Deze zelfde Yadufamilie die [met Mijn verschijnen] zijn macht, moed en weelde uitbreidde, dreigde de hele wereld te verzwelgen en werd door Mij daarom een halt toegeroepen, zoals de kust de oceaan een halt toeroept.

Deze zelfde Yadu-familie is, met de dreiging die ze vormt de hele wereld te verzwelgen in de uitbreiding van haar macht, moed en overdaad, door Mij een halt toegeroepen precies zoals een oceaan wordt tegengehouden door haar kust. (Vedabase)

 

 Tekst 30

Als Ik de enorme dynastie van al te trotse Yadu's niet terug zou trekken, zou de hele wereld door die vloed worden vernietigd.

Als Ik zou vertrekken zonder de enorme dynastie van al te trotse Yadu's, zou om die reden de hele wereld door deze vloed worden vernietigd. (Vedabase)

 

 Tekst 31

Op dit moment is, vanwege de brahmanenvloek, de vernietiging van de familie begonnen. Als dat heeft plaatsgevonden zal Ik, o zondeloze Brahmâ, een bezoek afleggen aan uw verblijfplaats.'

Op dit zelfde moment is vanwege de brahmanenvloek de vernietiging van de familie begonnen; nadien zal Ik, o zondenloze Brahmâ, een bezoek afleggen aan uw verblijfplaats.' (Vedabase)

 

 Tekst 32

S'rî S'uka zei: 'Aldus toegesproken door de Heer van de Wereld viel de zelfgeborene neer aan Zijn voeten om Hem zijn eerbetuigingen te brengen. Daarna keerde de godheid terug naar zijn verblijfplaats.

S'rî S'uka zei: 'Aldus aangesproken door de Heer van de Wereld, viel de zelfgeborene neer aan Zijn voeten om Hem tezamen met de verschillende goden zijn eerbetuigingen te brengen en keerde de godheid terug naar zijn verblijfplaats. (Vedabase)

 

 Tekst 33

De Opperheer zag toen dat er zich in de stad Dvârakâ allerlei kwade voortekenen ontwikkelden. Hij sprak tot de verzamelde Yadu-ouderen.

Daarna, toen de Opperheer in de stad Dvârakâ zich ernstige verstoringen zag ontwikkelen, sprak Hij tot de verzamelde Yadu-ouderen. (Vedabase)

 

 Tekst 34

De Allerhoogste Heer zei: 'Deze zeer grote verstoringen die zich overal voordoen zijn het gevolg van de vloek die de brahmanen tegen ons uitspraken, hij is onmogelijk tegen te gaan.

De Allerhoogste Heer zei: 'Deze werkelijk zeer grote verstoringen die zich hier van alle kanten voordoen zijn het gevolg van de vloek die er van de kant van de brahmanen was tegen onze familie; het is onmogelijk die tegen te gaan. (Vedabase)

 

 Tekst 35

We moeten hier niet langer blijven als we ons leven voort willen zetten, laten we niet treuzelen, o eerbiedwaardigen, en vandaag nog naar dat zo heilige oord Prabhâsa vertrekken [**].

We zouden er niet naar moeten verlangen om hier te blijven leven, o eerbiedwaardigen; laat ons niet talmen en vandaag nog naar Prabhâsa gaan, naar die zo heel heilige plaats der vroomheid [**]. (Vedabase)

 

 Tekst 36

De koning van de sterren [de maangod] die werd getroffen door de tering vanwege een vloek van Daksha, nam er eens een bad, raakte terstond bevrijd van zijn overtreding en hervatte toen het wassen van zijn fasen.

De koning van de sterren [de maangod] gegrepen door de tering vanwege een vloek van Daksha, nam er eens een bad, raakte terstond bevrijd van de terugslag van zijn zonde en hervatte het wassen met zijn fasen. (Vedabase)

 

 Tekst 37-38

Als ook wij daar een bad nemen naar de tevredenheid van de voorvaderen, er verschillende soorten voedsel offeren aan de halfgoden en de achtenswaardige geleerden, en tevens giften uitdelen met geloof in hen als zijnde de liefdadigheid waard, zullen we dankzij onze goedgeefsheid erin slagen het enorme gevaar te bezweren, net zoals men met boten erin slaagt de oceaan over te steken.'

Ook wij naar de voldoening der voorvaderen een bad nemend in die plaats, de goddelijken en de aanbiddelijken der geleerdheid te eten gevend met offers van verschillende smaken voedsel en eveneens giften uitdelend met geloof in hen als zijnde geschikte kandidaten voor de liefdadigheid, zullen door onze goedgeefsheid, als met boten over een oceaan, het gevaar overwinnen.' (Vedabase)

 

 Tekst 39

S'rî S'uka zei: 'O kind van de Kuru's, de Yâdava's die aldus door de Fortuinlijke waren geïnstrueerd, besloten, na nodig overleg, om naar de heilige plaats te gaan en spanden hun paarden voor hun wagens.

S'rî S'uka zei: 'O kind van de Kuru's, de Yâdava's, aldus door de Fortuinlijke geïnstrueerd tot een besluit gekomen, spanden hun paarden voor hun wagens om zich te begeven naar de heilige plaats. (Vedabase)

 

 Tekst 40-41

O Koning, Uddhava [zie ook 3.2 en 10.46 & 47] was, als een immer trouwe volgeling van Krishna, ter ore gekomen wat door de Heer was gezegd. Met voor ogen de angstwekkende, slechte voortekenen [zie ook 1.14: 2-5], benaderde hij de Heer der heerscharen van het universum privé, en richtte zich met gebogen hoofd aan Zijn voeten tot Hem met gevouwen handen.

O Koning, Uddhava [zie ook 3.2 en 10.46 & 47], als een immer trouwe volgeling van Krishna vernemend over dat wat door de Heer was gezegd, benaderde, met voor ogen de angstwekkende, slechte voortekenen [zie ook 1.14: 2-5], in het privé de Ene Beheerser der Beheersers van Heel het Levende Universum en richtte, aan Zijn voeten zijn hoofd voorover buigend, zich tot Hem met gevouwen handen. (Vedabase)

 

 Tekst 42

S'rî Uddhava zei: 'O Heer en God van de Goden, o Meester van de Yoga, o Vroomheid van het Luisteren en Zingen, U staat nu op het punt deze familie terug te trekken en deze wereld op te geven. Hoewel U als de Opperheer het heel goed kan, bent U niet bereid de vloek van de brahmanen tegen te gaan!

S'rî Uddhava zei: 'O Heer en God der Goden, o Meester van de Yoga, o Vroomheid van het Luisteren en Zingen, met het terugtrekken van deze familie uit deze wereld, zegt U dat, hoewel U er als de alles-doorvarende goedertierende Beheerser toe in staat bent de vloek der geschoolden te herroepen, U dat niet kunt doen! (Vedabase)

 

 Tekst 43

Ik kan het zelfs niet voor een onderdeel van een seconde verdragen om Uw lotusvoeten te verlaten, o Kes'ava; alstUblieft neem ook mij mee naar Uw verblijfplaats, o Meester [zie ook 3.29: 13].

Ik kan het zelfs niet voor een onderdeel van een seconde verdragen om Uw lotusvoeten te verlaten, o Kes'ava; alstUblieft neem ook mij mee naar Uw verblijfplaats, o Meester [zie ook 3.29: 13]. (Vedabase)

 

 Tekst 44

Uw spel en vermaak is hoogst goedgunstig o Krishna, het is nectar voor het menselijk oor. Als mensen eenmaal de smaak ervan te pakken hebben, geven ze al hun verlangen op naar andere dingen.

Uw zo hoogst goedgunstige spel en vermaak, o Krishna, is nectar voor mensenoren; als ze eenmaal de smaak te pakken hebben laten de mensen hun verlangens naar andere zaken varen. (Vedabase)

 

 Tekst 45

Hoe kunnen wij, die U steeds toegewijd waren als we lagen, zaten, liepen, stonden, baadden, recreëerden en aten, en zo meer, nu U, ons allerliefste Zelf, ooit vaarwel zeggen?

Hoe kunnen wij, de toegewijden van U, het allerbeminste Zelf, in ons neerliggen, zitten, lopen, staan, baden, recreëren en eten en dergelijke, U nu ooit vaarwel zeggen? (Vedabase)

 

 Tekst 46

Etend van het overgebleven voedsel en gesierd met de bloemenslingers, geuren, kleding en sierselen die U heeft genoten, zullen wij, Uw dienaren, zonder twijfel de begoochelende energie overwinnen.

Met het eten van het overgebleven voedsel en opgesierd zijn met de bloemenslingers, de geuren, de kleding en de sierselen reeds door U genoten, zullen wij, Uw dienaren, voorzeker de illusieverwekkende energie overwinnen. (Vedabase)

 

 Tekst 47

De slechts in lucht geklede zondeloze, vreedzame leden van de wereldverzakende orde, die als wijzen van strikte naleving steeds hun zaad opwaarts sturen, gaan naar de verblijfplaats bekend als Brahman [zie ûrdhva retah en ook 10.2: 32].

De slechts in lucht geklede zondenloze leden van de wereldverzakende orde die als wijzen van strikte naleving steeds hun zaad omhoog laten gaan, gaan naar de verblijfplaats bekend als brahman [zie ûrdhva retah en ook 10.2: 32]. (Vedabase)

 

 Tekst 48-49

Wij daarentegen, o Grootste van Alle Yogi's, die door deze wereld bewegen langs de wegen van baatzuchtige arbeid, zullen samen met Uw toegewijden de moeilijk te overwinnen duisternis te boven komen, door de onderwerpen te bespreken die ons Uw daden, woorden, bewegingen, brede glimlachen, blikken en liefdesavonturen in navolging van de menselijke wereld, doen herinneren en verheerlijken.'

Anderzijds zullen wij, o Grootste der Yogî's, rondtrekkend in deze wereld langs de wegen der baatzuchtige arbeid, samen met Uw toegewijden, de moeilijk te overwinnen duisternis te boven komen door de onderwerpen te bespreken waarmee we ons Uw daden, woorden, bewegingen, brede glimlachen, blikken en liefdesavonturen in navolging van de menselijke wereld heugen en verheerlijken.' (Vedabase)

 

  Tekst 50

S'rî S'uka zei: 'Aldus op de hoogte gesteld, o Koning, sprak de Opperheer, de zoon van Devakî, uitvoerig onder vier ogen met Zijn geliefde dienaar Uddhava.'

(50) S'rî S'uka zei: 'Op deze manier verzocht, o Koning, sprak de Opperheer, de zoon van Devakî, in het privé uitvoerig tot de geliefde dienaar Uddhava.' (Vedabase)

 

*: Tijd in drieën kan worden beschouwd als de drie soorten seizoenen, zomer, winter en voorjaar/herfst of als de drie naar de cyclische orde, de cakra, van de zon, de maan en de sterren, in de zin van verleden, heden en toekomst, en als de tijd van de natuur, de cultuur en het psychologisch ervaren [zie ook tri-kâlika, 5.22: 2, tijdcitaten en de B.G. 10: 30 & 33, 11: 32].

**: Prabhâsa is een beroemde heilige plaats zich bevindend in de buurt van het Veraval treinstation, in de streek van Junagarah. Aan de voet van dezelfde pippalaboom waaronder Heer Krishna werd beweerd te hebben neergelegen bevindt zich nu een tempel. Een mijl verderop van de boom vandaan, aan de kust, is er de Vîra-prabhañjana Mathha, en men zegt dat vanaf dat punt de jager Jarâ de pijl afschoot welke het einde markeerde van Zijn aardse bestaan [zoals beschreven in de laatste twee hoofdstukken van dit Canto].

 

 

 

 

 

 Creative
                          Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Schilderij "Time-I-Am" is © Johannes Ptok.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd. 


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties