regelbalk



 
Canto 4
Râdhâ-Krishna Bol

 


Hoofdstuk 28: Purañjana wordt een Vrouw in zijn Volgende Leven

(1) Nârada zei: 'O Koning Prâcînabarhi, al de strijdkrachten van Bhaya, de vertegenwoordigers van de dood [die zijn als de moeilijkheden van de ouderdom], trokken samen met Prajvâra en Kâlakanyâ rond over deze aarde. (2) Maar toen ze op een dag vol van woede de stad van Purañjana belegerden die zo vol van zinnelijk genot was, o Koning, ontdekten ze dat die beschermd werd door de oude slang. (3) De dochter van Kâla nam vervolgens ook deel aan het geweld om Purañjana's stad in bezit te nemen. Door haar overmeesterd, ontdekt iemand meteen hoe onbeduidend hij is. (4) Met haar aanval stroomden de Yavana's van alle kanten door de poorten naar binnen en plaatsten ze de hele stad voor grote problemen. (5) Purañjana, die als een al te ijverige huisvader bovenmatig gehecht was aan zijn gezin, werd daarop in de stad die in moeilijkheden verkeerde getroffen door allerlei soorten van ellende. (6) Omarmd door de Dochter van de Tijd verloor hij zijn schoonheid en omdat hij, in zijn verslaving aan zinsgenoegens, een ellendeling was geworden die tekort schoot in intelligentie, werd hij door de Gandharva's en Yavana's [de vleeseters] gewelddadig van zijn weelde beroofd. (7) Hij zag dat zijn stad uiteenviel in strijdende partijen, dat zijn zoons en kleinzoons, bedienden en ministers geen respect meer voor hem hadden en dat zijn vrouw onverschillig was. (8) Met Pañcâla vol van onoverkomelijke vijanden raakte hij zeer bevreesd, maar omdat hij zelf in de greep van Kâlakanyâ verkeerde kon hij geen tegenmaatregelen nemen. (9) In de emotionele voorkeur voor zijn zoons en vrouw was hij de ware zin van het leven kwijtgeraakt en vanwege Kâlakanyâ was alles verschraald wat voor de arme man zijn lust en leven was geweest. (10) Tegen zijn zin moest de koning de stad verlaten die onder de voet werd gelopen door de Gandharva's en Yavana's en geteisterd werd door de Dochter van de Tijd. (11) Enkel om zijn oudere broer Bhaya [genaamd 'de angst'] te behagen, stak Prajvâra [als 'de koorts'], ter plekke aanwezig, de stad in brand. (12) Toen de stad met al de burgers, bedienden en volgelingen in lichterlaaie stond, hadden Purañjana, het hoofd van de grote familie, en zijn vrouw en nakomelingen te lijden onder de hitte.

(13) Met de stad aangevallen door de Yavana's en ingenomen door Kâlakanyâ alsook met de problemen veroorzaakt door Prajvâra, raakte de bewaker van de stad [de slang] zeer bedroefd. (14) Hij kon de stad niet verdedigen [tegen het vuur] en had er grote moeite mee eraan te ontkomen. Het was alsof hij moest ontsnappen uit een holle boom die in de vlammen was geworpen. (15) Door de Gandharva's en de vijandige Yavana's verslagen in zijn lichaamskracht, o Koning, schreeuwde hij het, verzwakt in al zijn leden, gefrustreerd uit. (16) Welk lot was de dochters, zoons, kleinzoons, schoondochters, schoonzoons en metgezellen nu beschoren? Wat moest er terecht komen van het rijk en het paleis met al de rijkdom en goederen?

(17) Bij zijn afscheid richtte de huishouder zijn aandacht op het 'ik' en 'mijn' van zijn woning en zo gebeurde het dat hij, met een geest vol van strijdige gedachten, het er wat betreft zijn vrouw moeilijk mee had: (18) 'Als ik ben vertrokken voor een ander leven, hoe moet deze vrouw zich dan redden, verstoken van een echtgenoot en in tranen met al de kinderen van de familie om haar heen? (19) Ik at nooit als zij niet at, nimmer miste ik een bad als zij een bad nam. Zij was me altijd toegewijd en hield zich angstvallig stil als ik boos was, hoe bang ze ook was als ik haar terecht wees. (20) Ze gaf me goede raad als ik dwaas deed en ze was bedroefd en vermagerde als ik weg was. Zal ze, als moeder van zulke grote helden, vast kunnen houden aan het pad van haar huishoudelijke plichten? (21) Hoe moeten mijn arme zoons en dochters, die niemand anders hebben om op te vertrouwen, nu leven als ik uit deze wereld verdwenen ben? Het zal ze vergaan als een kapotte boot midden op zee!'

(22) Terwijl hij aldus met een tekortschietende intelligentie zich zinloos beklaagde, kwam de koning van de Yavana's genaamd Angst op hem af om hem in te rekenen. (23)  Purañjana werd door de Yavana's vastgebonden als een dier en naar hun wereld meegevoerd, gevolgd door zijn wenende getrouwen die zeer van streek waren. (24) Zo gauw de slang, die de stad had moeten prijsgeven, was ingerekend en direct achter hem aan vertrok, viel de stad uiteen en veranderde in stof. (25) Onder dwang meegevoerd door de machtige Yavana kon Purañjana, overdekt door de duisternis van zijn onwetendheid, zich niet zijn vriend en weldoener [de Superziel vanbinnen] herinneren die van het begin af aan bij hem was geweest. (26) Al de offerdieren die hij zo alleronvriendelijkst had gedood met bijlen en vervolgens aan stukken had gesneden, herinnerden zich vol woede die zondige handelingen van hem. (27) Voor een oneindig aantal jaren was hij in het voorbije verzonken in duisternis en moest hij, beroofd van alle intelligentie, vrijwel eindeloos de ellende ervaren van een onzuiver leven gericht op vrouwen. (28) Omdat hij [tot op het laatst] haar voor de geest had gehad, werd hij na zijn dood [herboren als] een welgestelde dame [een dochter] in het huis van de hoogst machtige koning Vidarbha [zie ook B.G. 8: 5]. (29) Als die dochter van Vidarbha werd zij [hij] als beloning voor getoonde moed uitgehuwelijkt aan Malayadhvaja ['zo stevig als de berg Malaya'] die als de beste van de geschoolden [een Pândya heerser] in het gevecht vele prinsen had verslagen en de veroveraar was van hun steden. (30) In haar verwekte hij een dochter met donkere ogen alsook zeven jongere machtige zoons* die de koningen werden van de zeven provincies in het zuiden van India [Dravida]. (31) Ieder van hen, o Koning, zorgde voor miljoenen en miljoenen nazaten die over de wereld heersten voor de duur van een manvantara en langer [zie 3.11: 24]. (32) Âgastya [de wijze; 'hij die uit een aarden pot werd geboren'] huwde de eerste dochter, die haar leven aan de Heer had gewijd, en uit haar werd een zoon geboren genaamd Dridhacyuta ['de onneembare vesting'] die op zijn beurt de grote wijze Idhmavâha ['hij die het offerhout draagt'] als zoon kreeg.

(33) Nadat hij de hele wereld onder zijn zoons had verdeeld, ging de vrome koning genaamd Malayadhvaja naar Kulâcala in een verlangen Heer Krishna te aanbidden. (34) Haar thuis, kinderen en materiële geluk achterlatend volgde de dochter van Vidarbha met haar bekoorlijke ogen haar heer van wijsheid zoals de maneschijn de maan vergezelt. (35-36) Daar reinigde hij zich dagelijks zowel vanbinnen als vanbuiten met de heilige wateren van de rivieren genaamd de Candravasâ, de Tâmraparnî en de Vathodakâ. Hij voedde zich met bollen, zaden, wortels en vruchten, bloemen, bladeren, grassen en water, en zo vermagerde zijn lichaam geleidelijk aan met het beoefenen van zijn verzaking. (37) Gelijkmoedig overwon hij zo de dualiteiten van kou en hitte, wind en regen, honger en dorst, het aangename en het onaangename en geluk en leed. (38) Met de geloften [yama] en door regulatie [niyama] zich fixerend in zijn geestelijke [yoga]realisatie onderwierp hij zijn zinnen, leven en bewustzijn en verbrandden aldus al zijn onzuiverheden in de wetenschap van zijn verzaking [in het vuur van zijn toewijding, vergelijk 4.22: 24, 3.29: 17]. (39) Zo onbeweeglijk op één plaats zittend voor honderd godenjaren [zie 3.11: 12], wist hij, stabiel in zijn relatie tot Vâsudeva, de Opperheer, niets anders dan die aantrekking. (40) Als in een droom kon hij, met de alles doordringende Superziel, zichzelf volmaakt bewust onderscheiden: als de zelfbewuste getuige zich zeker voelend in zijn [goddelijke] onverschilligheid ['de verheugde held']. (41) Onder de rechtstreekse influistering van de Allerhoogste Heer, van de geestelijk leraar Hari [de zogenaamde caitya guru of de goeroe vanbinnen], o Koning, vond hij het zuivere licht van de spirituele kennis dat alle gezichtspunten verlicht [zie ook de zes darshana's]. (42) Hij die aldus in het bovenzinnelijk Absolute zichzelf zag en het Absolute Zelf in zichzelf, gaf, met dit voor ogen, zijn overwegingen op en trok zich [uit het leven] terug.

(43) Vaidarbhî, de dochter van Vidarbha, die haar man Malayadhvaja met liefde en toewijding diende, accepteerde haar echtgenoot als haar godheid, als de allerhoogste kenner van de beginselen, en gaf haar zinsgenoegens op. (44) In oude vodden, mager, dun vanwege haar geloften en met haar haar samengeklit, straalde ze, naast haar echtgenoot, zo vredig als de vlam van een vuur. (45) Terwijl hij daar gefixeerd in zijn meditatiehouding zat, hield de vrouw het vol hem te dienen zoals ze dat gewend was, totdat ze, na zijn heengaan, geen levensteken meer van haar geliefde echtgenoot kon bespeuren. (46) Toen ze hem dienend niet langer de warmte van zijn voeten voelde, sloeg het haar zo angstig om het hart als een hinde gescheiden van haar partner. (47) Haar lot betreurend hoe ellendig het is om het zonder een vriend te moeten stellen, begon ze in het bos hartverscheurend luid te huilen, waarbij ze haar borsten met haar tranen overgoot. (48) 'Sta op, alsjeblieft, sta op, o wijze Koning! Je zou deze wereld die, omringd door de zee, zo heel bang is vol van schurken en valse heersers, moeten beschermen!' (49) Aldus weeklagend viel de onschuldige trouwe vrouw op die eenzame plek neer aan de voeten van haar echtgenoot en liet ze haar tranen de vrije loop. (50) Ze bouwde een brandstapel van hout voor het lichaam van haar man en legde hem erop. Na het, vol treurnis, te hebben aangestoken, concentreerde ze zich om samen met hem [saha-marana] te sterven.

(51) Iemand die ze daar kende, een vriend van haar, een brahmaan, een zeer geleerd iemand, bracht haar zo vol tranen heel vriendelijk tot rust, met troostende woorden op haar inpratend over haar meester. (52) De brahmaan zei: 'Wie ben jij? Bij wie hoor je en wie is deze man die daar ligt en over wie je aan het huilen bent? Herken je Me niet als de vriend die je in het verleden hebt geraadpleegd? (53) O vriend, weet je nog hoe, niet bekend met de Superziel, je Mij als je vriend hebt opgegeven? Verlangend naar geborgenheid raakte je toen gehecht aan materieel plezier. (54) Jij en Ik,o grote ziel, zijn twee zwanen, twee vrienden die voor duizenden jaren aan één stuk dezelfde weg van de geest [van toewijding] bewandelden en toen gescheiden raakten van hun veilige haven [dat Mânasa meer van de zuivere geest]. (55) Jij die me als die zwaan verliet, o vriend, trok daarop rond over de aarde en kreeg een materialistische instelling. Je zag toen een stad die de liefde was van een bepaalde vrouw. (56) [In die verblijfplaats had je] vijf tuinen, negen poorten, één beschermer, drie voorraadkamers, zes [handels]families, vijf marktplaatsen, vijf materiële elementen en één vrouw die er de baas was. (57) De tuinen zijn de vijf zinsobjecten, de poorten beste vriend, zijn de negen openingen van de zintuigen, de drie voorraadkamers zijn het vuur, het water en het voedsel en de families zijn de vijf zintuigen. (58) De vijf marktplaatsen vertegenwoordigen het vermogen tot handelen [de vijf zintuigen van handelen] en de vijf elementen vormen de basiselementen van de materiële natuur. De mens is een eeuwige beheerser van de krachten, maar als hij eenmaal die stad heeft betreden, staat hij niet meer in contact met de [oorspronkelijke] intelligentie. (59) In die situatie moest je onder de invloed van uiterlijke pracht, in haar gezelschap ervan genietend, het toen stellen zonder de herinnering aan de onuitputtelijke bron [van je geestelijk bestaan]. En zo heb je een staat vol van ellende en problemen bereikt, Mijn beste. (60) In feite ben je Vidarbha's dochter niet, noch is deze held van je [Malayadhvaja] je echtgenoot en weldoener. Ook was je niet de echtgenoot van Purañjanî door wie je opgesloten raakte in het lichaam met zijn negen poorten. (61) In feite is het zo dat je door deze begoochelende energie die Ik schiep, jezelf voor een man, een vrouw of een aseksueel wezen hield, en je daarbij ons tweeën vergat als zijnde [verenigd in de zuivere geest van] de zwanen. (62) Jij en Ik verschillen niet van elkaar [in kwaliteit]. Kijk eens naar jezelf, je bent net zoals Ik Mijn vriend. Het denkbeeldige verschil tussen ons tweeën wordt door geen enkele geleerde ook maar in de geringste mate onderkend. (63) Wij twee verschillen niet meer van elkaar dan het beeld, dat je van jezelf ziet in een spiegel of in de ogen van een ander, verschilt van je eigen lichaam [vergelijk 3.28: 40]. (64) Een individuele ziel die aldus als een zwaan samenleeft in het hart, verkeert, onderricht door de andere zwaan, in zelfverwerkelijking omdat hij dan de herinnering heeft hervonden die verloren was gegaan in de  gescheidenheid van Hem [in een materieel leven].'

(65)  'O Prâcînabarhi, ik droeg deze spirituele kennis aan u over in beeldspraak, omdat de Allerhoogste Persoonlijkheid, onze Heer, de Oorzaak Aller Oorzaken, ervan houdt om mysterieus te zijn.'

 

next                   

 
Derde herziene editie, geladen 30 december 2017. 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

Nârada zei: 'O Koning Prâcînabarhi, al de strijdkrachten van Bhaya, de vertegenwoordigers van de dood [die zijn als de moeilijkheden van de ouderdom], trokken samen met Prajvâra en Kâlakanyâ rond over deze aarde.

Nârada zei: 'O Koning Prâcînabarhishat, allen van hen, de soldaten, de uitvoerders van de dood van Bhaya [die zijn als de moeilijkheden der ouderdom] en Prajvâra en Kâlakanyâ, trokken tezamen rond over deze aarde. (Vedabase)

 

Tekst 2

Maar toen ze op een dag vol van woede de stad van Purañjana belegerden die zo vol van zinnelijk genot was, o Koning, ontdekten ze dat die beschermd werd door de oude slang.

Toen ze eens ook de stad van Purañjana belegerden die, o Koning, zo vol van zinnelijk genot was, ontdekten ze dat die beschermd werd door de oude slang. (Vedabase)

 

Tekst 3

De dochter van Kâla nam vervolgens ook deel aan het geweld om Purañjana's stad in bezit te nemen. Door haar overmeesterd, ontdekt iemand meteen hoe onbeduidend hij is.

Ook de dochter van Kâla nam toen bezit van de stad van Purañjana die met geweld werd ingenomen, en met haar ontdekt een persoon meteen zijn nutteloosheid. (Vedabase)

 

Tekst 4

Met haar aanval stroomden de Yavana's van alle kanten door de poorten naar binnen en plaatsten ze de hele stad voor grote problemen.

Met haar inname en de Yavana's die van alle kanten door de poorten naar binnen kwamen, ontstonden er in de gehele stad grote problemen. (Vedabase)

 

Tekst 5

Purañjana, die als een al te ijverige huisvader bovenmatig gehecht was aan zijn gezin, werd daarop in de stad die in moeilijkheden verkeerde getroffen door allerlei soorten van ellende.

De stad in allerlei soorten van moeilijkheden gebracht deed hem, Purañjana, die als een al te ijverige huisvader bovenmatig gehecht was, belanden in allerlei soorten van ellende. (Vedabase)

 

Tekst 6

Omarmd door de Dochter van de Tijd verloor hij zijn schoonheid en omdat hij, in zijn verslaving aan zinsgenoegens, een ellendeling was geworden die tekort schoot in intelligentie, werd hij door de Gandharva's en Yavana's [de vleeseters] gewelddadig van zijn weelde beroofd.

Omhelsd door de dochter van de Tijd was hij beroofd van de schoonheid; door zijn verslaving aan plezier een ellendeling geworden die tekort schoot in intelligentie, werd hij gewelddadig van zijn weelde beroofd door de Gandharva's en Yavana's [de bewoners van de hemel en de vleeseters]. (Vedabase)

 

Tekst 7

Hij zag dat zijn stad uiteenviel in strijdende partijen, dat zijn zoons en kleinzoons, bedienden en ministers geen respect meer voor hem hadden en dat zijn vrouw onverschillig was.

Hij zag dat zijn eigen stad uiteenviel in strijdende partijen, met zoons en kleinzoons, bedienden en ministers zonder respect en dat zijn vrouw onverschillig was geworden. (Vedabase)

 

Tekst 8

Met Pañcâla vol van onoverkomelijke vijanden raakte hij zeer bevreesd, maar omdat hij zelf in de greep van Kâlakanyâ verkeerde kon hij geen tegenmaatregelen nemen.

Met hemzelf gegrepen door Kâlakanyâ en met Pañcâla vol van onoverkomelijke vijanden, raakte hij zeer bevreesd en aldus was het voor hem niet mogelijk om tegenmaatregelen van welke aard dan ook te nemen. (Vedabase)

 

Tekst 9

In de emotionele voorkeur voor zijn zoons en vrouw was hij de ware zin van het leven kwijtgeraakt en vanwege Kâlakanyâ was alles verschraald wat voor de arme man zijn lust en leven was geweest.

De dingen waar hij altijd op uit was hadden allen hun smaak verloren voor de arme man, die mede door Kâlakanyâ de ware zin van het leven uit het oog had verloren in de geëmotioneerde verdediging van zijn gehechtheid aan zijn zoons en echtgenote. (Vedabase)


Tekst 10

Tegen zijn zin moest de koning de stad verlaten die onder de voet werd gelopen door de Gandharva's en Yavana's en geteisterd werd door de Dochter van de Tijd.

De koning, die de stad moest opgeven die geteisterd werd door de Dochter van de Tijd en onder de voet was gelopen door de Gandharva's en Yavana's, werd er tegen zijn wil uit verdreven. (Vedabase)

 

Tekst 11

Enkel om zijn oudere broer Bhaya [genaamd 'de angst'] te behagen, stak Prajvâra [als 'de koorts'], ter plekke aanwezig, de stad in brand.

Prajvâra, de oudere broer van Bhaya ter plekke aanwezig, zette de stad in brand [als koorts voor het lichaam] enkel met het doel zijn broer [genaamd de angst] te behagen. (Vedabase)

   

Tekst 12

Toen de stad met al de burgers, bedienden en volgelingen in lichterlaaie stond, hadden Purañjana, het hoofd van de grote familie, en zijn vrouw en nakomelingen te lijden onder de hitte.

Toen de stad met al de burgers, bedienden en volgelingen in lichterlaaie stond hadden hij, Purañjana, het hoofd van de grote familie tezamen met zijn vrouw en nakomelingen, te lijden onder haar hitte. (Vedabase)

 

Tekst 13

Met de stad aangevallen door de Yavana's en ingenomen door Kâlakanyâ alsook met de problemen veroorzaakt door Prajvâra, raakte de bewaker van de stad [de slang] zeer bedroefd.

In zijn verblijfplaats aangevallen door de Yavana's, gepakt door Kâlakanyâ en nu ook nog benaderd door Prajvâra, raakte ook de bewaker van de stad [de slang] zeer bedroefd. (Vedabase)

 

Tekst 14

Hij kon de stad niet verdedigen [tegen het vuur] en had er grote moeite mee eraan te ontkomen. Het was alsof hij moest ontsnappen uit een holle boom die in de vlammen was geworpen.

Hij was niet in staat veel uit te richten ter haar verdediging en had het zwaar in zijn verlangen vandaar te ontsnappen; het was alsof hij moest ontsnappen uit een holle boom die in de vlammen werd geworpen. (Vedabase)

 

Tekst 15

Door de Gandharva's en de vijandige Yavana's verslagen in zijn lichaamskracht, o Koning, schreeuwde hij het, verzwakt in al zijn leden, gefrustreerd uit.

In haar leden verzwakt met het door de Gandharva's en de vijandige Yavana's verslaan van zijn lichaamskracht, o Koning, schreeuwde hij gefrustreerd [met de stem van Purañjana] het waarlijk hardop uit:  (Vedabase)

 

Tekst 16

Welk lot was de dochters, zoons, kleinzoons, schoondochters, schoonzoons en metgezellen nu beschoren? Wat moest er terecht komen van het rijk en het paleis met al de rijkdom en goederen?

'O mijn dochters, zoons, kleinzoons, schoondochters en schoonzoons, o mijn metgezellen, welk lot is mijn eigendom en thuis met alle weelde en goed beschoren?' (Vedabase)

 

Tekst 17

Bij zijn afscheid richtte de huishouder zijn aandacht op het 'ik' en 'mijn' van zijn woning en zo gebeurde het dat hij, met een geest vol van strijdige gedachten, het er wat betreft zijn vrouw moeilijk mee had:

Met zijn scheiden wendde de huishouder zijn aandacht naar het 'ik' en 'mijn' van zijn thuis en zo gebeurde het dat hij, met een geest vol van strijdige gedachten, het met zijn vrouw te kwaad had. (Vedabase)
 
Tekst 18

'Als ik ben vertrokken voor een ander leven, hoe moet deze vrouw zich dan redden, verstoken van een echtgenoot en in tranen met al de kinderen van de familie om haar heen?

'Als ik ben vertrokken voor een ander leven, hoe dan moet deze vrouw, verstoken van een echtgenoot, in tranen met al de kinderen van de familie om haar heen, haar bestaan vinden? (Vedabase)"

 

Tekst 19

Ik at nooit als zij niet at, nimmer miste ik een bad als zij een bad nam. Zij was me altijd toegewijd en hield zich angstvallig stil als ik boos was, hoe bang ze ook was als ik haar terecht wees.

Nimmer at ik als zij niet at, nimmer miste ik een bad als zij een bad nam; zij bleef altijd trouw, angstvallig zich stil houdend als ik boos was, hoe bang ze ook was als ik haar terecht wees. (Vedabase)

 

Tekst 20

Ze gaf me goede raad als ik dwaas deed en ze was bedroefd en vermagerde als ik weg was. Zal ze, als moeder van zulke grote helden, vast kunnen houden aan het pad van haar huishoudelijke plichten?

Ze gaf me goede raad als ik dwaas was, ze was bedroefd en terneergeslagen als ik weg was. Zal ze, ondanks dat ze de moeder is van zulke grote helden, er toe in staat zijn vast te houden aan het pad der huishoudelijke verplichtingen? (Vedabase)

 

Tekst 21

Hoe moeten mijn arme zoons en dochters, die niemand anders hebben om op te vertrouwen, nu leven als ik uit deze wereld verdwenen ben? Het zal ze vergaan als een kapotte boot midden op zee!'

Hoe moeten nu feitelijk mijn arme zoons en dochters, nu die niemand anders hebben om zich op te verlaten, leven als ik van deze wereld verdwenen ben als een kapotte boot midden op zee?' (Vedabase)"

  

Tekst 22

Terwijl hij aldus met een tekortschietende intelligentie zich zinloos beklaagde, kwam de koning van de Yavana's genaamd Angst op hem af om hem in te rekenen.

Aldus met zijn armzalige intelligentie weeklagend over wat men niet moet betreuren, kwam de meester der vertoning genaamd Angst op hem af om hem zonder pardon in te rekenen. (Vedabase)

Tekst 23

Purañjana werd door de Yavana's vastgebonden als een dier en naar hun wereld meegevoerd, gevolgd door zijn wenende getrouwen die zeer van streek waren.

Gebonden als een dier werd Purañjana door de Yavana's naar hun eigen verblijf meegesleept, gevolgd door de stroom van zijn getrouwen die zeer van streek in tranen verzet waren. (Vedabase)

 

Tekst 24

Zo gauw de slang, die de stad had moeten prijsgeven, was ingerekend en direct achter hem aan vertrok, viel de stad uiteen en veranderde in stof.

Zo gauw de slang, die het had moeten opgeven was vertrokken en hem achterna komend werd ingerekend, kon de stad niet meer anders dan uiteenvallen.  (Vedabase)

 

Tekst 25

Onder dwang meegevoerd door de machtige Yavana kon Purañjana, overdekt door de duisternis van zijn onwetendheid, zich niet zijn vriend en weldoener [de Superziel vanbinnen] herinneren die van het begin af aan bij hem was geweest.

Met alle macht meegezeuld door de Yavana die zo machtig was, slaagde hij, overdekt door de duisternis van zijn onwetendheid, er niet in zich zijn vriend en weldoener te herinneren die vanaf het begin met hem was geweest. (Vedabase)

 

Tekst 26

Al de offerdieren die hij zo alleronvriendelijkst had gedood met bijlen en vervolgens aan stukken had gesneden, herinnerden zich vol woede die zondige handelingen van hem.

Al de offerdieren die door hem zo alleronvriendelijkst waren gedood met bijlen en toen aan stukken waren gesneden, herinnerden vol woede zich die zondige aktiviteit van hem. (Vedabase)

 

Tekst 27

Voor een oneindig aantal jaren was hij in het voorbije verzonken in duisternis en moest hij, beroofd van alle intelligentie, vrijwel eindeloos de ellende ervaren van een onzuiver leven gericht op vrouwen.

Onder de invloed van de gehechtheid aan vrouwen, zonder uitzicht levend temidden van de duisternis en verstoken van alle intelligentie, heeft men voor vele jaren, als het niet een eeuwigheid is, de pijn te verduren. (Vedabase)


Tekst 28

Omdat hij [tot op het laatst] haar voor de geest had gehad, werd hij na zijn dood [herboren als] een welgestelde dame [een dochter] in het huis van de hoogst machtige koning Vidarbha [zie ook B.G. 8: 5].

Door haar constant in zijn geest te houden werd hij, na zijn dood, een welgestelde dame [een dochter] in het huis van de hoogst machtige koning Vidarbha. (Vedabase)

 

Tekst 29

Als die dochter van Vidarbha werd zij [hij] als beloning voor getoonde moed uitgehuwelijkt aan Malayadhvaja ['zo stevig als de berg Malaya'] die als de beste van de geschoolden [een Pândya heerser] in het gevecht vele prinsen had verslagen en de veroveraar was van hun steden.

Als de beloning der moed werd die dochter van Vidarbha uitgehuwelijkt aan Malayadhvaja ['zo stevig als de berg Malaya'] die als de beste der geschoolden in het gevecht, na vele andere prinsen te hebben verslagen, de veroveraar van de stad der steden was. (Vedabase)

 

Tekst 30

In haar verwekte hij een dochter met donkere ogen alsook zeven jongere machtige zoons* die de koningen werden van de zeven provincies in het zuiden van India [Dravida].

Van haar kreeg hij een dochter met donkere ogen en zeven jongere machtige zoons * die de koningen werden van de zeven provincies in het zuiden van India [Dravida]. (Vedabase)

 

Tekst 31

Ieder van hen, o Koning, zorgde voor miljoenen en miljoenen nazaten die over de wereld heersten voor de duur van een manvantara en langer [zie 3.11: 24].

Van ieder van hen, o Koning, waren er miljoenen en miljoenen van nazaten door wie de wereld tot aan de tijd van één Manu en langer werd geregeerd [zie 3.11: 24]. (Vedabase)

 

Tekst 32

Âgastya [de wijze; 'hij die uit een aarden pot werd geboren'] huwde de eerste dochter, die haar leven aan de Heer had gewijd, en uit haar werd een zoon geboren genaamd Dridhacyuta ['de onneembare vesting'] die op zijn beurt de grote wijze Idhmavâha ['hij die het offerhout draagt'] als zoon kreeg.

Âgastya [de wijze; 'hij die uit een aarden pot werd geboren'] huwde de gezworen eerste dochter en uit haar werd een zoon geboren genaamd Dridhacyuta ['de onneembare vesting'] die op zijn beurt de grote wijze Idhmavâha ['hij die het offerhout draagt'] als zoon kreeg. (Vedabase)

 

Tekst 33

Nadat hij de hele wereld onder zijn zoons had verdeeld, ging de vrome koning genaamd Malayadhvaja naar Kulâcala in een verlangen Heer Krishna te aanbidden.

Nadat hij de gehele wereld onder zijn zoons had verdeeld, ging de zedige koning genaamd Malayadhvaja naar Kulâcala ernaar verlangend Heer Krishna te aanbidden. (Vedabase)

 

Tekst 34

Haar thuis, kinderen en materiële geluk achterlatend volgde de dochter van Vidarbha met haar bekoorlijke ogen haar heer van wijsheid zoals de maneschijn de maan vergezelt.

Met het opgeven van zijn thuis, kinderen en materiële geluk volgde de dochter van Vidarbha met de bekoorlijke ogen, haar heer van wijsheid zoals de maneschijn de maan vergezeld. (Vedabase)

 

Tekst 35-36

Daar reinigde hij zich dagelijks zowel vanbinnen als vanbuiten met de heilige wateren van de rivieren genaamd de Candravasâ, de Tâmraparnî en de Vathodakâ. Hij voedde zich met bollen, zaden, wortels en vruchten, bloemen, bladeren, grassen en water, en zo vermagerde zijn lichaam geleidelijk aan met het beoefenen van zijn verzaking.

Daar aan de rivieren genaamd de Candravasâ, de Tâmraparnî en de Vathodakâ reinigde hij zichzelf dagelijks zowel vanbinnen als vanbuiten met de heilige wateren en zich voedend met bollen, zaden, wortels en vruchten, bloemen, bladeren, grassen en water, werd zijn lichaam geleidelijk aan mager met het ondergaan van de verzaking. (Vedabase)

 

Tekst 37

Gelijkmoedig overwon hij zo de dualiteiten van kou en hitte, wind en regen, honger en dorst, het aangename en het onaangename en geluk en leed.

Gelijkmoedig overwon hij zo de dualiteiten van kou en hitte, wind en regen, honger en dorst, het aangename en het onaangename en geluk en leed. (Vedabase)

 

Tekst 38

Met de geloften [yama] en door regulatie [niyama] zich fixerend in zijn geestelijke [yoga]realisatie onderwierp hij zijn zinnen, leven en bewustzijn en verbrandden aldus al zijn onzuiverheden in de wetenschap van zijn verzaking [in het vuur van zijn toewijding, vergelijk 4.22: 24, 3.29: 17].

Door verzaking en discipline brandden alle onzuiverheden op; door de regulerende beginselen [niyama] en zelfbeheersing [yama] fixeerde hij zichzelf, in spirituele verwerkelijking, in de volledige beheersing van zijn zinnen, zijn leven en zijn bewustzijn [vergelijk: 4.22: 24, 3.29: 17]. (Vedabase)

 

Tekst 39

Zo onbeweeglijk op één plaats zittend voor honderd godenjaren [zie 3.11: 12], wist hij, stabiel in zijn relatie tot Vâsudeva, de Opperheer, niets anders dan die aantrekking.

Zo onbeweeglijk blijvend als het hebben van de zelfde plaats voor de duur van een honderd godenjaren [zie 3.11: 12] wist hij, stabiel in relatie tot Vâsudeva, de Opperheer, van niets anders dan van die aantrekking. (Vedabase)

 

Tekst 40

Als in een droom kon hij, met de alles doordringende Superziel, zichzelf volmaakt bewust onderscheiden: als de zelfbewuste getuige zich zeker voelend in zijn [goddelijke] onverschilligheid ['de verheugde held'].

Hij kon, bij het alles doorvarende van de Superziel, zichzelf in volmaakte kennis onderscheiden alsof hij in een droom verkeerde: als de welbewuste getuige die zeker was van zijn onverschilligheid ['de verheugde held']. (Vedabase)

 

Tekst 41

Onder de rechtstreekse influistering van de Allerhoogste Heer, van de geestelijk leraar Hari [de zogenaamde caitya guru of de goeroe vanbinnen], o Koning, vond hij het zuivere licht van de spirituele kennis dat alle gezichtspunten verlicht [zie ook de zes darshana's].

Onder de rechtstreekse influistering van de Allerhoogste Heer, van de geestelijk leraar Hari [de zogenaamde caitya guru of de goeroe vanbinnen], o Koning, vond hij het zuivere licht van de spirituele kennis dat alle gezichtspunten verlicht. (Vedabase)

 

Tekst 42

Hij die aldus in het bovenzinnelijk Absolute zichzelf zag en het Absolute Zelf in zichzelf, gaf met dit voor ogen zijn overwegingen op en trok zich [uit het leven] terug.

Zichzelf aldus in het bovenzinnelijk Absolute en de Superziel van het Absolute ook binnenin zichzelf waarnemend, gaf hij, met dit proces, zijn voorbehoud op en trok hij zich vastbesloten terug. (Vedabase)

 

Tekst 43

Vaidarbhî, de dochter van Vidarbha, die haar man Malayadhvaja met liefde en toewijding diende, accepteerde haar echtgenoot als haar godheid, als de allerhoogste kenner van de beginselen, en gaf haar zinsgenoegens op.

Haar echtgenoot als haar God, de allerhoogste kenner der principes, aanvaardend diende Vaidarbhî, de dochter van Vidarbha, haar man Malayadhvaja met liefde en toewijding en gaf ze haar zinsgenoegens op. (Vedabase)

 

Tekst 44

In oude vodden, mager, dun vanwege haar geloften en met haar haar samengeklit, straalde ze, naast haar echtgenoot, zo vredig als de vlam van een vuur.

In oude vodden, mager en dun en met haar haar samengeklit, straalde ze naast haar echtgenoot zo vredig als een vlam van een vuur. (Vedabase)

 

Tekst 45

Terwijl hij daar gefixeerd in zijn meditatiehouding zat, hield de vrouw het vol hem te dienen zoals ze dat gewend was, totdat ze, na zijn heengaan, geen levensteken meer van haar geliefde echtgenoot kon bespeuren.

Zij, zoals ze dat gewoon was, ging door met hem te dienen, die daar gefixeerd in zijn meditatiehouding zat, totdat ze niet langer met zijn heengaan nog enig levensteken van haar geliefde echtgenoot kon bekennen. (Vedabase)

 

Tekst 46

Toen ze hem dienend niet langer de warmte van zijn voeten voelde, sloeg het haar zo angstig om het hart als een hinde gescheiden van haar partner.

Toen ze, hem dienend, niet langer de warmte van zijn voeten voelde, sloeg het haar zo angstig om het hart als een hert gescheiden van haar partner. (Vedabase)

 

Tekst 47

Haar lot betreurend hoe ellendig het is om het zonder een vriend te moeten stellen, begon ze in het bos hartverscheurend luid te huilen, waarbij ze haar borsten met haar tranen overgoot.

Voor zichzelf weeklagend over hoe wreed het is om het zonder een vriend te moeten stellen, begon ze verscheurd in haar hart hardop te huilen, haar borsten met haar tranen nat makend. (Vedabase)

 

Tekst 48

'Sta op, alsjeblieft, sta op, o wijze Koning! Je zou deze wereld die, omringd door de zee, zo heel bang is vol van schurken en valse heersers, moeten beschermen!'
'Sta op, alsjeblieft, sta op!, o heilige Koning. Deze wereld zo bang temidden van een oceaan vol schurken en heersers vol van gehechtheid, zou je beschermen!' (Vedabase)

 

Tekst 49

Aldus weeklagend viel de onschuldige trouwe vrouw op die eenzame plek neer aan de voeten van haar echtgenoot en liet ze haar tranen de vrije loop.

Aldus weeklagend viel de onschuldige vrouw op die eenzame plek neer aan de voeten van haar echtgenoot, al weeklagend tranen plengend. (Vedabase)

 

Tekst 50

Ze bouwde een brandstapel van hout voor het lichaam van haar man en legde hem erop. Na het, vol treurnis, te hebben aangestoken, concentreerde ze zich om samen met hem [saha-marana] te sterven.

Bovenop het lichaam van haar man stapelde ze toen een brandstapel op van hout en na die te hebben aangestoken stierf ze [saha-marana], met haar geest gefixeerd in het verdriet, samen met hem. (Vedabase)

 

Tekst 51

Iemand die ze daar kende, een vriend van haar, een brahmaan, een zeer geleerd iemand, bracht haar zo vol tranen heel vriendelijk tot rust, met troostende woorden op haar inpratend over haar meester.

Voordat zich dat daar afspeelde bracht een soort van vriend, een brahmaan, een zeer geleerd persoon, haar heel vriendelijk tot rust met troostende woorden, tot haar sprekend over haar meester toen ze aan het huilen was. (Vedabase)

 

Tekst 52

De brahmaan zei: 'Wie ben jij? Bij wie hoor je en wie is deze man die daar ligt en over wie je aan het huilen bent? Herken je Me niet als de vriend die je in het verleden hebt geraadpleegd?

De brahmaan zei: 'Wie ben je? Bij wie hoor je en wie is deze man die hier neerligt en over wie je aan het huilen bent? Herken je Me niet als de vriend die je in het verleden hebt geraadpleegd? (Vedabase)

 

Tekst 53

O vriend, weet je nog hoe, niet bekend met de Superziel, je Mij als je vriend hebt opgegeven? Verlangend naar geborgenheid raakte je toen gehecht aan materieel plezier.

Weet je nog hoe, o vriend, je, onbekend zijnde met de Superziel, je Me als je vriend op hebt gegeven, in gehechtheid aan een positie van verlangen naar materieel plezier? (Vedabase)

 

Tekst 54

Jij en Ik, o grote ziel, zijn twee zwanen, twee vrienden die voor duizenden jaren aan één stuk dezelfde weg van de geest [van toewijding] bewandelden en toen gescheiden raakten van hun veilige haven [dat Mânasa meer van de zuivere geest].

Jij en Ik , o grote ziel, zijn twee zwanen, twee vrienden die, voor duizenden jaren aan één stuk samen levend in het Mânasa meer [een heilig bergmeer in de Himalaya's dat staat voor de zuivere geest], gescheiden raakten van hun eigenlijke thuis. (Vedabase)

 

Tekst 55

Jij die me als die zwaan verliet, o vriend, trok daarop rond over de aarde en kreeg een materialistische instelling. Je zag toen een stad die de liefde was van een bepaalde vrouw.

Jij als die zwaan die me hebt verlaten, o vriend, bewoog zich als iemand met een materieel bewustzijn richting aarde, waar je jezelf aantrof in posities die waren voortgebracht door een of andere vrouw. (Vedabase)

 

Tekst 56

[In die verblijfplaats had je] vijf tuinen, negen poorten, één beschermer, drie voorraadkamers, zes [handels]families, vijf marktplaatsen, vijf materiële elementen en één vrouw die er de baas was.

Met vijf tuinen, negen poorten, één beschermer, drie kamers, zes families, vijf opslagplaatsen en vijf materiële elementen heeft het [die positie van het hebben van een materieel lichaam] één vrouw als meester. (Vedabase)

 

Tekst 57

De tuinen zijn de vijf zinsobjecten, de poorten beste vriend, zijn de negen openingen van de zintuigen, de drie voorraadkamers zijn het vuur, het water en het voedsel en de families zijn de vijf zintuigen.

De tuinen zijn de vijf objecten van de zinnen, de poorten, o beschermer, zijn de negen openingen van de zintuigen, de levenskracht [het vuur], water en voedsel [de aarde] zijn de drie kamers en de families zijn de vijf zinnen zelve en de geest. (Vedabase)

 

Tekst 58

De vijf marktplaatsen vertegenwoordigen het vermogen tot handelen [de vijf zintuigen van handelen] en de vijf elementen vormen de basiselementen van de materiële natuur. De mens is een eeuwige beheerser van de krachten, maar als hij eenmaal die stad heeft betreden, staat hij niet meer in contact met de [oorspronkelijke] intelligentie. 

De vijf opslagplaatsen vormen de macht van het handelen [de vijf werkende zinnen] waarbij de mens de [vrouwelijke] beheerser der energie is van het eeuwige van de vijf elementen der grove materie, tegenover waarvan men, na dat domein te zijn binnengegaan, verstoken is van kennis. (Vedabase)


Tekst 59

In die situatie moest je onder de invloed van uiterlijke pracht, in haar gezelschap ervan genietend, het toen stellen zonder de herinnering aan de onuitputtelijke bron [van je geestelijk bestaan]. En zo heb je een staat vol van ellende en problemen bereikt, Mijn beste.

Jij in die situatie in contact staand met de schittering ervan moet het, ervan genietend in haar gezelschap, dan stellen zonder de heugenis van het onuitputtelijke [van je geestelijk bestaan], en op deze manier heb je een staat bereikt die vol van zonde is, mijn beste. (Vedabase)

 

Tekst 60

In feite ben je Vidarbha's dochter niet, noch is deze held van je [Malayadhvaja] je echtgenoot en weldoener. Ook was je niet de echtgenoot van Purañjanî door wie je opgesloten raakte in het lichaam met zijn negen poorten.

In feite ben je Vidarbha's dochter niet, noch is deze held van je [Malayadhvaja] je alle heil toewensende echtgenoot, noch was je Purañjana de echtgenoot; je was al die tijd in het lichaam met zijn negen poorten eenvoudigweg in beslag genomen door de materiële energie. (Vedabase)


Tekst 61

In feite is het zo dat je door deze begoochelende energie die Ik schiep, jezelf voor een man, een vrouw of een aseksueel wezen hield, en je daarbij ons tweeën vergat als zijnde [verenigd in de zuivere geest van] de zwanen.

Bezie enkel onze feitelijke positie; door deze illusoire energie van Mij vond je ongetwijfeld een bestaan waarin je jezelf dan hield voor een man, een vrouw of een niet-sexueel wezen, maar ons beiden vergat je als zijnde verenigd in het zuivere van het spiritueel zwaangelijke.  (Vedabase)


Tekst 62

Jij en Ik verschillen niet van elkaar [in kwaliteit]. Kijk eens naar jezelf, je bent net zoals Ik Mijn vriend. Het denkbeeldige verschil tussen ons tweeën wordt door geen enkele geleerde ook maar in de geringste mate onderkend.

Jij en Ik zijn niet verschillend [in kwaliteit] daar jij, zoals je bent, voor zeker bent zoals Ik ben Mijn vriend; het denkbeeldig onderscheid tussen ons tweeën wordt door de meer gevorderde geleerden dan ook nooit en te nimmer onderkend. (Vedabase)


Tekst 63

Wij twee verschillen niet meer van elkaar dan het beeld, dat je van jezelf ziet in een spiegel of in de ogen van een ander, verschilt van je eigen lichaam [vergelijk 3.28: 40].

Wij twee verschillen niet meer van elkaar dan het beeld dat iemand van zichzelf ziet, in een spiegel of door de ogen van een ander, verschilt van hemzelf [vergelijk 3.28: 40]. (Vedabase)

 

Tekst 64

Een individuele ziel die aldus als een zwaan samenleeft in het hart, verkeert, onderricht door de andere zwaan, in zelfverwerkelijking omdat hij dan de herinnering heeft hervonden die verloren was gegaan in de  gescheidenheid van Hem [in een materieel leven].'

De individuele ziel aldus gelijk een zwaan samenlevend in het hart verkeert, onderricht door de andere zwaan, in zelfverwerkelijking, omdat dan de ware heugenis wordt hervonden die verloren was gegaan in het afgescheiden zijn van het oorspronkelijke zelf.' (Vedabase)

 

Tekst 65

'O Prâcînabarhi, ik droeg deze spirituele kennis aan u over in beeldspraak, omdat de Allerhoogste Persoonlijkheid, onze Heer, de Oorzaak Aller Oorzaken, ervan houdt om mysterieus te zijn.'

'O Prâcînabarhi, ik gaf u deze analogie van de zelfverwerkelijking, om uw interesse op te wekken in de Allerhoogste Heer, onze God, de oorzaak aller oorzaken, op een indirecte manier.' (Vedabase)


*: Deze zeven zoons zouden staan voor de in de aanvang zeven processen van de vidhi marga toegewijde dienst van horen, zingen, heugen, aanbidden, bidden, liefdevolle toegewijde dienst leveren en dienen van de voeten van de Heer. Later werd daaraan toegevoegd de raga marga processen van de evenwicht-vriendschap en het overgeven van alles.

 

  

 

 

 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

Het schilderij van William Blake is getiteld: 'The Lover's Whirlwind',
het illustreert Hell in Canto V van Dante's Inferno, 1824.
Bron:
City Museum and Art Gallery, Birmingham (Museum).
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties