regelbalk



 

Canto 7

Govindam Âdi Purusham

 

 

Hoofdstuk 7: Wat Prahlâda Leerde in de Moederschoot

(1) Nârada Muni zei [tot Yudhishthhira, zie 7.1: 13]: 'Na er aldus toe zijn verzocht door de Daityazonen sprak hij, de Asura die zo'n grote toegewijde van de Heer was, lachend tot hen, zich herinnerend wat ik hem had gezegd. (2) S'rî Prahlâda zei: 'Toen onze vader vertrok naar Mandarâcala voor zijn boetedoeningen, spanden de goddelijke zielen zich buitengewoon in voor een oorlog tegen de Dânava's. (3) De halfgoden aangevoerd door Indra zeiden: 'Gelukkig werd de zondaar, die iedereen kwelde, verteerd door zijn eigen zonden, als een slang die door de mieren wordt opgevreten [en kunnen we nu de Daitya's verslaan. Zie 7.3: 15-16].' (4-5) Toen de Asuraleiders hoorden hoe ze door het buitensporig geweld van hun aanvallers de één na de ander werden gedood, vluchtten ze angstig weg in alle richtingen. Geen van hen bekommerde zich, in zijn grote haast en verlangen om in leven te blijven, nog langer om zijn vrouw, kinderen of weelde, huis, verwanten, dieren of de zaken van zijn huishouding. (6) In de roes van hun overwinning plunderden de Sura's het paleis van de koning en daarbij nam Indra mijn moeder, de koningin, gevangen.
 
(7) De devarishi, die daar toevallig ter plekke arriveerde, zag hoe ze op straat weggevoerd, trillend van angst gilde als een kurarî [een havik]. (8) Hij zei: 'O Koning van de Sura's, u moet deze vrouw niet wegvoeren, ze is onschuldig. Laat haar nu meteen gaan, o grootste van het geluk, ze is de kuise echtgenote van iemand anders!'

(9) Indra zei: 'Ze draagt het zaad van die onmogelijke Suravijand in haar schoot, laat ons haar gevangen houden tot ze baart. Als dat doel bereikt is zal ik haar vrijlaten.'

(10) Nârada zei: 'Dit kind is duidelijk onschuldig. Hij is [in feite] een heel grote toegewijde, een machtige dienaar van de Eeuwige. U kan hem niet doden.'

(11) Nadat hij dat gezegd had, liet Indra haar vrij uit respect voor de woorden van de devarishi en uit respect voor iemand [als ik] die geliefd is bij de Eeuwige Persoonlijkheid. Devoot omliep hij haar en keerde vervolgens terug naar zijn hemel. (12) De rishi nam daarna mijn moeder mee naar zijn âs'rama, haar geruststellend met de woorden: 'Blijf hier mijn kind, totdat je echtgenoot er weer is.' (13) Ze leefde toen, zoals hij had gezegd, bij de devarishi, zonder van enige zijde ook maar iets te vrezen te hebben voor zolang de hoogst gestrenge boetedoening van de Daityaleider nog niet was afgerond. (14) Ter wille van het welzijn van het kind, waarvan ze in verwachting was, was de trouwe vrouw daar in dat verblijf, waar ze het wilde baren, Nârada met grote toewijding van dienst. (15) De rishi onderrichtte haar, en [via haar] met name mij, genadevol in zowel de beginselen van het dharma met de Heer als in de zuivere spirituele kennis [aangaande het onderscheid tussen ziel en stof, vergelijk 1.2: 7]. (16) Omdat ze een vrouw is en omdat het zo lang geleden gebeurde, vergat ze al die kennis weer, maar ik, gezegend door de wijze, deed dat niet. De herinnering eraan heeft me tot op de dag van vandaag niet verlaten [zie ook B.G. 9: 32]. (17) Als jullie geloof hechten aan mijn woorden ligt die kennis ook binnen jullie bereik. Op basis van een hecht geloof is de intelligentie van de allerbesten er net zo goed voor [zelfs] vrouwen en kleine kinderen als ze er voor mij is [zie ook B.G. 18: 55]. (18) Men ziet al de zes condities van het lichaam, beginnende met de geboorte, zoals je die ook ziet bij de vruchten van de Schepper in de gedaante van een boom [van geboren worden, materieel bestaan, groeien, transformeren, wegkwijnen en ten ondergaan], maar deze veranderingen zijn niet van toepassing op de ziel [zie ook B.G. 2: 20]. (19-20) De ziel is eeuwig, kwijnt niet weg, is zuiver, is een individu, is de kenner van het veld, vormt het oorspronkelijke vertrekpunt, is de onveranderlijke, de zelf-verlichtte, de eigenlijke oorzaak die alles doortrekt, onafhankelijk en onveranderlijk. Door [zich te bezinnen op] deze twaalf bovenzinnelijke kenmerken van de ziel, wordt een bewuste persoon er toe aangezet het valse idee van 'ik' en 'mijn' op te geven, dat afkomstig is van de illusie die kleeft aan alles wat hoort bij het hebben van een lichaam [zie ook 6.4: 24]. (21) Goud opgesloten in gesteente wordt door de gouddelvers op verschillende manieren gewonnen in de goudmijnen en er door deskundigen met gemak uitgehaald. Zo ook kunnen, vanuit de velden gevormd door organische lichamen [zie ook B.G. 13: 1-4], de experts in het onderscheid tussen geest en stof, met behulp van spirituele methoden, de brahmaanse essentie extraheren die het doel vormt. (22) De leraren van het voorbeeld spreken van acht soorten materiële energie [B.G. 7: 4], drie basiskwaliteiten of geaardheden en zestien transformaties [de zinnen van waarnemen en handelen, de elementen en de geest, zie tevens 1.3: 1]. Het individuele levende wezen, de persoon, vormt het ene element dat al de andere verbindt. (23) Het lichaam, dat zich rondbeweegt of stil staat, combineert al deze [24] elementen en wordt aldus  gekenmerkt door deze dualiteit [van geest en stof]. Daarmee behept moet men, ter wille van het [oorspronkelijke van] de persoon waar men steeds naar uitziet, 'noch dit, noch dat' [neti neti] zeggen. Dat is de manier waarop men kan afzien van alles wat niet de ziel is. (24) Nuchtere en bedachtzame personen zijn van een geest die is gezuiverd op basis van het onderscheiden van zowel het verbonden zijn met als het onafhankelijk zijn van de materie die bewogen wordt door schepping, behoud en vernietiging. (25) De Bovenzinnelijke Oorspronkelijke Persoon is Hij die de verschillende bewegingen van de intelligentie in de waaktoestand, droomtoestand en diepe slaap overziet. (26) Men moet zich de oorspronkelijk positie van de ziel realiseren door zich [neti neti] af te keren van de verdeeldheid [in de geest] die wordt voortgebracht door de verschillende bewegingen van de intelligentie verslagen door de drie basiskwaliteiten van de materiële natuur, op dezelfde manier waarop men de [aanwezigheid van] lucht opmerkt aan de hand van verschillende geuren [zie tevens B.G. 3: 42]. (27) Dit vormt de toegang [tot de bovenzinnelijkheid] in de oceaan van materie waarin men, verstoken van inzicht en betekenis, gevangen zit in de werking van de natuurlijke geaardheden, zoals men gevangen zit in een droom.

(28) Wat jullie daarom, met het in de yoga stopzetten van de stroom van het bewustzijn, zo goed moeten zijn om te doen, is het verbranden van de zaden van al het karma van het [geconditioneerde] zelf met de geaardheden van de natuur. (29) Van al de duizenden processen [mogelijk], vormt die methode, zoals geboden door de bhâgavata [de Heer, de zuivere toegewijde en het boek], degene die spoedig de liefde voor de Heer, de Hoogste Persoonlijkheid, teweeg zal brengen [zie ook B.G. 18: 66, en de voetnoot *]. (30-31) Wees op de goede manier, met geloof en toewijding, een goeroe van dienst, stel alles wat je hebt vergaard ter beschikking, heb omgang met de heiligen en toegewijden en wees van aanbidding voor de Heer. Heb vertrouwen in de verhandelingen over de Heer, bezing Zijn kwaliteiten en handelingen, mediteer op de voeten en oefen respect in achting voor de beeltenissen. (32) Begrijpend dat Hari, de Allerhoogste Heer zich bevindt in alle levende wezens, moet men de hoogste achting koesteren voor alle schepselen en hun behoeften. (33) Als men aldus de zes symptomen [van zinnelijke zwakheid: lust, woede, begeerte, illusie, waanzin en jaloezie] de baas is, levert men toegewijde dienst aan de Heer, Vâsudeva, de Allerhoogste Persoonlijkheid, met wie men de liefde vindt. (34) Vernemend over de ongebruikelijke handelingen en grote macht van Zijn optreden en Zijn kwaliteiten, zoals men die aantreft in het spel en vermaak van Zijn verschillende verschijningen, zullen de haren overeind gaan staan en zijn er tranen, een haperende stem en hardop, luidkeels zingen, roepen en dansen, vanwege de grote vreugde die daarmee gepaard gaat. (35) Alsof men door een geest bezeten is, is er soms lachen, zijn er kreten, meditatieve stemmingen, respectbetoon jegens andere levende wezens, lang volgehouden zwaar ademen en zijn er uitingen in de trant van: 'O Heer, Meester van de Wereld, Nârâyana!' Aldus verzonken in gedachten over het Ware Zelf, is men vrij van schaamte. (36) Als men verzonken is in gedachten vol liefde voor Hem, raakt men bevrijd van alle obstakels op zijn weg en komen lichaam en geest in harmonie. Dit gebeurt omdat het o zo krachtige zaad van de begeerte wordt verbrand door het beoefenen van bhakti. Dat is de manier om Adhokshaja, de Heer Voorbij de Zinnen te bereiken [**]. (37) Als je steeds contact houdt met Adhokshaja wordt de besmette geest van een belichaamd wezen in deze wereld een halt toegeroepen en komt er een eind aan de kringloop van zijn materiële bestaan. Zij die gevorderd zijn hebben weet van die geestelijke hemel van gelukzaligheid. Wees daarom van toegewijde dienst aan de Heer van het Hart die in jullie hart aanwezig is [zie tevens B.G. 18: 54].

(38) En waarom zou het aanbidden van de Heer als de ruimte [voor anderen] in je hart, een probleem vormen, o Asurazonen? Waarom zou het, met Hem daar steeds aanwezig als de Ziel van je ziel en de vriend zonder beperkingen, nog nodig zijn om je in te spannen voor ordinaire zinsgenoegens [vergelijk 7.6: 19 en B.G. 9: 26]? (39) Weelde, vrouwen, je dieren, kinderen en zo meer; huizen, land, olifanten, een schatkist, luxe zaken en al het geld en de zinsbevrediging, gaat voor degene wiens leven maar kort is en onvermijdelijk komt te overlijden, weer in een oogwenk verloren. Wat voor plezier heb je nu aan zo iets tijdelijks? (40) Zo ook zijn de [hogere] werelden, die je met het brengen van grote offers bereikt, allen vergankelijk. Hoe aangenaam ze ook mogen wezen, ze zijn niet zonder gebreken en daarom is Hij die men nog nooit een fout zag of hoorde maken, de Allerhoogste Heer, degene die men voor zijn zelfverwerkelijking moet aanbidden met de bhakti die we bespraken [zie ook B.G. 8: 16]. (41) Vanwege de materiële kennis van zaken ten behoeve van de vele activiteiten waarin men is verwikkeld in deze wereld, kan men zichzelf als zeer ontwikkeld beschouwen, maar telkens weer bereikt de mens onvermijdelijk het tegengestelde resultaat [van te zijn ontaard ter wille van een materieel doel]. (42) De vastbeslotenheid van de karmi [de prestatiegerichte persoon] om gelukkig te zijn en vrij te zijn van ellende, is een ambitie die steeds weer tot ongeluk leidt omdat dat verlangen het [belang van het duurzaam] geluk in de schaduw plaatst dat resulteert uit een meer laconieke levenshouding [over het al dan niet behalen van materiële uitkomsten]. (43) Teneinde het begeerde te verkrijgen dat hij verlangt in zijn ambities, moet het levende wezen in deze materiële wereld een lichaam hebben. Dat vergankelijke lichaam omhult de ziel maar is, als de dienaar van andere belangen [dan die van duurzaam geluk], op iets anders gericht. (44) Wat moet je daar nu van zeggen? Uiteindelijk raakt men gescheiden van dat waaraan men zijn [materiële] eigenwaarde ontleent: de kinderen, de vrouw, het huis, de weelde en dat alles; het rijk, de vergaarde rijkdom, de olifant, de ministers van staat, de bedienden en de verwanten. (45) Wat voor waarde heeft dit alles voor de ziel? Deze triviale zaken aangaande het vergankelijke lichaam doen zich voor als noodzakelijk, maar voor het bereiken van de nectar-oceaan van het eeuwige geluk zijn ze nutteloos.

(46) Vraag je eens af, o Asurazonen, wat voor belang iemand erbij zou hebben om belichaamd te zijn in deze wereld en vanaf zijn conceptie, in alle levensstadia, te moeten lijden onder de gevolgen van zijn karma. (47) Een belichaamde ziel gaat over tot resultaatgericht handelen met het lichaam dat hij verkreeg als gevolg van wat hij deed in het verleden, en omdat hij deze daden in onwetendheid verricht, krijgt hij nog weer een lichaam. (48) Aanbidt daarom onzelfzuchtig de Hoogste Persoonlijkheid van God, de Heer, de Ziel van de ziel die geen verlangens koestert en van wie [de vervulling van het verlangen om] het zinsgenoegen, de religie en de economie [te regelen] afhankelijk is. (49) De Heer en Meester van al de levende wezens is de beminde, oorspronkelijke levensbron die, met de [vijf] elementen van de materiële natuur, al die afzonderlijke zielen in het leven riep als manifestaties van Zijn kosmische intelligentie. (50) Of men nu een god, een duivel, een mens, een geest of een zanger van de hemel is, een ieder die dienstbaar is aan de voeten van Mukunda, zal de vervulling vinden die wij gevonden hebben! (51-52) Een perfecte brahmaan te zijn, een fijnbesnaarde godsbewuste persoon of een heilige, o Asuranazaten, zal niet afdoende zijn om Mukunda te behagen, noch volstaat goed gedrag of veel geleerdheid. Ook voldoen liefdadigheid of verzakingen, aanbidding, reinheid of geloften niet. De Heer wordt tevredengesteld door zuivere toegewijde dienst, de rest is maar uiterlijk vertoon [zie ook B.G. 9: 30 en 1.2: 8]. (53) O Dânavazonen, herken Hem, de Ziel en Meester van alle levende wezens, overal, in een ieder, als je eigenbelang en wees dan de Heer, de Hoogste Persoonlijkheid van God, vol toewijding dienstbaar. (54) O Daitya's, de geesten en demonen, de vrouwen en de arbeiders, de koeherders, de vogels, de dieren en de zondaren, kunnen zonder twijfel allen komen tot, en deel uitmaken van, de kwaliteiten van Acyuta, de Onfeilbare [zie ook B.G. 4: 9]. (55) Het allerhoogste eigenbelang van de persoon in deze wereld bestaat eruit Govinda overal te herkennen en Hem met zuivere toewijding van dienst te zijn [zie ook bhajan 1 en 2].'



next                      

 
Derde herziene editie, geladen 9 februari, 2019.
 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

Nârada Muni zei [tot Yudhishthhira, zie 7.1: 13]: 'Na er aldus toe zijn verzocht door de Daityazonen sprak hij, de Asura die zo'n grote toegewijde van de Heer was, lachend tot hen, zich herinnerend wat ik hem had gezegd.
Nârada Muni zei [tot Yudhishthhira, zie 7.1: 13]: 'Aldus verzocht door de daitya zonen sprak hij, de Asura die zo'n grote toegewijde van de Heer was, lachend tot hen, zich herinnerend wat ik hem had gezegd. (Vedabase)

 

Tekst 2

S'rî Prahlâda zei: 'Toen onze vader vertrok naar Mandarâcala voor zijn boetedoeningen, spanden de goddelijke zielen zich buitengewoon in voor een oorlog tegen de Dânava's.

S'rî Prahlâda zei: 'Toen onze vader vertrok naar Mandarâcala voor zijn boetedoeningen, spanden de goddelijken zich buitengewoon in met een oorlog tegen de Dânavâ's. (Vedabase)

 

Tekst 3

De halfgoden aangevoerd door Indra zeiden: 'Gelukkig werd de zondaar, die iedereen kwelde, verteerd door zijn eigen zonden, als een slang die door de mieren wordt opgevreten [en kunnen we nu de Daitya's verslaan. Zie 7.3: 15-16].'

'God zij dank wordt vanwege zijn eigen zonden de zondaar, die voortdurend iedereen onderdrukte, nu als een slang door de mieren aangevreten [zie: 7.3: 15-16]', zo zeiden zij die van Indra waren. (Vedabase)

 

Tekst 4-5

Toen de Asuraleiders hoorden hoe ze door het buitensporig geweld van hun aanvallers de één na de ander werden gedood, vluchtten ze angstig weg in alle richtingen. Geen van hen bekommerde zich, in zijn grote haast en verlangen om in leven te blijven, nog langer om zijn vrouw, kinderen of weelde, huis, verwanten, dieren of de zaken van zijn huishouding.

Horende hoe door hun buitengemeen vertoon van geweld de een na de ander door hen werd gedood, vluchtten de asura leiders in angst in alle richtingen. In hun grote haast en verlangen om in leven te blijven vergaten ze hun vrouwen, kinderen en weelde, huizen, verwanten, dieren en de zaken van hun huishouding. (Vedabase)

  

Tekst 6

In de roes van hun overwinning plunderden de Sura's het paleis van de koning en daarbij nam Indra mijn moeder, de koningin, gevangen.

In de roes der overwinning plunderden de Sura's het paleis van de koning, terwijl Indra bij die gelegenheid de koningin, mijn moeder, te pakken kreeg. (Vedabase)

 

Tekst 7

De devarishi, die daar toevallig ter plekke arriveerde, zag hoe ze op straat weggevoerd, trillend van angst gilde als een kurarî [een havik].

De devarishi die daar toevallig ter plekke arriveerde zag hoe ze op straat weggevoerd in grote angst het uitschreeuwde als een kurarî [een havik]. (Vedabase)

 

Tekst 8

Hij zei: 'O Koning van de Sura's, u moet deze vrouw niet wegvoeren, ze is onschuldig. Laat haar nu meteen gaan, o grootste van het geluk, ze is de kuise echtgenote van iemand anders!'

Hij zei: 'O Koning der Sura's, je moet deze hier niet met je meeslepen, ze is onschuldig, laat haar nu meteen gaan, o grootste van het geluk, ze is de kuise echtgenote van iemand anders!' (Vedabase)

   

Tekst 9

Indra zei: 'Ze draagt het zaad van die onmogelijke Suravijand in haar schoot, laat ons haar gevangen houden tot ze baart. Als dat doel bereikt is zal ik haar vrijlaten.'

Indra zei: 'Ze draagt het zaad van de sura vijand in haar baarmoeder, laat haar in onze hechtenis totdat ze baart. Als dat doel bereikt is zal ik haar vrijlaten.' (Vedabase)

 

Tekst 10

Nârada zei: 'Dit kind is duidelijk onschuldig. Hij is [in feite] een heel grote toegewijde, een machtige dienaar van de Eeuwige. U kan hem niet doden.'

Nârada zei: 'Er schuilt geen kwaad in dit kind, u moet hem zien als een toegewijde, de allerbeste zelfs; hij, zo'n doorgewinterde toegewijde, zal niet door uw hand de dood vinden.' (Vedabase)

 

Tekst 11

Nadat hij dat gezegd had, liet Indra haar vrij uit respect voor de woorden van de devarishi en uit respect voor iemand [als ik] die geliefd is bij de Eeuwige Persoonlijkheid. Devoot omliep hij haar en keerde vervolgens terug naar zijn hemel.

Aldus tot hem sprekend, liet Indra uit respect voor de devarishi zijn woorden, uit respect voor iemand geliefd bij de Eeuwige, haar vrij. In toewijding omliepen ze haar en keerden toen terug naar hun hemel. (Vedabase)

 

Tekst 12

De rishi nam daarna mijn moeder mee naar zijn âs'rama, haar geruststellend met de woorden: 'Blijf hier mijn kind, totdat je echtgenoot er weer is.'

Daarna nam de rishi mijn moeder mee naar zijn âs'rama haar toevertrouwend: 'Blijf hier mijn kind, totdat je echtgenoot er weer is.' (Vedabase)

 

Tekst 13

Ze leefde toen, zoals hij had gezegd, bij de devarishi, zonder van enige zijde ook maar iets te vrezen te hebben voor zolang de hoogst gestrenge boetedoening van de Daityaleider nog niet was afgerond.

Zoals hij had gezegd leefde ze aldus met de devarishi waarbij ze niets uit welke richting ook maar te vrezen had voor zolang als de boetedoening van de daitya leider nog niet was afgerond. (Vedabase)

 

Tekst 14

Ter wille van het welzijn van het kind, waarvan ze in verwachting was, was de trouwe vrouw daar in dat verblijf, waar ze het wilde baren, Nârada met grote toewijding van dienst.

Voor het welzijn van het kind, waarvan ze in verwachting was, was de trouwe vrouw in haar verlangen het ter wereld te brengen, aldaar Nârada van dienst met grote toewijding. (Vedabase)

 

Tekst 15

De rishi onderrichtte haar, en [via haar] met name mij, genadevol in zowel de beginselen van het dharma met de Heer als in de zuivere spirituele kennis [aangaande het onderscheid tussen ziel en stof, 1.2: 7].

De rishi als de man die het voor het zeggen had gaf mededogend haar, in feite ons beiden, onderricht over de waarheid van het dharma en de spirituele kennis, het met name voor mij uiteenzettend zonder ook maar een spoortje van materieel belang [vergelijk 1.2: 7]. (Vedabase)

 

Tekst 16

Omdat ze een vrouw is en omdat het zo lang geleden gebeurde, vergat ze al die kennis weer, maar ik, gezegend door de wijze, deed dat niet. De herinnering eraan heeft me tot op de dag van vandaag niet verlaten [zie ook B.G. 9: 32].

Dat alles werd inderdaad omdat het zo lang geleden plaatsgreep en vanwege mijn moeder's vrouwelijke dispositie door haar vergeten, maar ik, gezegend door de wijze, deed dat niet en tot op de dag van vandaag heeft de herinnering eraan me niet verlaten [zie ook B.G. 9: 32]. (Vedabase)
 
Tekst 17

Als jullie geloof hechten aan mijn woorden ligt die kennis ook binnen jullie bereik. Op basis van een hecht geloof is de intelligentie van de allerbesten er net zo goed voor [zelfs] vrouwen en kleine kinderen als ze er voor mij is [zie ook B.G. 18: 55].

Jullie zelf ook kunnen dat van mij meekrijgen als je geloof hecht aan mijn woorden; gegeven een vast geloof is de intelligentie van de allerbesten er net zo goed voor vrouwen en kleine kinderen als ze er voor mij is [zie ook B.G. 18: 55].  (Vedabase)

 

Tekst 18

Men ziet al de zes condities van het lichaam, beginnende met de geboorte, zoals je die ook ziet bij de vruchten van de Schepper in de gedaante van een boom [van geboren worden, materieel bestaan, groeien, transformeren, wegkwijnen en ten ondergaan], maar deze veranderingen zijn niet van toepassing op de ziel [zie ook B.G. 2: 20].

Zoals in de loop van de tijd door de Beheerser aller Bestaansvormen met bloemen en vruchten de gedaante van een boom kan worden waargenomen, kunnen met iemands lichaam de zes bestaanstoestanden worden waargenomen [van geboren zijn, bestaan als een persoon, groeien, transformeren, wegkwijnen en dood gaan] die men vanaf zijn geboorte ondergaat, maar dat is niet van toepassing op de ziel [zie ook B.G. 2: 20]. (Vedabase)


Tekst 19-20

De ziel is eeuwig, kwijnt niet weg, is zuiver, is een individu, is de kenner van het veld, vormt het oorspronkelijke vertrekpunt, is de onveranderlijke, de zelf-verlichtte, de eigenlijke oorzaak die alles doortrekt, onafhankelijk en onveranderlijk. Door [zich te bezinnen op] deze twaalf bovenzinnelijke kenmerken van de ziel, wordt een bewuste persoon er toe aangezet het valse idee van 'ik' en 'mijn' op te geven, dat afkomstig is van de illusie die kleeft aan alles wat hoort bij het hebben van een lichaam [zie ook 6.4: 24].

De ziel is eeuwig, kwijnt niet weg, is zuiver, het individuele, de kenner van het veld, het oorspronkelijke vertrekpunt, het onveranderlijke, zelf-verlichtte, de eigenlijke oorzaak, de alles doorvarende, onafhankelijke en onbeweeglijke. Door deze twaalf levenstekenen van de ziel wordt een bewust persoon er toe aangezet het valse begrip van 'ik' en 'mijn' op te geven dat zijn oorsprong heeft in de illusie van alles wat hoort bij het hebben van een lichaam [zie ook 6.4: 24]. (Vedabase)

 

Tekst 21

Goud opgesloten in gesteente wordt door de gouddelvers op verschillende manieren gewonnen in de goudmijnen en er door deskundigen met gemak uitgehaald. Zo ook kunnen, vanuit de velden gevormd door organische lichamen [zie ook B.G. 13: 1-4], de experts in het onderscheid tussen geest en stof, met behulp van spirituele methoden, de brahmaanse essentie extraheren die het doel vormt.

Net zoals goud opgesloten in allerlei gesteente, dat door de gouddelvers op verschillende manieren gewonnen wordt in de goudmijnen, door deskundigen er met gemak wordt uitgehaald, kunnen vanuit de velden der organische lichamen [zie ook B.G. 13: 1-4] dienovereenkomstig door spirituele methoden de experts in het onderscheid tussen geest en materie het brahmaanse doel naar boven halen. (Vedabase)

 

Tekst 22

De leraren van het voorbeeld spreken van acht soorten materiële energie [B.G. 7: 4], drie basiskwaliteiten of geaardheden en zestien transformaties [de zinnen van waarnemen en handelen, de elementen en de geest, zie tevens 1.3: 1]. Het individuele levende wezen, de persoon, vormt het ene element dat al de andere verbindt.

De leraren van het voorbeeld spreken van acht soorten materiële energie [B.G. 7: 4] waarbij er sprake is van precies drie geaardheden en welgeteld zestien modificaties [bewustzijn, zinnen van waarnemen en handelen en de elementen, zie tevens 1.3: 1]; het is het individuele levende wezen, de persoon, die ze allen met elkaar verbindt. (Vedabase)

 

Tekst 23

Het lichaam, dat zich rondbeweegt of stil staat, combineert al deze [24] elementen en wordt aldus  gekenmerkt door deze dualiteit [van geest en stof]. Daarmee behept moet men, ter wille van het [oorspronkelijke van] de persoon waar men steeds naar uitziet, 'noch dit, noch dat' [neti neti] zeggen. Dat is de manier waarop men kan afzien van alles wat niet de ziel is.

Het lichaam dat, zich rondbewegend en op zichzelf bestaand, enkel een combinatie is van hen allen tezamen is aldus van deze tweevoudigheid en in die aangelegenheid is het [het oorspronkelijke van] de persoon waar men naar uit moet zien met het zeggen van 'noch dit, noch dat' [neti neti], wat de manier is om het op te geven met wat niet de ziel is. (Vedabase)

 

Tekst 24

Nuchtere en bedachtzame personen zijn van een geest die is gezuiverd op basis van het onderscheiden van zowel het verbonden zijn met als het onafhankelijk zijn van de materie die bewogen wordt door schepping, behoud en vernietiging.

In contact met de materie en er los van staand zijn, als ze met de bedachtzaamheid met de ziel gezuiverd zijn door gerijpt onderscheid, alzo zij die het ernstig menen terughoudend met het analyseren van de schepping, de vernietiging en het behoud. (Vedabase)


Tekst 25

De Bovenzinnelijke Oorspronkelijke Persoon is Hij die de verschillende bewegingen van de intelligentie in de waaktoestand, droomtoestand en diepe slaap overziet.

Van de intelligentie zijn er de toestand van het waken, het dromen en de diepe slaap; Hij door wie deze verschillende modaliteiten worden waargenomen, Hij die los staat van alles, is de Oorspronkelijke Persoon der Transcendentie. (Vedabase)


Tekst 26

Men moet zich de oorspronkelijk positie van de ziel realiseren door zich [neti neti] af te keren van de verdeeldheid [in de geest] die wordt voortgebracht door de verschillende bewegingen van de intelligentie verslagen door de drie basiskwaliteiten van de materiële natuur, op dezelfde manier waarop men de [aanwezigheid van] lucht opmerkt aan de hand van verschillende geuren [zie tevens B.G. 3: 42].

Men moet de uitgangspositie van de ziel begrijpen in het uit intelligentie [neti neti] weerleggen van de verdeeldheid voortkomend uit de uiteenlopende werking van de drie geaardheden der natuur, die zijn als geuren die worden meegevoerd door de lucht [zie tevens B.G. 3: 42]. (Vedabase)

 

Tekst 27

Dit vormt de toegang [tot de bovenzinnelijkheid] in de oceaan van materie waarin men, verstoken van inzicht en betekenis, gevangen zit in de werking van de natuurlijke geaardheden, zoals men gevangen zit in een droom.

Deze oceaan van materie wortelend in onwetendheid die zonder een eigen betekenis is, is van het levende wezen de deur waarachter hij in beslag is genomen door de werkzame geaardheden der natuur, net zoals men gevangen is in een droom. (Vedabase)

 

Tekst 28

Wat jullie daarom, met het in de yoga stopzetten van de stroom van het bewustzijn, zo goed moeten zijn om te doen, is het verbranden van de zaden van al het karma van het [geconditioneerde] zelf met de geaardheden van de natuur.

Daarom uit de grond van je hart moeten jullie de zaden van al het karma van het geconditioneerd zijn door de geaardheden der natuur zien te verbranden, in de yoga het stopzetten realiserend van de stroom van het bewustzijn. (Vedabase)

 

Tekst 29

Van al de duizenden processen [mogelijk], vormt die methode, zoals geboden door de bhâgavata [de Heer, de zuivere toegewijde en het boek], degene die spoedig de liefde voor de Heer, de Hoogste Persoonlijkheid, teweeg zal brengen [zie ook B.G. 18: 66, en de voetnoot *].

Daartoe is van de duizenden processen dit hier, zoals geboden door het hoogste der toewijding [middels de Heer en de toegewijde] in relatie tot de Allerhoogste Beheerser, het ene proces dat, eenmaal gevolgd, de kalmte snel teweegbrengt [zie ook B.G. 18: 66, en de voetnoot]. (Vedabase)

 

Tekst 30-31

Wees op de goede manier, met geloof en toewijding, een goeroe van dienst, stel alles wat je hebt vergaard ter beschikking, heb omgang met de heiligen en toegewijden en wees van aanbidding voor de Heer. Heb vertrouwen in de verhandelingen over de Heer, bezing Zijn kwaliteiten en handelingen, mediteer op de voeten en oefen respect in achting voor de beeltenissen.

Besteed op de goede manier met geloof en toewijding aandacht aan een goeroe, draag alles op wat je hebt verworven, wees van omgang met het heilige en het toegewijde en van aanbidding voor de Beheerser, sla acht op de lezingen van belang, zing over Zijn kwaliteiten en handelingen, mediteer op de voeten en leef de regels na met het oefenen van respect voor de beeltenissen. (Vedabase)

 

Tekst 32

Begrijpend dat Hari, de Allerhoogste Heer zich bevindt in alle levende wezens, moet men de hoogste achting koesteren voor alle schepselen en hun behoeften.

Hari, de Allerhoogste Heer bevindt zich in alle levende wezens; het van de grootste achting zijn voor al die schepselen en voor wat hen beweegt maakt dat men de Allerhoogste Beheerser begrijpt. (Vedabase)

 

Tekst 33

Als men aldus de zes symptomen [van zinnelijke zwakheid: lust, woede, begeerte, illusie, waanzin en jaloezie] de baas is, levert men toegewijde dienst aan de Heer, Vâsudeva, de Allerhoogste Persoonlijkheid, met wie men de liefde vindt.

Aldus de zes symptomen [der sensuele zwakheid: lust, woede, begeerte, illusie, waanzin en jaloezie] eronder gekregen hebbend, levert men toegewijde dienst aan de Beheerser, Vâsudeva, de Allerhoogste Heer, waarmee men de vrede en liefde verwerft. (Vedabase)

 

Tekst 34

Vernemend over de ongebruikelijke handelingen en grote macht van Zijn optreden en Zijn kwaliteiten, zoals men die aantreft in het spel en vermaak van Zijn verschillende verschijningen, zullen de haren overeind gaan staan en zijn er tranen, een haperende stem en hardop, luidkeels zingen, roepen en dansen, vanwege de grote vreugde die daarmee gepaard gaat.

Als men verneemt over de ongebruikelijke handelingen en macht van Zijn optreden en Zijn kwaliteiten zoals aan de dag gelegd in het spel en vermaak van Zijn verschillende verschijningen, zullen van de grote vreugde de haren overeind staan en zijn er tranen, een haperende stem en hardop, luidkeels zingen, roepen en dansen. (Vedabase)

 

Tekst 35

Alsof men door een geest bezeten is, is er soms lachen, zijn er kreten, meditatieve stemmingen, respectbetoon jegens andere levende wezens, lang volgehouden zwaar ademen en zijn er uitingen in de trant van: 'O Heer, Meester van de Wereld, Nârâyana!' Aldus verzonken in gedachten over het Ware Zelf, is men vrij van schaamte.

Zoals wanneer men door een geest is bezeten, is er soms lachen, zijn er kreten, meditatieve stemmingen, respectbetoon jegens andere levende wezens, lang volgehouden zwaar ademen en zijn er uitingen in de trant van: 'O Heer, Meester van de Wereld, Nârâyana!'; aldus is men vrij van schaamte verzonken in gedachten over het Ware Zelf. (Vedabase)

 

Tekst 36

Als men verzonken is in gedachten vol liefde voor Hem, raakt men bevrijd van alle obstakels op zijn weg en komen lichaam en geest in harmonie. Dit gebeurt omdat het o zo krachtige zaad van de begeerte wordt verbrand door het beoefenen van bhakti. Dat is de manier om Adhokshaja, de Heer Voorbij de Zinnen te bereiken  [**].

Als men zo bezig is raakt men, aldus denkend in liefde over het uiteindelijke, bevrijd van alle obstakels op zijn weg en komt men naar lichaam en geest in harmonie; het o zo krachtige zaad van het verlangen is dan opgebrand door het beoefenen van de bhakti waardoor men de Ene Boven Alles bereikt. [**]. (Vedabase)

 

Tekst 37

Als je steeds contact houdt met Adhokshaja wordt de besmette geest van een belichaamd wezen in deze wereld een halt toegeroepen en komt er een eind aan de kringloop van zijn materiële bestaan. Zij die gevorderd zijn hebben weet van die geestelijke hemel van gelukzaligheid. Wees daarom van toegewijde dienst aan de Heer van het Hart die in jullie hart aanwezig is [zie tevens B.G. 18: 54].

Voortdurend in contact staand met Hem, Adhokshaja, wordt de besmette geest van een belichaamd wezen in deze wereld en de kringloop van zijn materiële bestaan een halt toegeroepen; zij die gevorderd zijn hebben weet van die geestelijke hemel van gelukzaligheid en daarom, uit het diepst van je hart, zing in toewijding voor de Ware Beheerser van je hart [zie tevens B.G. 18: 54]. (Vedabase)

 

Tekst 38

En waarom zou het aanbidden van de Heer als de ruimte [voor anderen] in je hart, een probleem vormen, o Asurazonen? Waarom zou het, met Hem daar steeds aanwezig als de Ziel van je ziel en de vriend zonder beperkingen, nog nodig zijn om je in te spannen voor ordinaire zinsgenoegens [vergelijk 7.6: 19 en B.G. 9: 26]?

En wat zou daarvan het probleem zijn, o asura zoons; wat zou in iemands eigen beoefenen van het altijd een plaats voor Hem in het hart hebben, met Hem altijd daar als de Ziel voor je ziel en de Onbegrensde Vriend, er nou helemaal de noodzaak van zijn om te voorzien in alles wat het zingenot zoal vereist [vergelijk 7.6: 19 en B.G. 9: 26]? (Vedabase)


Tekst 39

Weelde, vrouwen, je dieren, kinderen en zo meer; huizen, land, olifanten, een schatkist, luxe zaken en al het geld en de zinsbevrediging, gaat voor degene wiens leven maar kort is en onvermijdelijk komt te overlijden, weer in een oogwenk verloren. Wat voor plezier heb je nu aan zo iets tijdelijks?

Weelde, vrouwen, je dieren, kinderen en dat alles, huizen, land, olifanten, een schatkist, al de luxe, al die economie en zinsbevrediging gaat voor hem wiens leven maar kort is, hij die onvermijdelijk komt te overlijden, in een ogenblik verloren; hoeveel plezier kan zo een tijdelijk iets nu brengen? (Vedabase)


Tekst 40

Zo ook zijn de [hogere] werelden, die je met het brengen van grote offers bereikt, allen vergankelijk. Hoe aangenaam ze ook mogen wezen, ze zijn niet zonder gebreken en daarom is Hij die men nog nooit een fout zag of hoorde maken, de Allerhoogste Heer, degene die men voor zijn zelfverwerkelijking moet aanbidden met de bhakti die we bespraken [zie ook B.G. 8: 16].

Evenzo zijn de hogere bestemmingen die door grote offers worden bereikt, allen vergankelijk, hoeveel meer comfortabel ze ook mogen wezen; ze zijn niet vrij van verstoringen en daarom is Hij, van wie men nog nooit van enige fout of misser heeft gehoord, met de bhakti zoals uiteengezet, de Allerhoogste Heerser om te aanbidden voor de zelfverwerkelijking [zie ook B.G. 8: 16]. (Vedabase)

 

Tekst 41

Vanwege de materiële kennis van zaken ten behoeve van de vele activiteiten waarin men is verwikkeld in deze wereld, kan men zichzelf als zeer ontwikkeld beschouwen, maar telkens weer bereikt de mens onvermijdelijk het tegengestelde resultaat [van te zijn ontaard ter wille van een materieel doel].

Van een materieel weten dat er is voor het doel van de vele activiteiten in deze wereld, denkt men van zichzelf dat men zeer hoog ontwikkeld is, maar keer op keer bestaat het onvermijdelijke resultaat van een mens die zo tewerk gaat eruit dat hij uitkomt op het tegenovergestelde. (Vedabase)

 

Tekst 42

De vastbeslotenheid van de karmi [de prestatiegerichte persoon] om gelukkig te zijn en vrij te zijn van ellende, is een ambitie die steeds weer tot ongeluk leidt omdat dat verlangen het [belang van het duurzaam] geluk in de schaduw plaatst dat resulteert uit een meer laconieke levenshouding [over het al dan niet behalen van materiële uitkomsten].

De vastbeslotenheid van de karmi [de persoon zwetend voor resultaten] om gelukkig te zijn, om hier bevrijd te raken van de ellende, is een ambitie die altijd leidt tot het ongeluk dat het [duurzame] geluk verhult dat volgt op het niet najagen van het geld. (Vedabase)

 

Tekst 43

Teneinde het begeerde te verkrijgen dat hij verlangt in zijn ambities, moet het levende wezen in deze materiële wereld een lichaam hebben. Dat vergankelijke lichaam omhult de ziel maar is, als de dienaar van andere belangen [dan die van duurzaam geluk], op iets anders gericht.

De dingen die het leven gemakkelijk maken en waar men op zint in de geplande handelingen terwille waarvan het levend wezen de wereld betrad, resulteren inderdaad in het fysieke lijf dat men heeft, maar vergankelijk als het is, is het iemands vijand als men het wil laten voor wat het is als men de geest wenst te huldigen. (Vedabase)

Tekst 44

Wat moet je daar nu van zeggen? Uiteindelijk raakt men gescheiden van dat waaraan men zijn [materiële] eigenwaarde ontleent: de kinderen, de vrouw, het huis, de weelde en dat alles; het rijk, de vergaarde rijkdom, de olifant, de ministers van staat, de bedienden en de verwanten.

Wat valt daar nog aan toe te voegen; uiteindelijk is men gescheiden van de kinderen, de vrouw, het huis, de weelde en dat alles, het territorium, de vergaarde rijkdom, de olifant, de staatslieden en de bedienden en verwanten, die allen tezamen de zetel vormden van de eigenwaarde. (Vedabase)

 

Tekst 45

Wat voor waarde heeft dit alles voor de ziel? Deze triviale zaken aangaande het vergankelijke lichaam doen zich voor als noodzakelijk, maar voor het bereiken van de nectar-oceaan van het eeuwige geluk zijn ze nutteloos.

Wat voor waarde heeft dit alles voor de ziel? Triviaal als ze zijn doen deze zaken zich met het vergankelijke lichaam voor als zijnde noodzakelijk, maar voor de oceaan vol van de nectar van het eeuwige geluk hebben ze geen nut. (Vedabase)

 

Tekst 46

Vraag je eens af, o Asurazonen, wat voor belang iemand erbij zou hebben om belichaamd te zijn in deze wereld en vanaf zijn conceptie, in alle levensstadia, te moeten lijden onder de gevolgen van zijn karma.

Het moge duidelijk zijn dat al wat iemand in een materieel lichaam in deze wereld doet terwille van zijn persoonlijke voordeel, o asura zonen, beginnend met het zich verlustigen over de seks, met het tijdelijke leidt tot het zware lijden dat het resultaat is van de werklast van iemands karma. (Vedabase)

 

Tekst 47

Een belichaamde ziel gaat over tot resultaatgericht handelen met het lichaam dat hij verkreeg als gevolg van wat hij deed in het verleden, en omdat hij deze daden in onwetendheid verricht, krijgt hij nog weer een lichaam.

Het karma voor iemand die belichaamd is begint met het lichaam dat men verwierf als gevolg van de manier waarop men tewerk ging; als gevolg van dat karma verwerft men dan een volgend lichaam, en die herhaling heeft men dan inderdaad te danken aan de eigen onwetendheid. (Vedabase)

 

Tekst 48

Aanbidt daarom onzelfzuchtig de Hoogste Persoonlijkheid van God, de Heer, de Ziel van de ziel die geen verlangens koestert en van wie [de vervulling van het verlangen om] het zinsgenoegen, de religie en de economie [te regelen] afhankelijk is.

Daarom hangt al het reguleren van iemands inkomen en verlangen naar zinsbevrediging zowel als de religie die erbij komt kijken af van de verheerlijking van de Ziel die boven de ziel staat, de Heer der goddelijke onverschilligheid die de Beheerser is [van de Tijd en het karma]. (Vedabase)


Tekst 49

De Heer en Meester van al de levende wezens is de beminde, oorspronkelijke levensbron die, met de [vijf] elementen van de materiële natuur, al die afzonderlijke zielen in het leven riep als manifestaties van Zijn kosmische intelligentie.

Van alle levende wezens is Hij de Heer, de oerbron, Hij die de touwtjes in handen heeft, de Geliefde, die door Zijn verschillende energieën hen geschapen heeft in Zijn bestaan als de Individuele Ziel van alle individuele bestaansvormen tezamen. (Vedabase)


Tekst 50

Of men nu een god, een duivel, een mens, een geest of een zanger van de hemel is, een ieder die dienstbaar is aan de voeten van Mukunda, zal de vervulling vinden die wij gevonden hebben!

Of men nu een god of een duivel is, een mens of een geest, of een zanger van de hemel, met het leveren van dienst aan de voeten van Mukunda raken we allen gelijkelijk vervuld van al het Zijne! (Vedabase)

 

Tekst 51-52

Een perfecte brahmaan te zijn, een fijnbesnaarde godsbewuste persoon of een heilige, o Asuranazaten, zal niet afdoende zijn om Mukunda te behagen, noch volstaat goed gedrag of veel geleerdheid. Ook voldoen liefdadigheid of verzakingen, aanbidding, reinheid of geloften niet. De Heer wordt tevredengesteld door zuivere toegewijde dienst, de rest is maar uiterlijk vertoon [zie ook B.G. 9: 30 en 1.2: 8].

Een perfecte brahmaan te zijn, een fijnbesnaarde godsbewuste persoon, of een heilige, o asura nazaten, zal niet afdoende zijn om Mukunda te behagen, en ook niet goed gedrag en veel geleerdheid. Noch volstaan liefdadigheid of verzakingen, aanbidding, reinheid of geloften; de Heer wordt tevredengesteld door ondubbelzinnige, toegewijde dienst, de rest is maar uiterlijk vertoon [zie ook B.G. 9: 30 en 1.2: 8]. (Vedabase)

 

Tekst 53

O Dânavazonen, herken Hem, de Ziel en Meester van alle levende wezens, overal, in een ieder, als je eigenbelang en wees dan de Heer, de Hoogste Persoonlijkheid van God, vol toewijding dienstbaar.

Hou je daarom in relatie tot Hari, de Opperheer, bezig met de bhakti o dânavâ zonen, daar Hij, alomtegenwoordig als de Ziel en Beheerser van alle levende wezens, gelijk je eigen zelf is. (Vedabase)

 

Tekst 54

O Daitya's, de geesten en demonen, de vrouwen en de arbeiders, de koeherders, de vogels, de dieren en de zondaren, kunnen zonder twijfel allen komen tot, en deel uitmaken van, de kwaliteiten van Acyuta, de Onfeilbare [zie ook B.G. 4: 9].

O Daitya's, de geesten en demonen, de vrouwen en de arbeiders, de koeherders, de vogels, de dieren en alle zondaren, kunnen zonder twijfel allen komen tot en deel uitmaken van de kwaliteiten van de Onfeilbare, van Acyuta [zie ook B.G. 4: 9]. (Vedabase)



Tekst 55

Het allerhoogste eigenbelang van de persoon in deze wereld bestaat eruit Govinda overal te herkennen en Hem met zuivere toewijding van dienst te zijn [zie ook bhajan 1 en 2].'

Van het levend wezen in deze wereld beschouwt men zoveel als zijnde het ware bovenzinnelijke eigen-belang: om op een ondubbelzinnige wijze Govinda van dienst te zijn [Hij als de zegen der koeien] die men in allen en alles herkent [zie ook bhajan 1 en 2]. (Vedabase)


*: Bij dit vers bestaat een ander belangwekkend vers uit de S'vetâs'vatara Upanishad 6.23:

yasya deve parâ bhaktir
yathâ deve tathâ gurau
tasyaite kathitâ hy arthâh
prakâs'ante mahâtmanah

'Jegens die grote zielen die er een impliciet geloof op nahouden in zowel de Heer als de geestelijk leraar, wordt de gehele strekking van de Veda's automatisch onthuld.'

 

**: S'rîla Madhvâcârya schrijft als volgt:

tad-bhâva-bhâvah tad yathâ svarûpam bhaktih
kecid bhaktâ vinrityanti gâyanti ca yathepsitam
kecit tushnîm japanty eva kecit s'obhaya-kârinah

'De extatische conditie van de toegewijde dienst werd in zijn geheel door S'rî Caitanya Mahâprabhu vertoond, die somtijds danste, soms huilde, dan weer zong, zich soms stil hield, en dan weer de heilige namen van de Heer zong. Dat is het volmaakt spiritueel bestaan.'

 

 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
Het schilderij van Nârada die een moeder met kind instrueert is getiteld:
"Narada Muni, Mother Yasoda, Krsna and Balarama", 18e eeuws schilderij.
Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties