regelbalk



 

Canto 3

Kabe Ha'be


 

Hoofdstuk 26: Basisprincipes van de Materiële Natuur

(1) De Allerhoogste Heer zei: 'Ik zal nu voor u de verschillende categorieën van de werkelijkheid beschrijven, met de kennis waarvan een ieder bevrijding kan vinden van [het juk van] de geaardheden van de materiële natuur. (2) Ik zal uitweiden over dat waarover men spreekt als de spirituele kennis [de jñâna] die de knopen [van het egoïsme] in het hart doorsnijdt en voor een persoon de uiteindelijke bedoeling van de zelfverwerkelijking vormt. (3) De Opperziel, de Oorspronkelijke Persoon verheven boven de materie, is zonder een begin en vrij van de basiskwaliteiten van de natuur. Hij vormt de innerlijke zelfverlichte toevlucht van de ganse schepping die Hij handhaaft. (4) Diezelfde persoon, die grootste van de groten, aanvaardde geheel uit eigen beweging voor Zijn spel en vermaak de goddelijke en subtiele materiële energie gekenmerkt door de drie geaardheden. (5) De natuur creëerde middels de geaardheden de uiteenlopende gedaanten van de levende wezens. Die gedaanten ziend waren de levensvormen in deze wereld van de eerste dag af aan begoocheld door hen omdat deze gedaanten de overdekking van hun geestelijke kennis vormen. (6) Omdat hij zich vereenzelvigt met de werking van de materiële natuur, schrijft het levende wezen de activiteiten verricht door die basiskwaliteiten aan zichzelf toe. (7) Aldus gebonden aan een geconditioneerd leven, werd de van nature vreugdevolle onafhankelijke getuige die niets doet, afhankelijk. (8) De kenners van de waarheid stellen dat het lichaam en de zintuigen waarmee je bezig bent onderhevig zijn aan de werking van de basiskwaliteiten van de materiële natuur en dat de geestelijke ziel, die boven alle materie staat, verantwoordelijk is voor het ervaren van geluk en ongeluk daarmee [zie ook B.G. 13: 21].'

(9)
Devahûti zei: 'Wees zo goed me uit te leggen wat de kenmerken zijn van de energieën en de Oorspronkelijke Persoon [van prakriti en purusha] die samen de oorzaak vormen van de manifeste en niet-manifeste werkelijkheid waaruit deze schepping bestaat.'

(10) De Allerhoogste Heer zei: 'De ongedifferentieerde, eeuwige werkelijkheid die zich differentieerde als de materiële natuur [prakriti] die een combinatie van de drie geaardheden vormt, deze oorzaak van het effect [van de materiële manifestatie] wordt de primaire natuur [de oerether of pradhâna] genoemd. (11) Die primaire natuur staat bekend als de basis van waaruit de vijf grofstoffelijke en vijf subtiele elementen, de tien zinnen van waarnemen en handelen en de vier zinsafdelingen [van geest, ego, bewustzijn en intelligentie] ontstonden, die samen uitkomen op een aantal van vierentwintig [zie ook elementen].  (12) De vijf grofstoffelijke elementen zijn om precies te zijn: aarde, water, vuur, lucht en ether. Van de subtiele elementen zijn er, zoals Ik het zie, een gelijk aantal. Het zijn de reuk en dergelijke [smaak, kleur, aanraking en geluid]. (13) De tien zinnen zijn de organen voor het horen, aanraken, zien, proeven en ruiken [voor de waarneming], met [voor het handelen] de mond, de handen, de benen, de geslachtsorganen en de organen voor de uitscheiding als de tiende. (14) De geest, de intelligentie, het ego en het bewustzijn zijn de vier aspecten van de interne, subtiele zin die men onderscheid als men aandacht heeft voor de verschillende kenmerken van de [hersen]functies. (15) Aldus zijn met de door Mij gegeven rangschikking de materiële kwaliteiten van de Absolute Waarheid van Brahman opgesomd [saguna brahman genaamd]. Wat betreft de tijd wordt daarbij gesproken van het vijfentwintigste element.

(16) 
Sommigen stellen dat de tijdfactor de macht van de Oorspronkelijke Persoon vormt die gevreesd wordt door de doener, de individuele ziel, die begoocheld is door het v alse ego van het in contact staan met de materiële natuur. (17) De [expanderende, accelererende] beweging van de materiële natuur zonder haar interactie van de geaardheden en hun specifieke kwaliteiten, o dochter van Manu, vormt de [ruimte]tijd [de vierde dimensie] waarvan we in onze wereld Hem kennen, de Opperheer. (18) Hij, de Allerhoogste Heer van alle bestaansvormen, is, als gevolg van Zijn vermogens, vanbinnen aanwezig in de vorm van de oorspronkelijke persoon [de purusha] en vanbuiten aanwezig in de vorm van de tijd [het vijfentwintigste element]. (19) Zij [de materiële natuur] van wie het evenwicht van haar basiskwaliteiten werd verstoord door de genade, de goddelijke beschikking, van de Hoogste Persoon die haar schoot bezwangerde met Zijn semen, Zijn inwendig vermogen, brengt het geheel van de kosmische intelligentie voort [de mahat-tattva] van Brahmâ's stralende gouden werkelijkheid [die bekend staat als hiranmaya]. (20) Het universum dat deze onveranderlijke grondoorzaak van de kosmische manifestatie in zich draagt, slokte door zijn eigen uitstraling de hechte duisternis op van het Zelf in zijn voorwereldlijke sluimertoestand. (21) De geaardheid goedheid, welke de heldere en nuchtere positie vormt om de Allerhoogste Heer te begrijpen, staat bekend onder de naam Vâsudeva; het is het bewustzijn dat de aard van het intellect vormt [zie ook S.B. 1.2: 23]. (22) De kenmerkende eigenschappen van iemands [rede in deze staat van Krishna- of natuurlijk tijds-]bewustzijn zijn als die van de natuurlijke staat van zuiver water: helderheid, onveranderlijkheid en sereniteit. 

(23-24) 
Uit de kosmische intelligentie [de mahat-tattva] die de veranderingen ondergaat veroorzaakt door de energieën van de Allerhoogste Heer, ontsprongen de in vijf verdeelde elementen, het materiële ego [of ik-besef] en de daaruit voortspruitende geest in combinatie met de verschillende zinnen van handelen en waarnemen. Bewogen door dat actieve vermogen van de Heer manifesteerde het ego zich in de drie soorten van de goedheid, de hartstocht en de onwetendheid. (25) Bestaande uit de elementen, de zinnen en de geest, worden zij samen de persoon genoemd van de Hoogste Persoonlijkheid van Ananta met Zijn duizenden hoofden [Vishnu's slangenbed] die bekend staat onder de naam Sankarshana [de Heer Zijn eerste volkomen expansie]. (26) Het valse ego, het ik geïdentificeerd met de materie, kan aldus [overeenkomstig de drie guna's] worden gekenschetst als zowel degene die handelt, het instrument waarmee gehandeld wordt [het lichaam] als het effect van de handelingen [of dat wat er tot stand gebracht werd]. Ook kan men in dat verband spreken van het ego als zijnde sereen, actief of traag. (27) Met de transformatie [van het ego in drie vormen] ontwikkelde zich [in goedheid] uit de emoties ervan het principe van de geest, waarvan de gedachten en bespiegelingen aanleiding geven tot verlangens. (28) De naam van dat principe is Aniruddha, Hij [de persoonlijke expansie van de geest van Vâsudeva] die bekend staat als de heerser over de zinnen. Hij is zo blauw als een lotus in de herfst en wordt alleen geleidelijk aan gerealiseerd door de yogi's. (29) Vanuit de schittering van het licht van de transformatie deed zich het principe van de intelligentie [de expansie van de Heer genaamd Pradyumna] voor, o deugdzame dame, om ondersteuning te verlenen aan het zintuiglijk constateren van de voorwerpen die er waar te nemen zijn [zie ook S.B. 1.5: 37]. (30) Twijfel, misverstaan, het juiste begrip, geheugen en slaap zijn de woorden die men bezigt voor de verschillende kenmerken van de functies van de intelligentie.

(31) 
Van de krachtwerking [de passie] van het ego zijn er de zinnen om tot handelen te komen en de zinnen om kennis te verwerven. De zinnen van handelen berusten op de vitale kracht [prâna] en de zinnen van waarnemen zijn afhankelijk van de intelligentie. (32) Er door het vermogen van de Allerhoogste Heer toe aangezet, manifesteerde zich vanuit de onwetendheid van het ego in transformatie het subtiele element van het geluid. Daarop ontwikkelde zich vanuit de ether de gehoorzin om de geluiden op te vangen. (33) Geleerde personen definiëren geluid als dat wat een materieel object aanduidt, als dat wat de aanwezigheid van een spreker verraadt [die herinnerd niet noodzakelijk nog langer aanwezig is] en als de subtiele vorm van de ether. (34) Wat betreft zijn werking en kenmerken wordt de ether beschreven als het element dat intern en extern ruimte biedt aan de levende wezens en het handelingsgebied vormt van de levensadem [prâna], de zinnen en de geest. (35) Vanuit de ether ontwikkelde, vanuit de subtiliteit van het geluid, het subtiele element van de aanraking zich onder de transformerende impuls van de tijd. Aldus treft men de lucht aan, het zinsorgaan ervoor en de feitelijke waarneming met die tastzin. (36) Zachtheid en hardheid, alsmede koude en hitte zijn van dit subtiele element van de aanraking de onderscheiden kenmerken in het zinnelijk ervaren van de lucht. (37) De belangrijkste kenmerken van de werking van de lucht zijn het bewegen en zich vermengen, het transporteren en bijeen brengen van stofdeeltjes en geluidsgolven en het stimuleren van al de zintuigen. (38) Vanuit het element van de lucht en het subtiele element van de aanraking, ontwikkelde zich de gedaante [die men heeft] naar lotsbeschikking. Daarin ontwikkelde zich met het vuur het gezichtsvermogen waarmee men kleur en vorm kan waarnemen.

(39)
O deugdzame moeder, de kenmerken van het vorm-element zijn de afmeting, de kwaliteit en de individualiteit van een voorwerp. Voor vuur is dit de straling. (40) De functies van het vuur bestaan eruit te verlichten, te verteren, te verdampen, de kou te verdrijven, honger en dorst op te wekken en te zorgen voor eten en drinken. (41) Van de waargenomen vorm die door hogerhand beschikt transformeert onder invloed van het vuur, manifesteerde zich het smaakelement waarvan er, met het water, de tong verscheen die de smaak waarneemt. (42) Hoewel de smaak één is, raakt ze door al de verschillende substanties verdeeld in de gewaarwording van het wrange, zoete, bittere, scherpe [zoute] en zure. (43) Het typische van water is dat het bevochtigt, coaguleert, de dorst lest, het leven in stand houdt, verfrist, zacht maakt, verkoelt en in overvloed beschikbaar is. (44) Door de transformaties die het element van de smaak door het water onderging, manifesteerde zich, zoals beschikt, de reukzin voor het waarnemen van de aroma's van de aarde. (45) De eenheid van de geur is, afhankelijk van de verhoudingen van de substanties, verdeeld in de afzonderlijke waarnemingen van het vermengd, pregnant, welriekend, mild, sterk en zurig zijn en zo meer. (46) De kenmerkende functie van de aarde is het gestalte geven aan vormen van het Allerhoogste Brahman, zoals huizen, opbergpotten etc., die de plaats vormen voor het bestaan van alles wat is afgescheiden in de ruimte. (47) De zintuiglijke functie die het individuele kenmerk van de lucht [het geluid] als haar object heeft wordt de gehoorzin genoemd en het zintuig dat de verschillende kwaliteiten van de lucht [de aanraking] als haar object heeft staat bekend als de tastzin. (48) De zintuiglijke functie met betrekking tot het voorwerp dat zich aftekent in de specifieke kwaliteit van het vuur [ofwel de vorm] wordt het gezichtsvermogen genoemd, de functie met betrekking tot de specifieke kwaliteit van het water staat bekend als de smaakzin en de functie voor de bijzondere kwaliteit van de aarde wordt de reukzin genoemd.

(49)
Uit de aard van het gevolg van iets kan men de kenmerken van de oorzaak afleiden. Bijgevolg kan men op basis van enkel het aarde-element [als het laatst geschapen element] de specifieke eigenschappen van al de [voorgaande] elementen onderscheiden. (50) Toen [bij de aanvang van de schepping] de zeven primaire elementen [de vijf materiële elementen, het ego en de kosmische intelligentie - de mahat-tattva] zich nog niet hadden vermengd, ging [de Heer] de oorsprong van de schepping uitgerust met kâla, karma en guna [de tijd, de werklast en de basiskwaliteiten] het universum binnen. (51) Deze zeven principes werden toen door Hem [in de vorm van de Tijd] tot actie bewogen en in een eivorm verenigd die in een onbewuste staat verkeerde. Uit dat ei manifesteerde zich het gevierde Kosmische Wezen [of de oorspronkelijke 'gigantische' persoon, de virâth purusha]. (52) Dit ei noemt men vis'esha ['de gedifferentieerde werkelijkheid']. Het is de uitwendige gedaante van Heer Hari, de Hoogste Persoonlijkheid, die zich uitstrekt als het geheel van de leefwerelden [zie S.B. 2.1: 24-37] die bestaan uit opeenvolgende lagen van water en de overige elementen, ieder tien keer zo dik als de vorige. Van buiten zijn ze omhuld door pradhâna, de ongedifferentieerde staat van de materie [de oerether]. (53) Uit het gouden [zonlicht van het] universele ei verrees, vanuit de wateren die Hij doordrong en waarin Hij lag, de grootsheid van God [Mahâdeva] verdeeld in vele cellen [kham, de etherische openingen van lichtbeheersing]. (54) Het eerste dat van Hem verscheen was een mond gevolgd door het spraakorgaan. Daarop verscheen de goddelijkheid van het vuur [Vahni, de goddelijkheid die over het vuur van de spijsvertering heerst] gevolgd door de neusvleugels en de reukzin bij de levensadem in hen [prâna]. (55) Uit de reukzin manifesteerde zich de god van de lucht [Vâyu]. Toen manifesteerde zich vanuit het gezichtsvermogen van de twee ogen de godheid van de zon [Sûrya] en kwamen [daarop] uit de gehoorzin van de twee oren de godheden heersend over de windrichtingen voort. (56) Vervolgens verscheen de huid van de universele gedaante met zijn haargroei en dergelijke, waarna de geneeskrachtige kruiden verschenen met daarop volgend de geslachtsorganen. (57) Van hen was er semen en manifesteerde zich de godheid van de wateren. Ook manifesteerde zich een anus en was er van die anus het vermogen zich te ontlasten. Daarna verscheen de [god van de] dood die de hele wereld in vrees doet leven. (58) Ook manifesteerden zich twee handen samen met het vermogen dat ze hebben en verscheen vervolgens Heer Indra ten tonele [de onafhankelijkheid]. Met daarop de manifestatie van de twee voeten, manifesteerde zich de voorwaartse beweging en verscheen ook hun Heer [Heer Vishnu]. (59-60) De aderen van het universele lichaam vertoonden zich samen met het erbij geproduceerde bloed. Daarmee verschenen de rivieren en manifesteerde zich een maag waarmee zich honger en dorst voordoet. Na hen verschenen de oceaan en het hart van de universele gedaante. Uit het hart manifesteerde zich toen het denken. (61) Vanuit het denken werd de maan [Candra] zichtbaar. De intelligentie verscheen toen en daaruit manifesteerde zich de Heer van de spraak [Brahmâ]. Vervolgens was er het valse ego van het zich identificeren met de materie samen met de verschijning van Rudra [S'iva]. Vanuit de rede die zich toen voordeed was er de godheid die heerst over het bewustzijn [Vâsudeva].

(62)
Al deze godheden die zich manifesteerden waren geenszins in staat de Oorspronkelijke Persoon tot leven te wekken. Daarom gingen ze, de een na de ander, weer terug naar de bron van hun bestaan [hun 'openingen'] om Hem wakker te maken. (63) De god van het vuur van de spijsvertering ging de mond weer binnen, maar mislukte erin Hem te wekken. De god van de wind ging terug naar de reukzin van de neusgaten, maar kon Hem niet wakker krijgen. (64) De zonnegod ging Zijn twee ogen binnen met het gezichtsvermogen maar kon de Grote Persoon niet op de been helpen en zo konden ook de goden van de windrichtingen Zijn Grote Gedaante niet doen opstaan. (65) De goden van de huid met zijn begroeiing en zegen aan kruiden konden Hem niet opwekken en ook slaagde de god van de wateren er niet in om de Grote Persoon in beweging te krijgen met de voortplanting uitgevoerd door de geslachtsorganen. (66) De god van de dood kon via het orgaan van de ontlasting, de anus, Hem niet in gang krijgen en zelfs de twee handen van Heer Indra met hun vermogen tot manipuleren konden de Grote Gedaante niet tot leven wekken. (67) Vishnu die met de macht van de vooruitgang Zijn twee voeten binnenging was niet in staat de Grootheid van het Geheel tot actie te bewegen en ook was de goddelijke stroom van de rivieren, die naar Zijn bloedvaten terugkeerden met het bloed en het vermogen van de circulatie, niet in staat de Gigantische Gedaante in beweging te krijgen. (68) De oceaan, die Zijn buik inging met honger en dorst, kon de Grote Persoon niet in gang zetten en de maangod, die met de geest het hart inging, slaagde er ook niet in de Grote Gedaante te wekken. (69) Ook Brahmâ ging Zijn hart binnen met de intelligentie, maar wekte de Grootheid niet op. En Heer S'iva, die het ego naar Zijn hart stuurde, was er ook niet toe in staat het geheel van de Purusha te doen opstaan. (70) Maar, toen de godheid [Vâsudeva] die over het bewustzijn heerst met de rede het hart binnenging als de kenner van het veld, rees op dat moment het Kosmisch Wezen op uit de causale wateren. (71) Het is als met een slapende man, waarvan de levensadem, de handelende en kennende zinnen, het denken en het begrijpen, hem uit eigen beweging niet in gang kunnen zetten zonder dat Hij aanwezig is. (72) Iemand die aan yoga doet moet daarom, met behulp van geestelijke kennis, onthechting en toewijding, gewetensvol de notie overwegen van Hem als de Superziel die vanbinnen aanwezig is.'

next                          

 
 Derde herziene editie, geladen 23 januari 2024.

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De Allerhoogste Heer zei: 'Ik zal nu voor u de verschillende categorieën van de werkelijkheid beschrijven met de kennis waarvan een ieder bevrijding kan vinden van [het juk van] de geaardheden van de materiële natuur.
De Allerhoogste Heer zei: 'Ik zal nu voor u de verschillende categorieën van de werkelijkheid beschrijven, met de kennis waarvan een ieder bevrijding kan vinden van de geaardheden der materiële natuur.  (Vedabase)

 

Tekst 2

Ik zal uitweiden over dat waarover men spreekt als de spirituele kennis [de jñâna] die de knopen [van het egoïsme] in het hart doorsnijdt en voor een persoon de uiteindelijke bedoeling van de zelfverwerkelijking vormt.

Dat waarover men spreekt als de spirituele kennis, die voor een persoon de uiteindelijke volmaaktheid van de zelfverwerkelijking is, zal ik u nu uiteenzetten, daar het dat is waardoor de knopen in het hart worden doorsneden. (Vedabase)

 

Tekst 3

De Opperziel, de Oorspronkelijke Persoon verheven boven de materie, is zonder een begin en vrij van de basiskwaliteiten van de natuur. Hij vormt de innerlijke zelfverlichte toevlucht van de ganse schepping die Hij handhaaft

De Opperziel van de Oorspronkelijke Persoon is zonder een begin, transcendentaal aan de geaardheden der natuur in het voorbije en is overal waarneembaar als het zelf-verlichte van de gehele schepping door Hem gehandhaafd. (Vedabase)

 

Tekst 4

Diezelfde persoon, die grootste van de groten, aanvaardde geheel uit eigen beweging voor Zijn spel en vermaak de goddelijke en subtiele materiële energie gekenmerkt door de drie geaardheden.

Diezelfde persoon, die grootste der groten, aanvaarde geheel uit eigen beweging de subtiele materiële energie in relatie tot het goddelijke als Zijn spel en vermaak en verwierf de bekleding met de drie geaardheden. (Vedabase)

 

Tekst 5

De natuur creëerde middels de geaardheden de uiteenlopende gedaanten van de levende wezens. Die gedaanten ziend waren de levensvormen in deze wereld van de eerste dag af aan begoocheld door hen omdat deze gedaanten de overdekking van hun geestelijke kennis vormen.

Door de geaardheden schiep de natuur de uiteenlopende vormen der materieel levende schepselen, die daarmee geconfronteerd terstond aldaar in illusie waren verzet met de overdekking van hun spirituele kennis. (Vedabase)


Tekst 6

Omdat hij zich vereenzelvigt met de werking van de materiële natuur, schrijft het levende wezen de activiteiten verricht door die basiskwaliteiten aan zichzelf toe.

Door identificatie met de materiële activiteiten die in feite worden teweeggebracht door de geaardheden der natuur, schrijft het levende wezen ze aldus foutief aan zichzelf toe. (Vedabase)

 

Tekst 7

Aldus gebonden aan een geconditioneerd leven, werd de van nature vreugdevolle onafhankelijke getuige die niets doet, afhankelijk.

Door de misvatting van zijn leven in materiële conditionering wordt het afhankelijk gemaakt, hoewel het door degene die niet handelt, die de natuurlijke vreugdevolle getuige is, onafhankelijk is. (Vedabase)


Tekst 8

De kenners van de waarheid stellen dat het lichaam en de zintuigen waarmee je bezig bent onderhevig zijn aan de werking van de basiskwaliteiten van de materiële natuur en dat de geestelijke ziel, die boven alle materie staat, verantwoordelijk is voor het ervaren van geluk en ongeluk daarmee [zie ook B.G. 13: 21].'

De geschoolden begrijpen dat het lichaam en de zintuigen van respect onder de veroorzaking van het materiële van de natuur verkeren; wat betreft de waarneming van geluk en ongeluk is de geestelijke ziel boven de materie verantwoordelijk.' (Vedabase)


Tekst 9

Devahûti zei: 'Wees zo goed me uit te leggen wat de kenmerken zijn van de energieën en de Oorspronkelijke Persoon [van prakriti en purusha] die samen de oorzaak vormen van de manifeste en niet-manifeste werkelijkheid waaruit deze schepping bestaat.'

Devahûti zei: 'Wees zo goed me uit te leggen wat de kenmerken zijn van zowel de energieën als de Hoogste Persoonlijkheid, die beide oorzaak zijn van het manifeste en niet-manifeste waaruit deze schepping bestaat. (Vedabase)

  

Tekst 10

De Allerhoogste Heer zei: 'De ongedifferentieerde, eeuwige werkelijkheid die zich differentieerde als de materiële natuur [prakriti] die een combinatie van de drie geaardheden vormt, deze oorzaak van het effect [van de materiële manifestatie] wordt de primaire natuur [de oerether of pradhâna] genoemd.

De Allerhoogste Heer zei: 'Het ongedifferentieerde, dat in bezit is van de gedifferentieerde materiële natuur die bestaat uit de oorzaak en het effect van de combinatie van de drie geaardheden, wordt de primaire natuur [pradhâna] genoemd. (Vedabase)

  

Tekst 11

Die primaire natuur staat bekend als de basis van waaruit de vijf grofstoffelijke en vijf subtiele elementen, de tien zinnen van waarnemen en handelen en de vier zinsafdelingen [van geest, ego, bewustzijn en intelligentie] ontstonden, die samen uitkomen op een aantal van vierentwintig [zie ook elementen].

Die primaire natuur, weet men, vormt de basis waaruit de vijf grofstoffelijke en vijf subtiele elementen, het geestelijke van de vier interne zinnen en de tien zinnen van waarneming en arbeid ontstonden, die aldus tezamen uitkomen op een aantal van vierentwintig. (Vedabase)

 

 Tekst 12

De vijf grofstoffelijke elementen zijn om precies te zijn: aarde, water, vuur, lucht en ether. Van de subtiele elementen zijn er, zoals Ik het zie, een gelijk aantal. Het zijn de reuk en dergelijke [smaak, kleur, aanraking en geluid].
De vijf grofstoffelijke elementen zijn om precies te zijn: aarde, water, vuur, lucht en ether; van de subtiele elementen zijn er, zoals Ik het zie, een gelijk aantal, het zijn de reuk en dergelijke [smaak, kleur, aanraking en geluid]. (Vedabase)

 

Tekst 13

De tien zinnen zijn de organen voor het horen, aanraken, zien, proeven en ruiken [voor de waarneming], met [voor het handelen] de mond, de handen, de benen, de geslachtsorganen en de organen voor de uitscheiding als de tiende. 

De tien zinnen zijn de organen voor het horen, aanraken, zien, proeven, en ruiken, [voor de waarneming], met [voor het handelen] de mond, de handen, de benen, de geslachtsorganen en de organen voor de uitscheiding als de tiende. (Vedabase)

 

Tekst 14

De geest, de intelligentie, het ego en het bewustzijn zijn de vier aspecten van de interne, subtiele zin die men onderscheid als men aandacht heeft voor de verschillende kenmerken van de [hersen]functies.

Het denken, de intelligentie, ego en bewustzijn zijn de vier aspecten van de interne subtiele zin die men heeft, met het acht slaan op de onderscheiden functies in de vorm van verschillende kenmerken. (Vedabase)

 

Tekst 15

Aldus zijn met de door Mij gegeven rangschikking de materiële kwaliteiten van de Absolute Waarheid van Brahman opgesomd [saguna brahman genaamd]. Wat betreft de tijd wordt daarbij gesproken van het vijfentwintigste element.

Aldus zijn naar de geest de materiële kwaliteiten opgesomd zoals ze feitelijk door Mij zijn gerangschikt [en saguna brahman worden genoemd], waarbij wat betreft de tijd wordt gesproken van het vijfentwintigste element. (Vedabase)

 

Tekst 16

Sommigen stellen dat de tijdfactor de macht van de Oorspronkelijke Persoon vormt die gevreesd wordt door de doener, de individuele ziel, die begoocheld is door het valse ego van het in contact staan met de materiële natuur.

De invloed van de Oorspronkelijke Persoonlijkheid van God wordt gezegd de tijdfactor te zijn waarvan sommigen vrees koesteren in het begoocheld zijn door het ego van het in contact staan met de materiële natuur van het individuele bestaan. (Vedabase)

 

Tekst 17

De [expanderende, accelererende] beweging van de materiële natuur zonder haar interactie van de geaardheden en hun specifieke kwaliteiten, o dochter van Manu, vormt de [ruimte]tijd [de vierde dimensie] waarvan we in onze wereld Hem kennen, de Opperheer.

De beweging van de materiële natuur zonder haar interactie van de geaardheden en haar specifieke kwaliteiten, o dochter van Manu, is de tijd waarvan we alhier Hem kennen, de Opperheer. (Vedabase)


Tekst 18

Hij, de Allerhoogste Heer van alle bestaansvormen, is, als gevolg van Zijn vermogens, vanbinnen aanwezig in de vorm van de oorspronkelijke persoon [de purusha] en vanbuiten aanwezig in de vorm van de tijd [het vijfentwintigste element].

Hij die van binnenuit bestaat, in de vorm van de oorspronkelijke persoon en van buiten in de vorm van de tijd, is Hij, de Allerhoogste Heer bij al Zijn vermogens naar alles [al de elementen] van het leven. (Vedabase)


Tekst 19

Zij [de materiële natuur] van wie het evenwicht van haar basiskwaliteiten werd verstoord door de genade, de goddelijke beschikking, van de Hoogste Persoon die haar schoot bezwangerde met Zijn semen, Zijn inwendig vermogen, brengt het geheel van de kosmische intelligentie voort [de mahat-tattva] van Brahmâ's stralende gouden werkelijkheid [die bekend staat als hiranmaya].

Door haar bestaan in beweging gebracht, bezwangert de Hoogste Persoon vanuit Zijn uitgebalanceerde vermogen de baarmoeder [van moeder natuur] en brengt zij het volledige van de waarheid van Brahmâ's stralende gouden werkelijkheid [hiranmaya] voort. (Vedabase)


Tekst 20

Het universum dat deze onveranderlijke grondoorzaak van de kosmische manifestatie in zich draagt, slokte door zijn eigen uitstraling de hechte duisternis op van het Zelf in zijn voorwereldlijke sluimertoestand.

Het universum dat in zich deze onveranderlijke grondoorzaak herbergt, slokt door de eigen uitstraling de hechte duisternis op waarin zij verwikkeld was.  (Vedabase)

 

Tekst 21

De geaardheid goedheid, welke de heldere en nuchtere positie vormt om de Allerhoogste Heer te begrijpen, staat bekend onder de naam Vâsudeva; het is het bewustzijn dat de aard van het intellect vormt [zie ook S.B. 1.2: 23].

De geaardheid goedheid, welke de heldere en nuchtere manier is van het verstaan van de Allerhoogste Heer, staat bekend onder de naam Vâsudeva; dat bewustzijn vormt de aard van het intellect. (Vedabase)


Tekst 22

De kenmerkende eigenschappen van iemands [rede in deze staat van Krishna- of natuurlijk tijds-]bewustzijn zijn als die van de natuurlijke staat van zuiver water: helderheid, onveranderlijkheid en sereniteit. 

Helderheid, niet afgeleid zijn en sereniteit worden aldus de kenmerkende eigenschappen genoemd van het [Krishna- of natuurlijke tijd-]bewustzijn dat gelijk de natuurlijke staat van zuiver water is. (Vedabase)


Tekst 23-24

Uit de kosmische intelligentie [de mahat-tattva] die de veranderingen ondergaat veroorzaakt door de energieën van de Allerhoogste Heer, ontsprongen de in vijf verdeelde elementen, het materiële ego [of ik-besef] en de daaruit voortspruitende geest in combinatie met de verschillende zinnen van handelen en waarnemen. Bewogen door dat actieve vermogen van de Heer manifesteerde het ego zich in de drie soorten van de goedheid, de hartstocht en de onwetendheid.

Van de volledige werkelijkheid die de veranderingen ondergaat teweeggebracht door de Allerhoogste Heer Zijn energieën, ontsprong, behept met het actieve vermogen ervan, het materiële ego zich in drie soorten transformerend als zijnde van de goedheid, de hartstocht en de onwetendheid, waaruit zich eveneens het denken ontwikkelde, de verschillende zinnen van handelen en waarnemen en de elementen in vijf verdeeld. (Vedabase)

  

Tekst 25

Bestaande uit de elementen, de zinnen en de geest, worden zij samen de persoon genoemd van de Hoogste Persoonlijkheid van Ananta met Zijn duizenden hoofden [Vishnu's slangenbed] die bekend staat onder de naam Sankarshana [de Heer Zijn eerste volkomen expansie].

Alles van het ego bestaande uit de elementen, de zinnen en de geest is direct de Hoogste Persoonlijkheid van Ananta met Zijn duizenden hoofden [Vishnu's slangenbed] bekend onder de naam Sankarshana [eveneens bekend als de Heer Zijn eerste volkomen expansie]. (Vedabase)

 

Tekst 26

Het valse ego, het ik geïdentificeerd met de materie, kan aldus [overeenkomstig de drie guna's] worden gekenschetst als zowel degene die handelt, het instrument waarmee gehandeld wordt [het lichaam] als het effect van de handelingen [of dat wat er tot stand gebracht werd]. Ook kan men in dat verband spreken van het ego als zijnde sereen, actief of traag.

Het ego geïdentificeerd met de materie kan aldus worden gekenschetst als degene die handelt, die het instrument en het effect is, zowel als zijnde sereen, actief en traag. (Vedabase)

 

Tekst 27

Met de transformatie [van het ego in drie vormen] ontwikkelde zich [in goedheid] uit de emoties ervan het principe van de geest, waarvan de gedachten en bespiegelingen aanleiding geven tot verlangens.

Uit de goedheid van de materiële identificatie ontwikkelde zich na transformatie het principe van het denken waarvan de gedachten en bespiegelingen aanleiding geven tot verlangens. (Vedabase)

 

Tekst 28

De naam van dat principe is Aniruddha, Hij [de persoonlijke expansie van de geest van Vâsudeva] die bekend staat als de heerser over de zinnen. Hij is zo blauw als een lotus in de herfst en wordt alleen geleidelijk aan gerealiseerd door de yogi's.

Die geest staat feitelijk bekend onder de naam Aniruddha, de heerser over de zinnen die blauwachtig is als een lotus in de herfst en alleen geleidelijk aan gerealiseerd wordt door de yogi's. (Vedabase)

 

Tekst 29

Vanuit de schittering van het licht van de transformatie deed zich het principe van de intelligentie [de expansie van de Heer genaamd Pradyumna] voor, o deugdzame dame, om ondersteuning te verlenen aan het zintuiglijk constateren van de voorwerpen die er waar te nemen zijn.

Door de transformatie van de materiële identificatie in de hartstocht deed zich het principe van de intelligentie voor, o deugdzame dame, om ondersteuning te verlenen in het naar de zinnen constateren van de voorwerpen die in zicht komen. (Vedabase)

 

Tekst 30

Twijfel, misverstaan, het juiste begrip, geheugen en slaap zijn de woorden die men bezigt voor de verschillende kenmerken van de functies van de intelligentie.

Twijfel, misverstaan, het juiste begrip, geheugen en slaap worden aldus beschouwd als zijnde de kenmerken van de intelligentie in haar verschillende functies. (Vedabase)

  

Tekst 31

Van de krachtwerking [de passie] van het ego zijn er de zinnen om tot handelen te komen en de zinnen om kennis te verwerven. De zinnen van handelen berusten op de vitale kracht [prâna] en de zinnen van waarnemen zijn afhankelijk van de intelligentie.

Uit de hartstocht van het ego hebben we eveneens de zinnen van handelen en kennis overeenkomstig respectievelijk de werkzame krachten van de vitale energie en het effect van de ervaring van de intelligentie. (Vedabase)

  

Tekst 32

Er door het vermogen van de Allerhoogste Heer toe aangezet, manifesteerde zich vanuit de onwetendheid van het ego in transformatie het subtiele element van het geluid. Daarop ontwikkelde zich vanuit de ether de gehoorzin om de geluiden op te vangen.

Van de duisternis van het ego en haar transformatie, werd, daartoe aangezet door het vermogen van de Allerhoogste Heer, het subtiele element van het geluid gemanifesteerd, waarvan het etherische toen de gehoorzin vormde die er is als de ontvankelijkheid voor de werking ervan. (Vedabase)


Tekst 33

Geleerde personen definiëren geluid als dat wat een materieel object aanduidt, als dat wat de aanwezigheid van een spreker verraadt [die herinnerd niet noodzakelijk nog langer aanwezig is] en als de subtiele vorm van de ether.

Geleerde personen weten het te definiëren als dat wat een materieel object aanduidt; ze kennen geluid als het verraad van de aanwezigheid van een spreker en als dat wat kenmerkend is voor het subtiele element van de ether. (Vedabase)

 

Tekst 34

Wat betreft zijn werking en kenmerken wordt de ether beschreven als het element dat intern en extern ruimte biedt aan de levende wezens en het handelingsgebied vormt van de levensadem [prâna], de zinnen en de geest.

De activiteiten en kenmerken van het element van de ether voorzien in de buiten- en de binnenruimte, voor alle levende wezens het handelingsgebied zijnd van de levensadem, de zinnen en het denken. (Vedabase)

 

Tekst 35

Vanuit de ether ontwikkelde, vanuit de subtiliteit van het geluid, het subtiele element van de aanraking zich onder de transformerende impuls van de tijd. Aldus treft men de lucht aan, het zinsorgaan ervoor en de feitelijke waarneming met die tastzin.

Van het etherische zich ontwikkelend uit het subtiele van het geluid, vindt onder de transformerende impuls van de tijd de evolutie van het subtiele element der aanraking plaats en wordt aldus de lucht gevonden, het zinsorgaan ervoor en van die zin de waarneming. (Vedabase)


Tekst 36

Zachtheid en hardheid, alsmede koude en hitte zijn van dit subtiele element van de aanraking de onderscheiden kenmerken in het zinnelijk ervaren van de lucht.

Zachtheid en hardheid, koude en hitte eveneens, zijn van dit subtiele element van aanraking de onderscheiden eigenschappen in het zinnelijk ervaren van de lucht. (Vedabase)

 

Tekst 37

De belangrijkste kenmerken van de werking van de lucht zijn het bewegen en zich vermengen, het transporteren en bijeen brengen van stofdeeltjes en geluidsgolven en het stimuleren van al de zintuigen.

Door de onderscheiden kenmerken van de activiteiten van de lucht die beweegt en zich vermengd, maakt het [element van de aanraking] de toenadering [tot objecten] mogelijk, daarbij de deeltjes en golven van geluid meevoerend die de zinnen tot het juiste functioneren aanzetten. (Vedabase)

 

Tekst 38

Vanuit het element van de lucht en het subtiele element van de aanraking, ontwikkelde zich de gedaante [die men heeft] naar lotsbeschikking. Daarin ontwikkelde zich met het vuur het gezichtsvermogen waarmee men kleur en vorm kan waarnemen.

Van de lucht gerealiseerd door de subtiele werkelijkheid der aanraking, ontwikkelden, zoals voorbeschikt, zich de vormen waaruit de waarneming van het vuur voortkwam in de zin van het zien van kleur en vorm. (Vedabase)

 

Tekst 39

O deugdzame moeder, de kenmerken van het vorm-element zijn de afmeting, de kwaliteit en de individualiteit van een voorwerp. Voor vuur is dit de straling.

O deugdzame, de kenmerken van de vorm van een object zijn naar de werkelijkheid der zinnen, de afmetingen ervan, de kwaliteit, de bepaalde individualiteit en de stralende gloed. (Vedabase)


Tekst 40

De functies van het vuur bestaan eruit te verlichten, te verteren, te verdampen, de kou te verdrijven, honger en dorst op te wekken en te zorgen voor eten en drinken.

De functies van het vuur zijn in werkelijkheid het verlichten, het verteren van wat men drinkt en eet, het verdrijven van de kou en het verdampen als ook het van dienst zijn met honger en dorst. (Vedabase)

 

Tekst 41

Van de waargenomen vorm die door hogerhand beschikt transformeert onder invloed van het vuur, manifesteerde zich het smaakelement waarvan er, met het water, de tong verscheen die de smaak waarneemt.

Vanuit de substantie van de vorm die de transformaties van het vuur ondergaat, manifesteerde zich naar goddelijke beschikking de zin voor de smaak, waardoor het water en de tong in relatie daarmee werden gevonden. (Vedabase)


Tekst 42

Hoewel de smaak één is, raakt ze door al de verschillende substanties verdeeld in de gewaarwording van het wrange, zoete, bittere, scherpe [zoute] en zure.

Hoewel de smaak één is, is zij door omvorming aldus naar de veelvoud van andere substanties verdeeld in de gewaarwording van het wrange, zoete, bittere, scherpe [zoute] en zure. (Vedabase)

 

Tekst 43

Het typische van water is dat het bevochtigt, coaguleert, de dorst lest, het leven in stand houdt, verfrist, zacht maakt, verkoelt en in overvloed beschikbaar is.

Het typische van water is dat het bevochtigt, coaguleert, de dorst lest, het leven in stand houdt, verfrist, zacht maakt, doet afkoelen en in overvloed beschikbaar is. (Vedabase)

 

Tekst 44

Door de transformaties die het element van de smaak door het water onderging, manifesteerde zich, zoals beschikt, de reukzin voor het waarnemen van de aroma's van de aarde.

Door het element van de smaak, in het ondergaan van de transformaties door het water, deed zich van boven beschikt de maat der geur voor in het vinden van de aarde en het ruiken van aroma's. (Vedabase)

 

Tekst 45

De eenheid van de geur is, afhankelijk van de verhoudingen van de substanties, verdeeld in de afzonderlijke waarnemingen van het vermengd, pregnant, welriekend, mild, sterk en zurig zijn en zo meer.

Het ene van de geur is, verdeeld naar de verhoudingen van substanties in het afzonderlijke van vermengd zijn, opdringerig, welriekend, mild, sterk, zurig van geur zijn, enzovoorts. (Vedabase)

 

Tekst 46

De kenmerkende functie van de aarde is het gestalte geven aan vormen van het Allerhoogste Brahman, zoals huizen, opbergpotten etc., die de plaats vormen voor het bestaan van alles wat is afgescheiden in de ruimte.

De kenmerkende functie van de aarde is de plaats te zijn voor de manifestatie van de in de ruimte gescheiden aard van al het bestaande dat van de Hoogste Geest is gemodelleerd in vormen, verblijfplaatsen, opbergpotten etc. (Vedabase)

 

Tekst 47

De zintuiglijke functie die het individuele kenmerk van de lucht [het geluid] als haar object heeft wordt de gehoorzin genoemd en het zintuig dat de verschillende kenmerken van de lucht [de aanraking] als haar object heeft staat bekend als de tastzin.

De zin die het onderscheiden kenmerk van de lucht [geluid] als haar object heeft wordt de gehoorzin genoemd en die zin welke de onderscheiden kenmerken van de lucht [de aanraking] als haar object heeft staat bekend als de tastzin.  (Vedabase)

 

Tekst 48

De zintuiglijke functie met betrekking tot het voorwerp dat zich aftekent in de specifieke kwaliteit van het vuur [ofwel de vorm] wordt het gezichtsvermogen genoemd, de functie met betrekking tot de specifieke kwaliteit van het water staat bekend als de smaakzin en de functie voor de bijzondere kwaliteit van de aarde wordt de reukzin genoemd.

De zin die het afzonderlijke van het vuur [vorm] als haar object heeft wordt het gezichtsvermogen genoemd, de onderscheiden waarneming van de kenmerken van water staat bekend als de smaakzin en het afzonderlijke van de aarde in de waarneming wordt de reukzin genoemd. (Vedabase)

 

Tekst 49

Uit de aard van het gevolg van iets kan men de kenmerken van de oorzaak afleiden. Bijgevolg kan men op basis van enkel het aarde-element [als het laatst geschapen element] de specifieke eigenschappen van al de [voorgaande] elementen onderscheiden.

De kenmerken van de oorzaak worden waargenomen in het gevolg en bijgevolg worden naar die orde de onderscheiden kenmerken van alle elementen waargenomen in de aarde alleen [en in mindere mate in de voorgaande elementen]. (Vedabase)


Tekst 50

Toen [bij de aanvang van de schepping] de zeven primaire elementen [de vijf materiële elementen, het ego en de kosmische intelligentie - de mahat-tattva] zich nog niet hadden vermengd, ging [de Heer] de oorsprong van de schepping uitgerust met kâla, karma en guna [de tijd, de werklast en de basiskwaliteiten] het universum binnen.

Toen dezen [in het begin] onvermengd waren, gingen al de zeven van de oorspronkelijke volledigheid [de vijf materiële elementen, de totale energie - de mahat-tattva - en het geïdentificeerde ego] vanaf het begin de schepping binnen; in feite vanuit de associatie met de tijd, het karma en de drie geaardheden der natuur. (Vedabase)


Tekst 51

Deze zeven principes werden toen door Hem [in de vorm van de Tijd] tot actie bewogen en in een eivorm verenigd die in een onbewuste staat verkeerde. Uit dat ei manifesteerde zich het gevierde Kosmische Wezen [of de oorspronkelijke 'gigantische' persoon, de virâth purusha].

Toen stap voor stap [met Hem als de tijd], werd vanuit deze zeven principes, tot activiteit aangezet, een eivorm verenigd zonder bewustzijn, waaruit het gevierde Kosmische Wezen [of de oorspronkelijke 'gigantische' persoon, de virâth purusha] zich opwierp. (Vedabase)

 

Tekst 52

Dit ei noemt men vis'esha ['de gedifferentieerde werkelijkheid']. Het is de uitwendige gedaante van Heer Hari, de Hoogste Persoonlijkheid, die zich uitstrekt als het geheel van de leefwerelden [zie S.B. 2.1: 24-37] die bestaan uit opeenvolgende lagen van water en de overige elementen, ieder tien keer zo dik als de vorige. Van buiten zijn ze omhuld door pradhâna, de ongedifferentieerde staat van de materie [de oerether].

Dit ei genaamd Vis'esha ['het actieve'], vond orde in de tienvoudige uitbreiding naar het grotere van het water en de andere elementen zoals ze zijn verwikkeld in de geaardheden van de primaire natuur aan de oppervlakte van de zich uitstrekkende planetenstelsels; dit is de [universele] gedaante die de Heer, het Opperwezen, aannam. (Vedabase)


Tekst 53

Uit het gouden [zonlicht van het] universele ei verrees, vanuit de wateren die Hij doordrong en waarin Hij lag, de grootsheid van God [Mahâdeva] verdeeld in vele cellen [kham, de etherische openingen van lichtbeheersing].

Uit het gouden [zonlicht] van het ei rees, vanuit de wateren die Hij doordrong en waarin Hij lag, het grote van het goddelijke op, in vele cellen verdeeld in het controleren van het licht. (Vedabase)


Tekst 54

Het eerste dat van Hem verscheen was een mond gevolgd door het spraakorgaan. Daarop verscheen de goddelijkheid van het vuur [Vahni, de goddelijkheid die over het vuur van de spijsvertering heerst] gevolgd door de neusvleugels en de reukzin bij de levensadem in hen [prâna].

Het eerste dat van Hem verscheen was een mond om in geluid een relatie aan te gaan [vânî] waarna, met dat orgaan, er de goddelijkheid van het [spijsverterings-]vuur was, toen vergezeld door de neusvleugels met de levensadem en de reukzin in hen. (Vedabase)

 

Tekst 55

Uit de reukzin manifesteerde zich de god van de lucht [Vâyu]. Toen manifesteerde zich vanuit het gezichtsvermogen van de twee ogen de godheid van de zon [Sûrya] en kwamen [daarop] uit de gehoorzin van de twee oren de godheden heersend over de windrichtingen voort.

Uit de reukzin werd het goddelijke van de lucht [Vâyu] gerealiseerd, de twee ogen van het gezichtsvermogen brachten de goddelijkheid van de zon [Sûrya] in het bewustzijn en door de gehoorzin van de twee oren straalde de goddelijkheid van de windrichtingen voort. (Vedabase)


Tekst 56

Vervolgens verscheen de huid van de universele gedaante met zijn haargroei en dergelijke, waarna de geneeskrachtige kruiden verschenen met daarop volgend de geslachtsorganen.

Van de gevierde vorm verscheen de huid met haar haargroei en dergelijke, waarna de geneeskrachtige kruiden werden gezien zowel als de geslachtsorganen. (Vedabase)

 

Tekst 57

Van hen was er semen en manifesteerde zich de godheid van de wateren. Ook manifesteerde zich een anus en was er van die anus het vermogen zich te ontlasten. Daarna verscheen de [god van de] dood die de hele wereld in vrees doet leven.

Daarvan was er het zaad [der voortplanting], verscheen er de goddelijkheid der wateren en manifesteerde zich een anus met daarop volgend het vermogen zich te ontlasten, waarna er de [god van de] dood kwam die in de gehele wereld in angst verzet. (Vedabase)

 

Tekst 58

Ook manifesteerden zich twee handen samen met het vermogen dat ze hebben en verscheen vervolgens Heer Indra ten tonele [de onafhankelijkheid]. Met daarop de manifestatie van de twee voeten, manifesteerde zich de voorwaartse beweging en verscheen ook hun Heer [Heer Vishnu].

Eveneens manifesteerden zich twee handen met naar hun macht het vermogen naar eigen goeddunken te handelen [Heer Indra]. Van de manifestatie van de twee voeten werd de voortgang gezien, waarnaar men toen tot het besef van de Heer [Vishnu] kwam. (Vedabase)


Tekst 59-60

De aderen van het universele lichaam vertoonden zich samen met het erbij geproduceerde bloed. Daarmee verschenen de rivieren en manifesteerde zich een maag waarmee zich honger en dorst voordoet. Na hen verschenen de oceaan en het hart van de universele gedaante. Uit het hart manifesteerde zich toen het denken.

Van het gevierde persoonlijke toonden zich de aderen en de bloedsomloop daarnaar. Naar hen worden de rivieren waargenomen. Vervolgens manifesteerde zich een maag waarvan zich honger en dorst voordeed. In navolging daarvan zag men de oceaan. Uit het verschijnen van een hart kwam toen het denken voort. (Vedabase) & (Vedabase)

 

Tekst 61

Vanuit het denken werd de maan [Candra] zichtbaar. De intelligentie verscheen toen en daaruit manifesteerde zich de Heer van de spraak [Brahmâ]. Vervolgens was er het valse ego van het zich identificeren met de materie samen met de verschijning van Rudra [S'iva]. Vanuit de rede die zich toen voordeed was er de godheid die heerst over het bewustzijn [Vâsudeva].

Uit het denken kwam toen naar de intelligentie de maan [Candra] in het zicht en van die intelligentie zag men de Heer van de spraak [Brahmâ] tegemoet. Het zich identificeren met de materie gaf toen de verschijning van Rudra [S'iva], de godheid heersend over het bewustzijn. (Vedabase)

 

Tekst 62

Al deze godheden die zich manifesteerden waren geenszins in staat de Oorspronkelijke Persoon tot leven te wekken. Daarom gingen ze, de een na de ander, weer terug naar de bron van hun bestaan [hun 'openingen'] om Hem wakker te maken.

Al deze vormen van goddelijkheid die hun bestaan vonden waren in het geheel niet in staat de oorspronkelijke persoon der viering in beweging te brengen en om die reden drongen ze door tot de bron van hun ontstaan teneinde Hem de een na de ander op te wekken. (Vedabase)

 

Tekst 63

De god van het vuur van de spijsvertering ging de mond weer binnen, maar mislukte erin Hem te wekken. De god van de wind ging terug naar de reukzin van de neusgaten, maar kon Hem niet wakker krijgen.

De goddelijkheid van het vuur der spijsvertering vestigde zich voor de mond, maar mislukte erin de Gevierde op te wekken. Het goddelijke van de wind vestigde zich voor de reukzin van de neusgaten, maar kon toen niet de Oorspronkelijke naar voren roepen. (Vedabase)

 

Tekst 64

De zonnegod ging Zijn twee ogen binnen met het gezichtsvermogen maar kon de Grote Persoon niet op de been helpen en zo konden ook de goden van de windrichtingen Zijn Grote Gedaante niet doen opstaan.

Het goddelijke van het licht voor Zijn twee ogen kon de Authentieke niet teweegbrengen en met het goddelijke van het zich oriënteren door middel van de hoorzin met Zijn twee oren werd het Grote van de Persoon ook niet tot leven gewekt. (Vedabase)

 

Tekst 65

De goden van de huid met zijn begroeiing en zegen aan kruiden konden Hem niet opwekken en ook slaagde de god van de wateren er niet in om de Grote Persoon in beweging te krijgen met de voortplanting uitgevoerd door de geslachtsorganen.

Het goddelijke van de huid, met haar begroeiing en zegen aan kruiden, kon niet de gevierde Persoon naar boven brengen en de goddelijkheid van het water kon, met de voortplanting met behulp van de geslachtsorganen, de Grote Persoon ook niet in beweging krijgen. (Vedabase)

 

Tekst 66

De god van de dood kon via het orgaan van de ontlasting, de anus, Hem niet in gang krijgen en zelfs de twee handen van Heer Indra met hun vermogen tot manipuleren konden de Grote Gedaante niet tot leven wekken.

Met het vermogen zich te ontlasten kon de god van de Dood bij Zijn anus de Kosmische Ene niet in gang krijgen en zelfs de twee handen van Heer Indra met hun macht van beheersen konden de manier niet vinden om de Meester van de Macht toen op te wekken. (Vedabase)

 

Tekst 67

Vishnu, die met de macht van de vooruitgang Zijn twee voeten binnenging, was niet in staat de Grootheid van het Geheel tot actie te bewegen en ook was de goddelijke stroom van de rivieren, die naar Zijn bloedvaten terugkeerden met het bloed en het vermogen van de circulatie, niet in staat de Gigantische Gedaante in beweging te krijgen.

Vishnu met de macht der voortgang was met zijn twee voeten niet in staat de Grote Volledigheid tot actie te bewegen en daadwerkelijk was het goddelijke van de stroom der rivieren naar Zijn bloedvaten met het bloed en de macht van de circulatie toen ook niet in staat de Gevierde Persoon te bewegen. (Vedabase)

 

Tekst 68

De oceaan, die Zijn buik inging met honger en dorst, kon de Grote Persoon niet in gang zetten en de maangod, die met de geest het hart inging, slaagde er ook niet in de Grote Gedaante te wekken.

De oceaan volgend samen met de honger en de dorst kon naar Zijn buik de Grote persoon niet in gang zetten en het hart met de geest naar de goddelijkheid van de maan mislukte er toen ook in de Enige Ware op te wekken. (Vedabase)

 

Tekst 69

Ook Brahmâ ging Zijn hart binnen met de intelligentie, maar wekte de Grootheid niet op. En Heer S'iva, die het ego naar Zijn hart stuurde, was er ook niet toe in staat het geheel van de Purusha te doen opstaan.

Ook Brahmâ ging Zijn hart binnen met intelligentie, maar wekte de Gevierde Persoon niet op, als ook Heer S'iva, die er niet toe in staat was het volledige van de purusha op te wekken met het ego naar Zijn hart. (Vedabase)

 

Tekst 70

Maar, toen de godheid [Vâsudeva] die over het bewustzijn heerst met de rede het hart binnenging als de kenner van het veld, rees op dat moment het Kosmisch Wezen op uit de causale wateren. 

Maar toen de goddelijkheid die met de rede heerst over het bewustzijn het hart binnenging als de kenner van het veld, rees op dat moment het Kosmisch Wezen op uit de causale wateren. (Vedabase)

 

Tekst 71

Het is als met een slapende man, waarvan de levensadem, de handelende en kennende zinnen, het denken en het begrijpen, hem uit eigen beweging niet in gang kunnen zetten zonder dat Hij aanwezig is.

Het is als met een man die slaapt waarvan de levensadem, de werkende en kennende zinnen, zijn denken en zijn overwegen, uit eigen beweging niet zonder Hem in gang komen. (Vedabase)

 

Tekst 72

Iemand die aan yoga doet moet daarom, met behulp van geestelijke kennis, onthechting en toewijding, gewetensvol de notie overwegen van Hem als de Superziel die vanbinnen aanwezig is.'

Daarom behoort degene die de yoga in de praktijk brengt, met behulp van spirituele kennis, onthechting en toewijding, zorgvuldig de gedachte aan Hem, de Superziel, aanwezig in hemzelf in overweging te nemen. (Vedabase)

 

 

 

 

 Creative Commons
              License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De afbeelding is een collage van Anand Aadhar van een wielontwerp van eigen hand
en gelaatsdetails van een stenen tempelreliëf getiteld: "Trimurti Ellora"
Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties