regelbalk



 
Canto 7
S'rî Râdhika Stava
 
 

Hoofdstuk 13: Het Gedrag van een Heilige Persoon

(1) S'rî Nârada zei: 'Iemand die in staat is [tot wat ik hiervoor beschreef], moet zonder enige vorm van materiële gehechtheid, met uiteindelijk enkel zijn lijf, van plaats tot plaats rondtrekken door de wereld en, zoals voorgeschreven, in geen enkel dorp langer blijven dan één dag [zie ook het verhaal van Rishabha 5.5: 28]. (2) Mocht de wereldverzaker [de sannyâsî] nog kleding dragen, dan moet dat niet meer zijn dan een schamele bedekking van zijn lendenen. Behalve in geval van nood, moet hij niet naar zaken grijpen die hij heeft opgegeven; normaal gesproken kenmerkt hij zich niet meer dan met de tekenen van verzaking: zijn staf [danda] en dergelijke. (3) Zijn heil bij Nârâyana zoekend en levend van enkel aalmoezen, beweegt hij, in zichzelf tevreden, alleen en zonder van iets of iemand afhankelijk te zijn, zich volmaakt in vrede rond als iemand die ieder levend wezen het beste wenst. (4) Hij moet dit universum van oorzaak en gevolg zien als bestaande binnenin het onvergankelijke Zelf in het voorbije en het Opperste Absolute zelf zien als dat wat de wereld van oorzaak en gevolg overal doordringt [vergelijk B.G 9: 4]. (5) De ziel beweegt zich van waken naar slapen naar het dromen er tussendoor [zie ook 6.16: 53-54]. Iemand van zelfverwerkelijking beschouwt op grond daarvan de gebonden staat - de geconditioneerde staat - en de bevrijde staat als in feite niets dan een illusie. (6) Hij dient zich niet te verheugen over de zekerheid van de dood van het lichaam, noch over de onzekerheid van het leven ervan, hij dient acht te slaan op het superieure [bestuur] van de Tijd die heerst over de manifestatie en het verdwijnen van de levende wezens. (7) Hij [de wereldverzaker] moet niet hechten aan tijdgebonden literatuur, noch zich afhankelijk stellen van een carrière. Beschuldigingen en muggenzifterij moet hij opgeven en ook moet hij zijn toevlucht niet zoeken in groepsgebonden vermoedens, meningen en speculaties [politiek]. (8) Hij moet niet op zoek zijn naar volgelingen en zich ook niet bezighouden met verschillende literaire oefeningen of zulke geschriften lezen. Hij moet niet voor zijn brood lezingen geven noch een onderneming op touw zetten [met het bouwen van tempels b.v.]. (9) Een vreedzame en gelijkgezinde, verzaakte persoon, hoeft niet persé de symbolen van zijn geestelijke positie uit te dragen [de danda etc. van zijn âs'rama *] en kan er, als de grote ziel die hij is, evenzogoed vanaf zien. (10) Hoewel hij uiterlijk misschien niet direct als een wereldverzaker te herkennen is, is hij duidelijk in zijn bedoeling. Zo'n heilige kan het nodig vinden zich voor de samenleving voor te doen als een rusteloze jongere of, als hij een geleerde was, zich voordoen als iemand die minder snugger is.

(11)
Als voorbeeld van een dergelijke verhulde identiteit haalt men in dezen [vaak] een zeer oude geschiedenis aan van een gesprek tussen Prahlâda en een heilige man die leefde als een python. (12-13) Prahlâda, de lieveling van de Allerhoogste Heer, kwam een dergelijke heilige eens tegen toen hij, vergezeld door een paar koninklijke metgezellen, door de wereld trok in een poging te doorgronden wat de mensen zoal bewoog. Hij was getuige van de zuiverheid en de diepte van de spirituele uitstraling van een man die, aan de oever van de Kâverî rivier op een helling van de berg Sahya, op de grond lag, met zijn gehele lichaam overdekt door vuil en stof. (14) Uit wat hij deed, hoe hij eruit zag, uit wat hij zei en ook aan de hand van zijn leeftijd, zijn bezigheid en andere identiteitskenmerken konden de mensen niet opmaken of die man nu iemand was die ze kenden of niet. (15) Na hem zijn respect te hebben betoond en hem te hebben vereerd door, volgens de regels, met zijn hoofd zijn lotusvoeten te hebben beroerd, stelde de grote Asuratoegewijde van de Heer, benieuwd naar hem, de volgende vraag. (16-17) 'Ik zie dat u er nogal een dik lichaam op nahoudt, als was u iemand die op geld uit is. Mensen die zich steeds druk maken over een inkomen, zijn er zeker op uit hun zinnen te bevredigen. Daarom worden zij die het breed hebben, zij die genieten van deze wereld en aan niets anders denken, [makkelijk] zo dik als inderdaad dit lichaam van u. (18) Het is duidelijk dat u, die hier neerligt zonder iets te doen, o man van de geest, geen geld hebt voor zinsgenoegens. Hoe kan, zonder dat u uw zinnen geniet, uw lichaam nu zo dik zijn, o man van kennis? Sorry dat ik het vraag, maar kan u ons dat alstublieft vertellen? (19) Ondanks dat u zo geleerd, bedreven en intelligent bent, ondanks dat u zich goed kan uitdrukken en innerlijk in evenwicht verkeert, ligt u daar maar wat te kijken hoe de mensen zich inspannen voor hun werk!'

(20)
S'rî Nârada zei: 'De grote heilige aldus ondervraagd door de Daityakoning, lachte hem toe en was, bekoord door de schoonheid en liefde van zijn woorden, ertoe bereid antwoord te geven. (21) De brahmaan zei: 'O beste van de Asura's, u die wordt gewaardeerd door ieder beschaafd mens, weet vanuit uw bovenzinnelijk inzicht alles van de dingen waar de mensen in hun levensloop toe geneigd zijn en weer vanaf zien. (22) Met Nârâyana deva, onze Heer steeds aanwezig in het hart, schudt men door enkel toegewijd te zijn de onwetendheid van zich af, zoals duisternis door de zon verdreven wordt. (23) Niettemin zal ik, in overeenstemming met wat ik vernam [van de wijzen en hun geschriften], al uw vragen proberen te beantwoorden, o Koning, want u, als iemand die zijn hart wil zuiveren, verdient het te worden toegesproken. (24) Onder invloed van wereldse belangen, stond ikzelf het ene na het andere materiële verlangen ten dienst en werd daardoor tot het verrichten van handelingen gedreven die mij bonden aan verschillende vormen van geboorte. (25) Nadat ik, vanwege mijn karma, van de hemelpoort van bevrijding was afgedwaald naar lagere levensvormen, verwierf ik onverwacht weer deze [menselijke] positie [zie ook B.G. 8: 16 en **]. (26) Maar ziend hoe, in die positie steeds handelend ter vermijding van ellende en ten gunste van het plezier dat mannen en vrouwen hebben, men het tegenovergestelde bereikt, heb ik een eind gemaakt aan die activiteiten. (27) Gelukkig zijn is de natuurlijke positie van de ziel en het beëindigen van alle materiële handelingen vormt de reden van de manifestatie van dat geluk. Begrepen hebbend dat zinsgenoegens het gevolg zijn van het koesteren van verlangens, lig ik hier nu in stilte te sluimeren. (28) Iemand die zich in deze wereld bevindt, raakt door de bekoring ervan verstrikt in tegenstellingen die hem bang maken voor een [herhaald] werelds bestaan, en door deze dualiteit [van zijn materiële ego] vergeet hij het belang van zijn hart en ziel, zijn ware [gelukkige] aard. (29) Net als een dorstig dier dat, water over het hoofd ziend dat is overwoekerd door gras, dat water onwetend elders zoekt, jaagt ook iemand die dorst naar zijn materiële belang [maar het geluk van zijn ware zelf niet ziet] een luchtspiegeling [van dat geluk] na. (30) Iemand die, met zijn lichaam en wat daar bij hoort, in die zo machtige greep [van de materie] verkeert, zoekt het geluk eigen aan de ziel door te proberen zijn ellende [met materiële middelen] terug te dringen. Maar hij raakt, [zonder te mediteren op het ware geluk, volkomen machteloos] telkens weer teleurgesteld in zijn plannen en ondernemingen. (31) [En mocht hij dan soms slagen,] wat voor nut zou incidenteel succes in het bestrijden van nadelige gevolgen nu hebben voor een sterveling die niet vrij is van de drie vormen van misère, zoals veroorzaakt door hemzelf, door een ander of door de natuur? Waar leiden dat soort successen nu toe? Wat is hun waarde? (32) Ik zie de ellende van de begeertige rijken; als slachtoffer van hun zintuigen hebben ze uit angst slapeloze nachten waarin ze het gevaar van alle kanten op zich af zien komen. (33) Hij die leeft voor het geld is altijd bang voor de regering, voor dieven, voor vijanden, verwanten, dieren en vogels, voor bedelaars, voor de Tijd en voor zichzelf. (34) Een intelligent iemand moet de eigenlijke oorzaak opgeven van alle jammerklachten, illusies, angst, woede, gehechtheid, armoede, zwoegen enzovoorts van het menselijk wezen: het verlangen naar macht en weelde  [***].

(35)
De werkbijen en de grote slangen in deze wereld vormen in deze kwestie onze eersteklas goeroes: door wat zij ons leren vinden wij de bevrediging [van het tevreden zijn met wat je hebt] en de verzaking [van het dingen niet elders zoeken]. (36) De honingbij leerde me te onthechten van alle verlangens. Wat je gelijk nectar [als een bij] met veel moeite aan geld bijeenbracht pakt een ander weer van [jou als] de eigenaar af en doodt je soms zelfs daarbij. (37) Als een python mijn tijd doorbrengend lig ik hier dagenlang, tevreden met de ziel zonder iets te ondernemen, en niet geïnteresseerd in het vergaren van bezit. (38) Soms eet ik weinig, soms eet ik veel voedsel, dat soms vers is en dan weer oudbakken, dat soms smakelijk is en dan weer smakeloos. Soms wordt het voedsel respectvol gebracht en soms wordt het respectloos aangeboden. Aldus eet ik 's nachts of anders overdag, afhankelijk van wanneer het voor handen is. (39) Geestelijk voldaan ga ik gekleed in wat het lot me biedt, in goed van linnen, in zaken van zijde of van katoen, in een hertenvel of een lendendoek, in boombast of in wat voor materiaal dan ook. (40) Soms lig ik op de grond, dan weer op gras, soms op bladeren, op steen of op een hoop as maar soms ook, al naar gelang wat anderen me toewensen, kan ik me in een paleis neervleien op een eersteklas bed met kussens [zie ook B.G. 18: 61]. (41) Soms neem ik een fijn bad met smeersels van sandelhout voor mijn lichaam, kleed ik me netjes aan, ben ik gesierd met bloemenslingers en sieraden en zit ik op een wagen, een olifant of op de rug van een paard. En soms zwerf ik geheel naakt rond als door een geest bezeten, o machtige. (42) Ik hekel de mensen niet maar steek ook niet de loftrompet over hen, die verschillend van aard zijn. Ik bidt voor het uiteindelijke heil van allen dat bestaat uit de Eenheid van de Grotere Ziel. (43) Het idee van onderscheid moet, als een offergave, worden geofferd in het vuur van het bewustzijn, dat bewustzijn moet worden geofferd in het vuur van de geest, die de wortel van alle verwarring vormt, en de geest moet vervolgens worden geofferd in het vuur van het valse zelf. Dat variabele ego van materiële identificatie moet, dit principe volgend, worden geofferd in het geheel van de materiële energie. (44) Een bedachtzame persoon moet voor zijn zelfverwerkelijking, met de waarheid voor ogen, het geheel van zijn materiële energie opdragen als een offergave. Als hij zijn belangstelling [voor de wereld] zo dan verloren heeft, moet hij, aldus verankerd in zijn essentie - in zijn ware zelf -, zich volkomen afzijdig houden. (45) Dit relaas over mezelf leg ik nu op deze manier aan u voor in het grootste vertrouwen. Maar het kan zijn dat u, van de kant van uw goede zelf, als een man van transcendentie met de Allerhoogste Heer, het in strijd acht met de gebruikelijke uitleg van de geschriften.'

(46)
S'rî Nârada zei: 'Na aldus van de heilige man te hebben vernomen wat het dharma is van de paramahamsa's [zie ook 6.3: 20-21], excuseerde de Asuraheer zich zeer tevreden, nam hij met het nodige respectbetoon afscheid en keerde hij terug naar huis.

 

 

next                        

 
Derde herziene editie, geladen 26 maart, 2019.
 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî Nârada zei: 'Iemand die in staat is [tot wat ik hiervoor beschreef], moet zonder enige vorm van materiële gehechtheid, met uiteindelijk enkel zijn lijf, van plaats tot plaats rondtrekken door de wereld en, zoals voorgeschreven, in geen enkel dorp langer blijven dan één dag [zie ook het verhaal van Rishabha 5.5: 28].
S'rî Nârada zei: 'Een persoon die door zelfrealisatie klaar is voor wat ik tevoren beschreef, behoort over de aarde rond te trekken en daarbij, niet meer dan zijn lijfsbehoud wensend, niet van enig iets afhankelijk zijn en in geen dorp langer te blijven dan een dag [zie ook het verhaal van Rishabha 5.5: 28]. (Vedabase)

 

Tekst 2

Mocht de wereldverzaker [de sannyâsî] nog kleding dragen, dan moet dat niet meer zijn dan een schamele bedekking van zijn lendenen. Behalve in geval van nood, moet hij niet naar zaken grijpen die hij heeft opgegeven; normaal gesproken kenmerkt hij zich niet meer dan met de tekenen van verzaking: zijn staf [danda] en dergelijke.

De verzaker [sannyâsî] moet niet meer kleding dragen dan een schamele bedekking van zijn lendenen en, als het hem niet tegenzit, in zijn verzaking aan niets anders vasthouden dan aan zijn staf [danda] en dergelijke. (Vedabase)


Tekst 3

Zijn heil bij Nârâyana zoekend en levend van enkel aalmoezen, beweegt hij, in zichzelf tevreden, alleen en zonder van iets of iemand afhankelijk te zijn, zich volmaakt in vrede rond als iemand die ieder levend wezen het beste wenst.

Zijn heil bij Nârâyana zoekend, levend van enkel aalmoezen en volledig tevreden zijnd in zichzelf, beweegt hij zich rond geheel op zichzelf, volledig onafhankelijk, ieder levend wezen het beste wensend in volmaakte vrede. (Vedabase)

 

Tekst 4

Hij moet dit universum van oorzaak en gevolg zien als bestaande binnenin het onvergankelijke Zelf in het voorbije en het Opperste Absolute zelf zien als dat wat de wereld van oorzaak en gevolg overal doordringt [vergelijk B.G. 9: 4].

Zo een iemand moet dan dit universum van oorzaak en gevolg zien als bestaande binnenin het onvergankelijke Zelf in het voorbije en zichzelf zien als [een deel van] het Opperste Absolute dat overal de wereld van oorzaak en gevolg doordringt. (Vedabase)

  

Tekst 5

De ziel beweegt zich van waken naar slapen naar het dromen er tussendoor [zie ook 6.16: 53-54]. Iemand van zelfverwerkelijking beschouwt op grond daarvan de gebonden staat - de geconditioneerde staat - en de bevrijde staat als in feite niets dan een illusie.

Van het slapen, waken en het dromen ertussenin waar men zo mee bezig is [zie ook 6.16: 53-54] moet hij die het zelf werkelijk ziet begrijpen dat de staten van gebondenheid en bevrijd zijn in feite niets anders dan een spel van de verbeelding vormen. (Vedabase)


Tekst 6

Hij dient zich niet te verheugen over de zekerheid van de dood van het lichaam, noch over de onzekerheid van het leven ervan, hij dient acht te slaan op het superieure [bestuur] van de Tijd die heerst over de manifestatie en het verdwijnen van de levende wezens.

Met moet zich niet zozeer verheugen in het zekere - of het onzekere - van de dood van dit lichaam en zijn levensduur, maar zich meer de Hoogmogende Tijd voorhouden die heerst over het verschijnen en verdwijnen van de levende wezens. (Vedabase)

 

Tekst 7

Hij [de wereldverzaker] moet niet hechten aan tijdgebonden literatuur, noch zich afhankelijk stellen van een carrière. Beschuldigingen en muggenzifterij moet hij opgeven en ook moet hij zijn toevlucht niet zoeken in groepsgebonden vermoedens, meningen en speculaties [politiek].

Men moet niet zwelgen in fixaties op het onware noch daarin een loopbaan proberen op te bouwen; doelloos argumenteren moet worden opgegeven en ook moet men niet zijn toevlucht zoeken in partijen [politieke partijen]. (Vedabase)

   

Tekst 8

Hij moet niet op zoek zijn naar volgelingen en zich ook niet bezighouden met verschillende literaire oefeningen of zulke geschriften lezen. Hij moet niet voor zijn brood lezingen geven noch een onderneming op touw zetten [met het bouwen van tempels b.v.].

Geen volgelingen voor het een of ander, noch voorzeker het lezen en schrijven van vele boeken, noch moet men voor zijn brood proberen lezingen te organiseren of het ooit proberen de zeggenschap uit te breiden [met het bouwen van tempels b.v.]. (Vedabase)


Tekst 9

Een vreedzame en gelijkgezinde, verzaakte persoon, hoeft niet persé de symbolen van zijn geestelijke positie uit te dragen [de danda etc. van zijn âs'rama *] en kan er, als de grote ziel die hij is, evenzogoed vanaf zien.

Hij die gevorderd is, van vrede en een gelijkgezinde geest, kan, hoewel als verzaker ze nimmer nodig hebbend, de symbolen van zijn geestelijke positie uitdragen [zijn âs'rama*] of ze evenzogoed eraan geven. (Vedabase)

 

Tekst 10

Hoewel hij uiterlijk misschien niet direct als een wereldverzaker te herkennen is, is hij duidelijk in zijn bedoeling. Zo'n heilige kan het nodig vinden zich voor de samenleving voor te doen als een rusteloze jongere of, als hij een geleerde was, zich voordoen als iemand die minder snugger is.

Hoewel hij uiterlijk misschien niet direct als een wereldverzaker is te herkennen, is zijn opzet toch duidelijk; zo iemand kan zich als heilige voor de samenleving voordoen als een opgewonden jochie of, als hij een groot redenaar was, zich voordoen als iemand die niet in staat is te spreken.  (Vedabase)

 

Tekst 11

Als voorbeeld van een dergelijke verhulde identiteit haalt men in dezen [vaak] een zeer oude geschiedenis aan van een gesprek tussen Prahlâda en een heilige man die leefde als een python.

De geschoolden halen in dit verband als een voorbeeld van deze verhulde identiteit een zeer oud historisch voorval aan van een gesprek tussen Prahlâda en een heilige man die leefde als een python. (Vedabase)

 

Tekst 12-13

Prahlâda, de lieveling van de Allerhoogste Heer, kwam een dergelijke heilige eens tegen toen hij, vergezeld door een paar koninklijke metgezellen, door de wereld trok in een poging te doorgronden wat de mensen zoal bewoog. Hij was getuige van de zuiverheid en de diepte van de spirituele uitstraling van een man die, aan de oever van de Kâverî rivier op een helling van de berg Sahya, op de grond lag, met zijn gehele lichaam overdekt door vuil en stof.

Hij was getuige van het zuiverste, hoogst ernstige, geestelijk vermogen van die man daar aan de oever van de Kâverî rivier op een helling van de berg Sahya, met hem op de grond liggend met zijn gehele lichaam overdekt met vuil en stof. Prahlâda, de lieveling van de Allerhoogste Heer, kwam hem tegen toen hij in het gezelschap van een stel van zijn koninklijke vrienden de wereld bereisde in een poging te begrijpen wat het was wat de mensen beheerste. (Vedabase)

 

Tekst 14

Uit wat hij deed, hoe hij eruit zag, uit wat hij zei en ook aan de hand van zijn leeftijd, zijn bezigheid en andere identiteitskenmerken konden de mensen niet opmaken of die man nu iemand was die ze kenden of niet.

Uit wat hij deed, hoe hij eruit zag, naar wat hij zei en naar zijn leeftijd en bezigheid en andere identiteitskenmerken konden de mensen niet opmaken of die man nu wel of niet dezelfde persoon was die ze ooit zo goed gekend hadden. (Vedabase)

 

Tekst 15

Na hem zijn respect te hebben betoond en hem te hebben vereerd door, volgens de regels, met zijn hoofd zijn lotusvoeten te hebben beroerd, stelde de grote Asuratoegewijde van de Heer, benieuwd naar hem, de volgende vraag.

Na hem zijn respect betoond te hebben en hem volgens de regels te hebben vereerd en zijn lotusvoeten met zijn hoofd te hebben beroerd, stelde de grote asura toegewijde van de Heer, benieuwd hem te leren kennen, de volgende vraag. (Vedabase)
  
Tekst 16-17

'Ik zie dat u er nogal een dik lichaam op nahoudt, als was u iemand die op geld uit is. Mensen die zich steeds druk maken over een inkomen, zijn er zeker op uit hun zinnen te bevredigen. Daarom worden zij die het breed hebben, zij die genieten van deze wereld en aan niets anders denken, [makkelijk] zo dik als inderdaad dit lichaam van u.

'Ik zie dat u er een nogal dik lijf op nahoudt als iemand die belust is op geld; mensen die zich altijd zorgen maken om een inkomen zijn zeker van de zinsbevrediging en zij die het zo breed hebben als genieters van deze wereld en zich met niets anders bezighouden, worden bijgevolg zo dik als inderdaad dit lichaam van u. (Vedabase)

 

Tekst 18

Het is duidelijk dat u, die hier neerligt zonder iets te doen, o man van de geest, geen geld hebt voor zinsgenoegens. Hoe kan, zonder dat u uw zinnen geniet, uw lichaam nu zo dik zijn, o man van kennis? Sorry dat ik het vraag, maar kan u ons dat alstublieft vertellen?

Het moge duidelijk zijn dat met u die hier neerligt zonder iets te doen, o man van de geest, ook geen geld kan hebben om uw zinnen te genieten; hoe kan, niet uit op het plezier, uw lichaam nu in deze staat verkeren, o geleerde, alstublieft zeg ons dat als ik zo onbeleefd mag zijn. (Vedabase)

 

Tekst 19

Ondanks dat u zo geleerd, bedreven en intelligent bent, ondanks dat u zich goed kan uitdrukken en innerlijk in evenwicht verkeert, ligt u daar maar wat te kijken hoe de mensen zich inspannen voor hun werk!'

Ondanks het feit dat u zo geleerd bent, bedreven en intelligent, en in staat bent u goed uit te drukken en gelijkmoedig te blijven, gaat u, terwijl u ziet hoezeer de mensen druk zijn met baatzuchtige handelingen, er maar bij liggen!' (Vedabase)

 

Tekst 20

S'rî Nârada zei: 'De grote heilige aldus ondervraagd door de Daityakoning, lachte hem toe en was, bekoord door de schoonheid en liefde van zijn woorden, ertoe bereid antwoord te geven.

S'rî Nârada zei: 'Op deze manier overspoeld door de woorden van de daitya koning glimlachte de grote muni naar hem en was hij, gecharmeerd door de nectar van zijn woorden, ertoe bereid antwoord te geven. (Vedabase)

  

Tekst 21

De brahmaan zei: 'O beste van de Asura's, u die wordt gewaardeerd door ieder beschaafd mens, weet vanuit uw bovenzinnelijk inzicht alles van de dingen waar de mensen in hun levensloop toe geneigd zijn en weer vanaf zien.

De achtenswaardige brahmaan zei: 'O beste der Asura's geprezen door de âryan's, vanuit uw bovenzinnelijke visie bent u wel bekend met inderdaad al de zaken waartoe de mensen geneigd zijn en waarvan ze zich afkeren al naar gelang hun verschillende posities. (Vedabase)


Tekst 22

Met Nârâyana deva, onze Heer steeds aanwezig in het hart, schudt men door enkel toegewijd te zijn de onwetendheid van zich af, zoals duisternis door de zon verdreven wordt.

Hij die Nârâyana onze God en Nârâyana onze Heer altijd in zijn hart heeft, kan door enkel zijn toewijding de onwetendheid uitbannen zoals de zon de duisternis verdrijft. (Vedabase)

 

Tekst 23

Niettemin zal ik, in overeenstemming met wat ik vernam [van de wijzen en hun geschriften], al uw vragen proberen te beantwoorden, o Koning, want u, als iemand die zijn hart wil zuiveren, verdient het te worden toegesproken.

Niettemin zal ik al uw vragen proberen te beantwoorden o Koning, in overeenstemming met de Veda's, daar u daadwerkelijk, voor iemand die zijn zelf gezuiverd wenst, het waard bent te worden aangesproken. (Vedabase)

 

Tekst 24

Onder invloed van wereldse belangen, stond ikzelf het ene na het andere materiële verlangen ten dienst en werd daardoor tot het verrichten van handelingen gedreven die mij bonden aan verschillende vormen van geboorte.

Vanwege materiële verlangens was ik onder de invloed van de wereld bezig mijn lustige verlangens bot te vieren en worstelde ik, voortgedreven van de ene handeling naar de andere en geboren in verschillende levensvormen, om mijn voortbestaan. (Vedabase)


Tekst 25

Nadat ik, vanwege mijn karma, van de hemelpoort van bevrijding was afgedwaald naar lagere levensvormen, verwierf ik onverwacht weer deze [menselijke] positie [zie ook B.G. 8: 16 en **].

Deze menselijke gedaante, meegevoerd op de golven van de oceaan der materie, bereikte, door zijn karma zich her en der begevend, de hemelpoort der bevrijding, de lagere vormen van leven en weerom een menselijk leven [zie ook B.G. 8: 16 en **]. (Vedabase)

 

Tekst 26

Maar ziend hoe, in die positie steeds handelend ter vermijding van ellende en ten gunste van het plezier dat mannen en vrouwen hebben, men het tegenovergestelde bereikt, heb ik een eind gemaakt aan die activiteiten.

En in dat leven treft men de gemeenschap van man en vrouw aan terwille van het plezier. Maar ziende hoe, altijd bezig met vruchtdragende handelingen, men het tegendeel [van dat plezier] bereikt, ben ik er nu mee opgehouden teneinde te kunnen ontkomen aan die ellende. (Vedabase)

 

Tekst 27

Gelukkig zijn is de natuurlijke positie van de ziel en het beëindigen van alle materiële handelingen vormt de reden van de manifestatie van dat geluk. Begrepen hebbend dat zinsgenoegens het gevolg zijn van het koesteren van verlangens, lig ik hier nu in stilte te sluimeren.

Gelukkig zijn is de natuurlijke staat van het levend wezen, en aldus, definitief een punt zettend achter alles hier met het gezien hebben hoezeer de eisen van de wereld zijn gekoppeld aan de zinsbevrediging, ben ik, me bezinnend op deze zaken, tot de stilte overgegaan. (Vedabase)


Tekst 28

Iemand die zich in deze wereld bevindt, raakt door de bekoring ervan verstrikt in  tegenstellingen die hem bang maken voor een [herhaald] werelds bestaan, en door deze dualiteit [van zijn materiële ego] vergeet hij het belang van zijn hart en ziel, zijn ware [gelukkige] aard.

Het zich bevinden in deze wereld doet iemand, door de valse aantrekking van die materiële wereld zeer beangstigend verstrikt geraakt in materiële aangelegenheden die hem vreemd zijn, daadwerkelijk het belang van het levende wezen in zichzelf vergeten. (Vedabase)


Tekst 29

Net als een dorstig dier dat, water over het hoofd ziend dat is overwoekerd door gras, dat water onwetend elders zoekt, jaagt ook iemand die dorst naar zijn materiële belang [maar het geluk van zijn ware zelf niet ziet] een luchtspiegeling [van dat geluk] na.

Precies als water dat overwoekert door gras over het hoofd wordt gezien door een dorstig iemand het onwetend elders zoekt, is dienovereenkomstig iemand in zijn materiële eigenbelang een luchtspiegeling [van materieel geluk] aan het najagen. (Vedabase)


Tekst 30

Iemand die, met zijn lichaam en wat daar bij hoort, in die zo machtige greep [van de materie] verkeert, zoekt het geluk eigen aan de ziel door te proberen zijn ellende [met materiële middelen] terug te dringen. Maar hij raakt, [zonder te mediteren op het ware geluk, volkomen machteloos] telkens weer teleurgesteld in zijn plannen en ondernemingen.

Iemand die met zijn lichaam en alles in de zo machtige greep verkeert van de materie, zoekt het geluk dat eigen is aan het zelf door te trachten zijn ellende te verminderen en raakt, volledig geconditioneerd als hij is, keer op keer teleurgesteld in zijn plannen en ondernemingen. (Vedabase)

 

Tekst 31

[En mocht hij dan soms slagen,] wat voor nut zou incidenteel succes in het bestrijden van nadelige gevolgen nu hebben voor een sterveling die niet vrij is van de drie vormen van misère, zoals veroorzaakt door hemzelf, door een ander of door de natuur? Waar leiden dat soort successen nu toe? Wat is hun waarde?

Door het drievoudige van de ellende geschapen door hemzelf, door anderen en door de natuur, is de sterveling, soms van enig succes in het zich verweren tegen de onvermijdelijke tegenslagen, maar desalniettemin komt hij er niet van af; wat is dan de waarde van zulk een geluk, waar lopen dat soort verlangens nu op uit? (Vedabase)


Tekst 32

Ik zie de ellende van de begeertige rijken; als slachtoffer van hun zintuigen hebben ze uit angst slapeloze nachten waarin ze het gevaar van alle kanten op zich af zien komen.

Denk maar eens aan de ellende van de rijken die zo druk zijn met hun bezit: als het slachtoffer van hun zintuigen hebben ze uit angst slapeloze nachten waarin ze het gevaar van alle kanten op zich af zien komen. (Vedabase)

 

Tekst 33

Hij die leeft voor het geld is altijd bang voor de regering, voor dieven, voor vijanden, verwanten, dieren en vogels, voor bedelaars, voor de Tijd en voor zichzelf.

Voor de regering, voor dieven, voor vijanden, verwanten, dieren en vogels, voor bedelaars, voor de Tijd zelve, zowel als voor zichzelf, is hij die voor het geld leeft altijd bevreesd. (Vedabase)

 

Tekst 34

Een intelligent iemand moet de eigenlijke oorzaak opgeven van alle jammerklachten, illusies, angst, woede, gehechtheid, armoede, zwoegen enzovoorts van het menselijk wezen: het verlangen naar macht en weelde  [***].

Wat een intelligente persoon op moet geven is de eigenlijke oorzaak die leidt tot alle jammerklachten, illusies, angst, woede, gehechtheid, armoede, zwoegen enzovoorts van het menselijk wezen: het verlangen naar status en geld [***]. (Vedabase)

 

Tekst 35

De werkbijen en de grote slangen in deze wereld vormen in deze kwestie onze eersteklas goeroes: door wat zij ons leren vinden wij de bevrediging [van het tevreden zijn met wat je hebt] en de verzaking [van het dingen niet elders zoeken].

De bijen aan het werk en de grote slangen in deze wereld zijn in dezen onze eerste klas goeroes: van wat zij ons leren vinden wij de bevrediging [in het niet meer nemen dan noodzakelijk is] en de verzaking [van het nergens anders te zoeken]. (Vedabase)

 

Tekst 36

De honingbij leerde me te onthechten van alle verlangens. Wat je gelijk nectar [als een bij] met veel moeite aan geld bijeenbracht pakt een ander weer van [jou als] de eigenaar af en doodt je soms zelfs daarbij.

De bijen hebben me geleerd te onthechten van alle verlangens daar van het geld, dat met moeite wordt verkregen als de honing, men zelfs bereid is elkaar van het leven te beroven met het bestelen van de eigenaar. (Vedabase)


Tekst 37

Als een python mijn tijd doorbrengend lig ik hier dagenlang, tevreden met de ziel zonder iets te ondernemen, en niet geïnteresseerd in het vergaren van bezit.

Niet méér verlangend ben ikzelf tevreden met wat ik vrij van ondernemen kan verwerven, en lukt dat niet, dan lig ik hier maar wat, vele dagen het uithoudend als een python. (Vedabase)

 

Tekst 38

Soms eet ik weinig, soms eet ik veel voedsel, dat soms vers is en dan weer oudbakken, dat soms smakelijk is en dan weer smakeloos. Soms wordt het voedsel respectvol gebracht en soms wordt het respectloos aangeboden. Aldus eet ik 's nachts of anders overdag, afhankelijk van wanneer het voor handen is.

Soms eet ik weinig, soms eet ik veel voedsel, of het nu vers is of oud, prima smaakt of smakeloos is; soms wordt het me met alle respect gebracht en soms wordt het respectloos aangeboden; aldus dan weer 's nachts etend en dan weer overdag, eet ik wat er maar voor handen is. (Vedabase)


Tekst 39

Geestelijk voldaan ga ik gekleed in wat het lot me biedt, in goed van linnen, in zaken van zijde of van katoen, in een hertenvel of een lendendoek, in boombast of in wat voor materiaal dan ook.

Van linnen gemaakt, zijde of katoen, een hertenvel, met een lendendoek, of wat voor materiaal het ook moge zijn; met een gelukkige geest trek ik aan wat het lot me maar biedt. (Vedabase)

 

Tekst 40

Soms lig ik op de grond, dan weer op gras, soms op bladeren, op steen of op een hoop as maar soms ook, al naar gelang wat anderen me toewensen, kan ik me in een paleis neervleien op een eersteklas bed met kussens [zie ook B.G. 18: 61].

Soms ga ik liggen op de grond, op gras, bladeren, op steen of op een hoop as maar soms ook, al naar gelang wat anderen me toewensen, kan ik me in een paleis neervleien op een eersteklas bed met kussens [zie ook B.G. 18: 61]. (Vedabase)

Tekst 41

Soms neem ik een fijn bad met smeersels van sandelhout voor mijn lichaam, kleed ik me netjes aan, ben ik gesierd met bloemenslingers en sieraden en zit ik op een wagen, een olifant of op de rug van een paard. En soms zwerf ik geheel naakt rond als door een geest bezeten, o machtige.

Soms neem ik een fijn bad met smeersels van sandelhout voor mijn lichaam en kleed ik me netjes aan, gesierd met bloemenslingers en sieraden, en zit ik op een wagen, een olifant of op de rug van een paard; en soms zwerf ik geheel naakt rond als door een geest bezeten, o machtige. (Vedabase)

 

Tekst 42

Ik hekel de mensen niet maar steek ook niet de loftrompet over hen, die verschillend van aard zijn. Ik bidt voor het uiteindelijke heil van allen dat bestaat uit de Eenheid van de Grotere Ziel.

Ik vervloek niet, noch steek ik de loftrompet over de mensen die verschillend van aard zijn; ik bidt voor het uiteindelijk voordeel van hen allen, dat in waarheid de Eenheid van de Grotere Ziel is.  (Vedabase)

 

Tekst 43

Het idee van onderscheid moet, als een offergave, worden geofferd in het vuur van het bewustzijn, dat bewustzijn moet worden geofferd in het vuur van de geest, die de wortel van alle verwarring vormt, en de geest moet vervolgens worden geofferd in het vuur van het valse zelf. Dat variabele ego van materiële identificatie moet, dit principe volgend, worden geofferd in het geheel van de materiële energie.

Het idee van onderscheid moet, als een offergave, worden geofferd in het vuur van het bewustzijn, dat bewustzijn dan in het vuur van het denken dat de wortel van alle verwarring is, dat denken moet dan vervolgens worden geofferd in het vuur van het valse zelf en dit ego van materiële identificatie moet, dit principe volgend, worden geofferd in het geheel van de materiële energie. (Vedabase)

 

Tekst 44

Een bedachtzame persoon moet voor zijn zelfverwerkelijking, met de waarheid voor ogen, het geheel van zijn materiële energie opdragen als een offergave. Als hij zijn belangstelling [voor de wereld] zo dan verloren heeft, moet hij, aldus verankerd in zijn essentie - in zijn ware zelf -, zich volkomen afzijdig houden.

Het valse van het materieel bestaan wordt, door een bedachtzaam persoon die in zijn zelfverwerkelijking de uiteindelijke waarheid realiseert, geofferd als een offergave en daarvan bevindt hij, vrij van begeerten, zich aldus in de trouw aan de essentie van zijn eigen levende zelf. (Vedabase)



Tekst 45

Dit relaas over mezelf leg ik nu op deze manier aan u voor in het grootste vertrouwen. Maar het kan zijn dat u, van de kant van uw goede zelf, als een man van transcendentie met de Allerhoogste Heer, het in strijd acht met de gebruikelijke uitleg van de geschriften.'

Dit relaas over mijzelf leg ik nu op deze manier aan u voor in de grootste vertrouwelijkheid; het kan zijn dat u, vanuit uw goede zelf als een man van overstijging met de Allerhoogste Heer, de gebruikelijke [schriftuurlijke] uitleg mist.' (Vedabase)

 

Tekst 46

S'rî Nârada zei: 'Na aldus van de heilige man te hebben vernomen wat het dharma is van de paramahamsa's [zie ook 6.3: 20-21], excuseerde de Asuraheer zich zeer tevreden, nam hij met het nodige respectbetoon afscheid en keerde hij terug naar huis.

S'rî Nârada zei: 'Aldus vernemend van de heilige man wat waarlijk het dharma van de paramahamsa's is [zie ook 6.3: 20-21] excuseerde zeer behaagd de asura heer zich om, nadat hij hem het verschuldigde respect betoond had, weer naar huis terug te keren.' (Vedabase)

 

*: De vier stadia van sannyâs zijn: kuthîcaka, bahûdaka, parivrâjakâcârya en paramahamsa [zie verder voetnoot 5.1].

**: Swami Prabhupâda commentarieert: "Het materiële leven wordt pavarga genoemd omdat we hier onderworpen zijn aan vijf verschillende toestanden van lijden, gerepresenteerd door de letters pa, pha, ba, bha en ma. Pa betekent paris'rama, zeer zwaar werk. Pha betekent phena, of schuim om de mond. Bijvoorbeeld, we zien soms een paard met schuim om de mond als het zware arbeid verricht. Ba betekent byarthatâ, teleurstelling. Ondanks veel hard werken, vinden we tenslotte teleurstelling. Bha betekent bhaya, of angst. In het materieel bestaan, bevindt men zich altijd in het laaiend vuur van de angst, omdat niemand weet wat hem te wachten staat. Tenslotte, betekent ma mrityu, of de dood. Als men probeert deze vijf zijnstoestanden -- pa, pha, ba, bha en ma -- van het leven tot nul terug te brengen bereikt men apavarga, of bevrijding van de straf van het materieel bestaan."

***: S'rîla Rûpa Gosvâmî schrijft in zijn 'Nectar van Instructie' (2):

atyâhârah prayâsas' ca
prajalpo niyamâgrahah
jana-sangas' ca laulyam ca
shadbhir bhaktir vinas'yati

"Iemands toegewijde dienst raakt bedorven als hij teveel verstrikt raakt in de volgende zes activiteiten: (1) meer eten dan noodzakelijk of meer geld inzamelen dan nodig is; (2) zich overmatig inspannen voor wereldse zaken die zeer moeilijk te verwerven zijn; (3) niet noodzakelijk praten over wereldse aangelegenheden; (4) het naleven van schriftuurlijke regels en bepalingen enkel ter wille van de horigheid eraan en niet voor het heil van de spirituele ontwikkeling, of het verwerpen van de regels en voorschriften van de geschriften en het op eigen houtje werken of met luimen; (5) omgang hebben met werelds-gezinde personen die niet in het Krishna-bewustzijn geïnteresseerd zijn; en (6) begeertig zijn naar werelds succes."

 

 

 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De afbeelding komt uit: "A Portrait of the Hindus: Balthazar Solvyns & the European Image of India 1760-1824".
De titel van de afbeelding is: 141. Avadhuta (p. 325). Solvyns, Les Hindoûs: II.5.2.  "Ab'dhoot, A Penitent Naked." (
bron)
© Van de collectie van prof
R.L. Hardgrave, University of Texas. Gebruikt met toestemming.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties