BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 1: vers 1.29 - 1.38 .

(29) Mijn lichaam trilt en mijn haar staat overeind, mijn Gândiva [zijn boog] glijdt uit mijn hand en mijn huid is zeker gloeiend. (30) Noch ben ik in staat te blijven staan, mijn denken slaat op hol en ik zie alleen nog maar het tegengestelde, O Kesava [Krishna als de doder van het dolle paard Kesi]. (31) Noch voorzie ik enig goeds in het doden van mijn eigen verwanten in de strijd en verlang ik ook niet naar de overwinning, o Krishna, noch verwacht ik daar een gelukkig koninkrijk van. (32-35) Wat baat ons het koninkrijk, Govinda? Welke levensvreugde vinden we erin als het koninkrijk door ons wordt verlangd terwille van diegenen die dat materiële geluk en genoegen ook verlangen terwijl ze allen hier op het slagveld tegenover ons staan opgesteld om er ook hun leven voor op te geven: onze leraren, vaders, zoons als ook voorzeker onze grootvaders. Onze ooms van moeders zijde, schoonvaders, kleinzonen en zwagers zijn allen ook familie en ik wens het nooit ze te doden of zelfs te laten doden, o Madhusdana [Krishna die Madhu versloeg]. Nog niet in ruil voor de drie werelden wil ik het koninkrijk, om nog maar te zwijgen het terwille van het aardse te hebben - welk genoegen valt er te beleven aan het doden van de zoons van Dhritarâstra, o Janârdana [Krishna als de handhaver van de drie werelden]? (36) Voorzeker zullen we ons met zonden overladen al deze agressors te doden en daarom zouden we nooit de zoons van Dhritarâstra tezamen met hun vrienden en verwanten van het leven moeten beroven. Hoe kunnen wij nu gelukkig worden door te doden, o Madhusudana?

(37-38) " Zelfs als ze vanuit hun hart overweldigd door begeerte de fout niet inzien van het doden van de familie, het redetwisten met vrienden en het moeten ondergaan van de terugslagen ervan - waarom zouden wij, die de misdaad van het vernietigen van een dynastie inzien, ons niet afkeren van dergelijke zonden, o Janârdana ?

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (1) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 

 

 

1.29 Mijn hele lichaam trilt en mijn haar staat overeind. Mijn G â n d î v a glijdt me uit de handen en mijn huid gloeit.

T o e l i c h t i n g

Mensen die leven in de materiële levensbeschouwing, zijn zo geconditioneerd dat hun leven wordt bepaald door begeerten, gehechtheden, boosheid als ze hun zin niet krijgen, illusies van allerlei aard (in vijf soorten: gehechtheid, haat, trots, onwetendheid en valse identificatie (zie S.B. 3.10:17 waar S w a m i_P r a b h u p â d a over de k l e s a ' s spreekt als vijf soorten van illusie), hebben last van een slecht concentratievermogen en gaten in hun geheugen. Bovenal zijn ze niet stabiel. Steeds verliezen ze hun integriteit door onbeheerstheid en een gebrek aan kennis. Door dit alles werkt hun intelligentie niet zoals het zou moeten. Angst is het symptoom van deze levenspositie. Symptomen zoals A r j u n a die vertoont, komen voort uit een materiële levensvisie. Hij ziet niet in dat hij een hoger principe moet dienen. Hij is zich niet bewust van het overwegend belang van de ziel. De ziel is volgens het woordenboek het levensbeginsel in de mens dat in sommige religies als eeuwig bekend staat. Dit is een redelijk vage definitie waar mensen als A r j u n a op zo'n ogenblik, in de confrontatie met de op handen zijnde katastrofe niet aan denken. De ziel is datgene in de mens dat zichzelf bewust is en waar men zijn ik in situeert. De materieel gekonditioneerde mens identificeert het begrip ziel met zijn lichaam en verkeert daardoor in voortdurende angst. Het lichaam staat voortdurend aan veranderingen bloot en moet uiteindelijk verschrompeld en gebrekkig worden opgegeven als een nutteloos kreng. Men kan het vergelijken met auto's en hun bestuurder: de ziel is het zelfbewustzijn, de zelfherinnering die verantwoordelijk is voor het programma van handelingen en doelstellingen waarmee de auto, het lichaam wordt bestuurd. De onontwikkelde ziel denkt dat hij alleen in zijn huid zit en hij alleen de dienst uitmaakt. Zo'n iemand noemt men materieel geconditioneerd. Hij laat zich door zijn zintuiglijke indrukken bepalen en is zo slaaf van de materie. Hij leeft op het vermijden van pijn en het bevredigen van lust. Hij maakt nauwlijks of geen onderscheid tussen sex en liefde en volgt het primaire principe van direkte bevrediging.

Cultuur frustreert de natuurlijke behoeften en dwingt het levend wezen tot secundair reageren. Uitstel van bevrediging noopt tot beschaving, we kunnen niet steeds als een klein kind staan brullen om iedere frustratie. Derhalve volgt men het secundair principe, de z.g. subliminale weg, d.w.z. dat de primaire drift wordt afgeleid en omgevormd tot een zinvolle culturele aktiviteit zoals b.v. piano spelen. De cultuur is in die zin in wezen niets meer dan de bos met veren die de vogel heeft om zijn aantrekkelijkheid als sexpartner te tonen. Sublimatie en het secundair principe zijn beide van de materiële levensbeschouwing. Pas bij de inmenging van de moraal van het door de psychoanalytici gekoesterde abstracte begrip 'superego', verschijnt er iets ten tonele dat aan de ziel en geest doet denken, maar verder in het ongewisse blijft. Men kan door zijn materiële motivatie niet goed ontdekken door wat men nu eigenlijk beheerst wordt. Het is te vergelijken met de kontrolelampjes op het dashboard van de auto: ze zeggen van alles over wat er aan de hand is zodat men goed kan opletten, maar men weet daarmee nog steeds niet welke weg men moet gaan. Ook analytische landkaarten, zoals de onpersoonlijk redenerende geleerden hanteren, helpen niets, men vindt er niemand in die de verantwoordelijkheid voor het reisplan wil dragen.

Met het K r i s h n a-bewustzijn is het als met een prospektus van een vakantieoord waar men met zijn autootje (in zelfverwerkelijking) naar toe kan reizen en men zich en anderen kan onderhouden. Bevalt het niet, dan kan men zich bij de reisorganisatie beklagen. Er is dan een autoriteit die aanspreekbaar is op het verloop van de 'reis'. K r i s h n a is de autoriteit van de reis naar het geluk, Zijn programma is de geest van de Absolute Waarheid en Zijn reisdoel is de plaats waar geen angst bestaat. K r i s h n a-bewustzijn is niet zomaar een subliminatieverschijnsel waar je af en toe lekker mee bezig bent. K r i s h n a -bewustzijn is saamhorigheid ontwikkelen met K r i s h n a en Zijn toegewijden. Een ieder doet dat op zijn eigen manier, maar K r i s h n a en Zijn 'programma' worden daar niet anders van. Men moet leren omgaan met K r i s h n a. K r i s h n a 's geest is eindeloos en subtiel. Het is ook niet een gefixeerde ziel. Al is dit een boek van vierduizend pagina's, dan kan men nog rustig verder lezen. K r i s h n a kreeg van zijn leraar (Sandipanimuni) de zegen dat alles wat Hij zou voortbrengen steeds als nieuw zou zijn. K r i s h n a is het leven zelf en niet vast te leggen, hoewel in de zee van Zijn onpersoonlijke aard wel een schip drijft dat b h a k t i heet. Aan boord van dat schip weet men hoe Hij er uitziet en wat Hij gezegd heeft. Daarin vindt de bemanning en de passagier zijn, Zijn, vreugde. Dan is er sprake van een einde van het materieel bepaalde en een leven van geestelijke bepaaldheid doortrokken van Zijn Volkomenheid (p u r n a m) met Zijn volheden: rijkdom, kracht, schoonheid, verzaking, roem en kennis. materieel redenerend kunnen we deze volheid niet verkrijgen. We kunnen wel stelen, wat rijkdom of wat kennis, of wat kracht. Daarvoor moeten we dan hard zweten en voortdurend als een dief in angst leven. Wie niet weet dat K r i s h n a de oorspronkelijke eigenaar van al het geschapene is, moet in angst leven om het verlies van Zijn bezit.

 

1.30: Ik kan hier niet langer blijven. Ik ken mezelf niet meer, mijn geest wankelt. Ik voorzie alleen maar onheil, o vernietiger van de demon Kesi.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a wordt hier als de doder van de demon Kesi genoemd. Kesi was een wezen dat van gedaante kon veranderen. De kwaadheid van Kamsa, K r i s h n a 's boosaardige oom, joeg Kesi in de vorm van een dol paard naar het gebied van V r i n d â v a n a om daar onheil te stichten. K r i s h n a begreep dat het een uitdaging aan zijn adres was en vocht met de demon. Door uiteindelijk een vuist in zijn bek te steken en het paard daardoor te verstikken overwon hij het demonisch wezen.

De paniek van A r j u n a is als het dolle paard dat V r i n d â v a n a bedreigde. K r i s h n a is degene die een dergelijke 'dolheid' zonder aarzelen naar een andere wereld helpt. We hebben allemaal de neiging om confrontaties uit de weg te gaan en in het leven doen zich vele situaties voor waarbij we, net als A r j u n a, in dubio staan over wat nu precies heldendom en lafheid is. In de ogen van een niet-gelovige ziet een onthecht iemand eruit als een lafaard. Hij wordt door de materialist geminacht omdat hij niets doet, in zijn ogen. Anderzijds wordt degene die een missie vervult in het leven en de zaken van God behartigt niet als een held herkend omdat hij dan een meeloper zou zijn. Alle aktie terwille van God is fout in de ogen van een materialist. De causaliteit van een dergelijke logica wordt bepaald door de dualiteit van de wereld der materiële tegenstellingen. Welke positie men ook inneemt, steeds is er winst en verlies. Zo zag A r j u n a, met de logica van de wereld, in het sanskriet  u p â d h a n a_k â r a n a  genoemd, alleen maar onheil. Door zijn appèl aan de faam van K r i s h n a als de doder van de demon Kesi, gaf hij echter blijk van vertrouwen in een tweede vorm van causaliteit die in het sanskriet  n i m i t t a  m a t r a m  wordt genoemd, of achterliggend; deze heeft de logica van het K r i s h n a-bewustzijn: geef je alleen over aan K r i s h n a en wees zelfstandig in dat opzicht, zegt Heer C a i t a n y a; laat je niet misleiden door de begoochelende werking die uitgaat van de strijd der tegenstellingen der materiële wereld, laat je door m â y â geen oor aannaaien. Of je nu een missie voor Hem vervuld, in de wereld; of je nu bezig bent met onthechting, bezinning en heroriëntatie, voor K r i s h n a ben je dan de ware held.

 

1.31: Ik voorzie niets goeds, K r i s h n a in het doden van mijn eigen bloedverwanten in deze strijd en ik verlang geenszins naar de overwinning, het koninkrijk of het geluk dat ik als gevolg daarvan verwerf.

T o e l i c h t i n g

A r j u n a bevond zich reeds in de onthechte staat. Hij was immers reeds jaren banneling in zijn eigen koninkrijk. De weg der verzaking was voor hem dus niet langer reëel. Na de periode van versterving had hij voldoende kracht, inzicht en motivatie ontwikkeld om D u r y o d h a n a van zijn gewetenloze levenswandel af te helpen. Hij behoorde niet tot de geestelijke orde echter. Het was niet zijn opdracht om met woorden en andere middelen van sociale pressie zijn neef op de knieën te dwingen. Hij was van hetzelfde slag als D u r y o d h a n a: een bestuurder (een z.g. k s a t r i y a). Bestuurders en militairen zijn van dezelfde orde. Voor A r j u n a was er geen uitweg uit de situatie.

Door dit soort waarheden is er altijd oorlog en strijd gaande in de wereld. Ookal is er een andere wereld voorstelbaar, in ons tijdvak waarin we spreken van 'beschaving en cultuur', is werkelijke wereldvrede niet haalbaar. We zijn in K a l i- y u g a, zo heet dit tijdvak, dat met het verdwijnen van K r i s h n a zijn aanvang nam, gebonden aan een voortdurende repetitie van de slag bij Kuruksketra. De geschiedenis herhaalt zich, zegt men, ookal gaat het dan telkens een beetje anders. De reden dat we hier niet veel aan veranderen kunnen ligt in de aard van V i s h n u. Moderne, impersonalistische natuurwetenschappers verklaren dat volgens de z.g. entropiewet, die stelt dat alles tot 'chaos' of diversiteit en tegenstelling (S h i v a) neigt in de materiële wereld, de eenmaal onstane verscheidenheid niet meer ongedaan kan worden gemaakt (V i s h n u), terwijl de ontstane orde (de z.g. 'warmteuitwisseling'-B r a h m â) wèl omkeerbaar is. Ookal doet het verdwijnen van veel diersoorten tegenwoordig het tegendeel vermoeden, we krijgen er even zovele diergelijke menssoorten voor in de plaats (B.G.15:8; zie afbeelding bovenaan pagina). Zo stammen we soms niet alleen van de apen af, maar ook van varkens, runderen, honden en katten, zonder ook maar enigszins bereid te zijn het er veel beter van af te brengen dan die afkomst suggereert. Er is dus hoe dan ook behoud van functie en dus van effect in de materiële schepping. We veranderen wel van vorm, maar niet meer van aard. We kunnen kiezen uit een repertoire dat op zich zo blijft, ookal wordt er steeds iets aan toegevoegd.

Het is dus niet zo dat V i s h n u impliceert dat er een 'wet van behoud van ellende' zou bestaan. Het is zo dat een ieder altijd de kans krijgt zich aan de ellende van het materieel bestaan te ontworstelen, waarmee echter de ellende op zich niet uit de wereld is geholpen. Veel idealisten, illusiegangers, die de werkelijkheid niet goed onder ogen kunnen zien, ontkennen het 'kwade' simpelweg en beweren dat we de wereld moeten verbeteren. De werkelijkheid is echter dat je alleen jezelf kunt verbeteren. Voor anderen kan je het goede voorbeeld geven, een richtingaanwijzer vormen, een weg bereiden. De agressie waarmee het christendom heidenen dacht te kunnen bekeren is ronduit naïef te noemen. Je kan alleen uit naastenliefde, zoals Christus zegt 'via Mij' tot K r i s h n a komen. Nevenmotieven leiden altijd weer weg van dat doel. Terecht ook de modernistische voorkeur voor het anti-autoritaire, ookal verdoezelt dat het bewustzijn van de gezagsverhoudingen, waardoor men ernstig nadeel kan ondervinden. De y o g a leert dat als we iets verzaken, we er iets anders voor in de plaats moeten krijgen, anders zijn we op de verkeerde weg. Ons zachtgeaarde gevoel van christelijke naastenliefde, wat in de praktijk neerkomt op aardig blijven voor elkaar, reserveert de b h a k t i voor mensen van goede wil. B h a k t i of toewijding is niet iets exclusiefs van de v a i s h n a v a ' s natuurlijk. Je kan stellen dat t.o.v. het christendom de y o g afilosofie wat meer ervaring heeft en daardoor wat reëler in het leven staat.

De deplorabele toestanden die men in India kan aantreffen zijn vaak aanleiding voor het minachten van de gehele cultuur. Als we deze chaos echter herkennen als de werking van God de behouder, V i s h n u, dan snappen we de motieven van de Indiër beter. De vrijheid van de armoede is de weg naar de gelukzaligheid, hetgeen overigens ook wel bekend is bij de christelijke monniken: werkeloosheid bestaat niet, wel salarisloosheid. Als we niet meer om ons 'verdiende loon vragen', dan zien we dat we hier eigenlijk net zo leven als in India. De Indiër kan ook in iedere tempel een maaltijd krijgen in ruil voor aangepast gedrag. De 'sociale dienst' werkt daar een beetje anders dan bij ons, maar geeft blijk van dezelfde z.g. dissipatieve orde; orde ontstaan uit de entropische verstrooiing. Hoeveel kastelozen, mensen die niet weten tot welke maatschappelijke groepering ze behoren, zijn er niet in onze 'moderne' samenleving?

 

1.32 -35 O Govinda, wat baten ons koninkrijken, geluk of het leven zelf, wanneer degenen voor wie we dit alles verlangen nu tegen ons opgesteld staan op dit slagveld? O Madhusûdana, wanneer leraren, vaders , zoons, grootvaders, ooms van moeders kant, schoonvaders, kleinzoons, zwagers en alle familieleden, bereid hun leven en goed te offeren, tegenover me staan, waarom zou ik ze doden, ookal behoud ik het leven? O Janârdana, instandhouder van alle wezens, ik ben niet bereid met ze te vechten, zelfs niet in ruil voor de drie werelden, laat staan voor deze aarde.

T o e l i c h t i n g

Hier stelt A r j u n a uitdrukkelijk dat hij niet bereid is zijn familie op te geven, ookal staat die tegenover hem opgesteld. Het is een regelmatig terugkerend thema, te moeten kiezen tussen familie en het verdedigen van de eer. Dit geldt zowel voor de keuze voor de familie der toegewijden als voor de familie in genetische zin. Heer C a i t a n y a Zelf is het wonderbaarlijk tegenwicht met die twee. Uitdrukkelijk weigerde Hij vaak dat men Hem aanbad. Ook leefde Hij afgekeerd van Zijn bloedverwanten. Hij koos voor R â d h â's liefde voor K r i s h n a en leefde voor niets anders. Srila Rûpa Goswâmi, een vooraanstaande â c â r y a, merkt in zijn werk over b h a k t i, de B h a k t i - r a s â m r t a - s i n d h u (in een bewerking van S r i l a_P r a b h u p â d a genaamd 'de Nectarzee der Zuivere Liefde') op: ' Hij (K r i s h n a) geeft hem ook leiding van binnenuit, waardoor de toegewijde zeer snel tot het nivo van geestelijke volmaaktheid kan opstijgen. Deze overgave wordt a t m a - n i v e d a n a m genoemd' (volledige overgave), (Hoofdstuk 11 N.Z.L).

Het bestrijden van de familie moet men dus in dit vers, ookal gold dat voor A r j u n a letterlijk, opvatten zoals men de kruisdood van Christus moet opvatten. Men heeft in de wereld zijn kruis te dragen. Zo moet de toegewijde leren kiezen voor de zelfrealisatie en te varen op het kompas van de leiding die K r i s h n a ons van binnenuit geeft. Dat is wat met overgave en het opgeven van al het andere wordt bedoeld. Als men dan ziet dat toegewijden d a n d a v a t gaan (=uitgestrekt op de grond gaan liggen voor de m û r t i en de geestelijk leraar), moet men dat herkennen als een teken van vriendschap merkt Rûpa Goswâmi in dat zelfde hoofdstuk op.

Als we dit begrip overgave aan K r i s h n a materieel opvatten komen we in moeilijkheden. Het doel van de toewijding is de zelfrealisatie van de relatie van de toegewijde met K r i s h n a. Iedereen akkordeert weer anders met K r i s h n a en daarom kan een ander alleen maar op het tweede plan staan. Natuurlijk is de geestelijk leraar en de associatie van toegewijden van het allerhoogste belang bij de ontwikkeling van de relatie met K r i s h n a. Maar het doel ligt niet in de buitenwereld in de zin van uiterlijk vertoon van gehechtheid aan rituelen, parafernalia e.d. Nu zijn er wel veel universele wetten die stellen dat een mens een sociaal wezen is en dat de gemeenschap autoriteit moet erkennen. In die zin is het onvermijdelijk dat men een geestelijk leraar aanvaardt en omgaat met toegewijden. Zaken leven nu eenmaal niet als ze niet leven. Maar zeker is ook dat diegenen die K r i s h n a -bewustzijn met secundaire motieven van materiële aard ambiëren, weer terugvallen in m â y â en eventueel hun zin voor de toegewijde dienst, de goede wil, verliezen.

Of men nu eerst K r i s h n a van binnen en dan K r i s h n a van buiten zou moeten realiseren is onduidelijk. Voor A r j u n a op het slagveld is in ieder geval duidelijk dat K r i s h n a bij hem niet stabiel gevestigd is, terwijl hij samen met Hem op het slagveld aan zijn uiterlijke aanwezigheid in ieder geval niet hoeft te twijfelen. Bezint eer ge begint is een lofzang op de terughoudendheid: ik geef me niet zomaar aan K r i s h n a over. Dat is verstandig in het licht van het feit dat het uiteindelijk gaat om de overgave aan K r i s h n a van binnen. Anderzijds komt A r j u n a in de situatie: als je er niet aan begint is het de duivel waar je je op bezint. Een teveel aan eigengereidheid kan gevaar opleveren in de chaos van m â y â ten onder te gaan. De psychiater verdient er zijn brood mee.

De drie werelden waar dit vers op zinspeelt zijn hemel hel en vagevuur, waar de b h a k t i over spreekt in termen van planetair bestaan: er zijn allerlei hogere ( u r d h v â of s v a r l o k a ' s), lagere (a d o of p a l â t a l a l o k a ' s) en leefwerelden als de onze (m a d h y a of b h û r l o k a ' s), die men letterlijk als aparte planeten in het universum van de kosmische tijd opvat. A r j u n a maakt duidelijk dat hij ook niet wil vechten voor de heerschappij op een hemelse planeet of waar dan ook. K r i s h n a noemt hij hier G o v i n d a, omdat Hij als de bron van vreugde en blijdschap voor het land, de koeien en de zinnen van ieder levend wezen geldt. A r j u n a denkt liever niet aan iets anders. Daarnaast noemt A r j u n a Hem ook als de doder van demonen en als instandhouder van alle levende wezens. Het is A r j u n a 's variant op 'God sta me bij', geprojecteerd op K r i s h n a. Ookal wist A r j u n a allang dat K r i s h n a de Hoogste Persoonlijkheid is, hij kon echter niet voorzien wat K r i s h n a Hem op het slagveld temidden van de troepenmachten van de wereld zou tonen.

 

1.36 Er zal zonde over ons komen als we deze aanvallers doden. Daarom is het niet goed als we de zoons van Dhrtarâstra en onze vrienden van het leven beroven. O Mâdhava, hoe zouden we gelukkig kunnen zijn als we onze eigen familieleden zouden doden?

T o e l i c h t i n g

De z.g. vader-doder is iemand die zich zo liefdeloos gedraagt, dat de vader van kommer en ellende naar het hiernamaals verhuist. A r j u n a kan het zich niet veroorloven zo'n liefdeloos persoon te zijn en alleen maar aan zijn eigen 'zieleheil' te denken. Overeenkomstig z'n geboorte moet iedereen zijn aard getrouw zijn plicht doen. Dat is K r i s h n a -bewustzijn. Plicht aangaande de ware aard welke s a t - c i t - â n a n d a is, ofwel eeuwigheid, bewustzijn en gelukzaligheid, wordt d h a r m a genoemd. Onwetendheid over hoe we het geluk moeten bereiken, d.w.z. als we niet weten hoe we met K r i s h n a om moeten gaan, wordt a v i d h y a, onwetendheid genoemd. De oorzaak van de onwetendheid is de identificatie met de stoffelijkheid (a h a n k â r a). In de ' v a i s h n a v a-bijbel', het Srîmad Bhâgavatam (11-2-37) staat:

bhayam_dvitîyâbhini vesatah_syâd
isâd apatasya viparayo 'smrtih
tan-mâyayâto budha âbhajet tam
bhaktiyaikayesam_guru-devâtâmâ

Dit betekent: 'Er doet zich angst voor als een levend wezen zichzelf mis-identificeert als het materiële lichaam vanwege de absorptie in de uitwendige, illusoire energie van de Heer. Deze verbijsterende, angstwekkende gesteldheid wordt teweeggebracht door het begoochelend vermogen genaamd m â y â. Daarom behoort een intelligent persoon zich zonder terughoudendheid bezig te houden met de zuivere toegewijde dienst van de Heer, onder leiding van een bona-fide geestelijk leraar, die hij moet aanvaarden als zijn aanbiddelijke Godheid en als zijn eigen leven en ziel.'  De reden dat identificatie met angst gepaard gaat ligt aan de tijdfaktor: 'De tijdfaktor, die de transformatie veroorzaakt van de verschillende materiële manifestaties, is een ander aspekt van de Hoogste Persoonlijkheid van God. Wie dan ook niet weet dat de tijd dezelfde Hoogste Persoonlijkheid is, is bang vanwege de tijdfaktor' (S.B. 3.29:37).

Dit wil zeggen dat als A r j u n a alleen aan zijn eigen hachje, zijn identificatie met zijn lichaam en zijn familie, denkt, hij zijn angst niet kan overwinnen en zich afkeert van K r i s h n a. Om m â y â te kunnen overwinnen moeten 'cliënten', d.w.z. klagende mensen, zich wenden tot een bona-fide, d.w.z. gesuperviseerde 'therapeut', in feite een g u r u of geestelijk leraar die â c â r y a is d.w.z. onderricht door voorbeeld te geven. Mensen die niet klagen, maar toch in angst leven omdat ze van K r i s h n a zijn afgekeerd, moeten leren eerlijk (met zichzelf) te zijn (te 'biechten', te bekennen, zich te 'laten zien', te belijden, te getuigen, liefde te tonen, zich te bewijzen, te 'solliciteren').

In dit vers noemt A r j u n a_K r i s h n a_M â d h a v a, hetgeen echtgenoot van de Godin van het geluk betekent. Volgens S w a m i_P r a b h u p â d a wilde A r j u n a_K r i s h n a daarmee zeggen dat Hij als echtgenoot van de geluksgodin, A r j u n a geen dingen behoorde te laten ondernemen die uiteindelijk slechts ongeluk zouden brengen. Daar voegt hij aan toe dat K r i s h n a niemand ongeluk brengt, dus zeker zijn toegewijden niet. Als we dus vinden dat K r i s h n a ons in de steek laat of ons zelfs zou dwarsbomen, dan moeten we zeggen dat wij K r i s h n a in de steek hebben gelaten en zelf niet in de gaten hebben en waarderen kunnen dat K r i s h n a onze beschermheer is en alle onheilbrengende zaken blokkeert. We weten niet alles, maar we weten wel als iets bij God niet mogelijk is, zoals b.v. het almaar volhouden van een bepaald (materieel) verlangen. Of we geven het op, of we bevredigen dat verlangen. Zo leert iedereen zich in het Hier en Nu van K r i s h n a s Ware Tijd te realiseren, als een toegewijde van s a t - c i t - â n a n d a - v i g r a h a, het Ware Zelf, Heer K r i s h n a ( v i g r a h a betekent gedaante).

De psychoanalyticus kan niet als bona-fide g u r u worden erkend. Men betrekt zich namelijk op het onpersoonlijk 'superego' dat niet als een supervisor kan worden erkend omdat het verschil tussen inbeelding en vaststaand feit niet te bepalen is zonder kennis van de gesuperponeerde persoon. De enige persoon die zich in de praktijk als 'God de Vader' laat superponeren is K r i s h n a. Dit is alleen maar mogelijk omdat K r i s h n a dat waarmaakt zoals we verder in de B h a g a v a d  G î t â zullen zien. Nogmaals: in de gehele menselijke geschiedenis is er geen enkele persoon bekend die dit kon waarmaken op het geestelijk, zowel als op het lichamelijk vlak. Er zijn vele, vele nederdalingen van V i s h n u, z.g. v i s h n u - t a t t v a - a v a t â r a ' s, in alle tijdvakken, maar geen enkele andere kan zowel geestelijk als lichamelijk de status van het Vaderschap der Mensheid waarmaken. In het S r î m a d B h â g a v a t a m (11.22: 50) staat ook dat men na de dood van zijn vader kennis kan verkrijgen over het 'tijdstip van zijn eigen dood'. Dit wil wat betreft K r i s h n a en Zijn a v a t â r a ' s alleen maar zeggen dat we Hem uiteindelijk van binnenuit als leidgeest moeten aanvaarden.

 

1.37-38 O Janârdana, ook al zien deze mannen, overweldigd als ze zijn door begeerte, er geen kwaad in hun bloedverwanten te doden of met vrienden te twisten, daarom hoeven wij, die de zonde ervan beseffen, hier toch niet aan mee te doen?

T o e l i c h t i n g

Wie geen deel uitmaakt van de oplossing, maakt deel uit van het probleem, zegt men tegenwoordig. Natuurlijk is dit een dubbelzinnige opmerking die in feite niets zegt, zo typisch voor de schizoïdie van de moderne tijd. Niettemin aangewend voor de oplossing die K r i s h n a heet, begrijpen we volkomen A r j u n a's dilemma. Moet ik kiezen voor de K r i s h n a die zich schuil hield in D v â r a k a, een eiland voor de kust waar Hij zich met Zijn immense familie terugtrok vanwege een demonisch heerser genaamd Jarâsandha, die K r i s h n a steeds opnieuw in M a t h u r a, waar Hij Kamsa verslagen had, Zijn oorsponkelijke woonplaats na V r i n d â v a n a, aanviel; of moeten we kiezen voor K r i s h n a de wagenmenner op het slagveld die ons aanspoort voor de goede zaak door te vechten. Vrij van de ontologische vraag te zijn of niet te zijn, ofwel hoe moet ik met God zijn, is A r j u n a dus geenszins. Het blijft natuurlijk zijn eigen beslissing wel of niet als een ridder door het leven te gaan en voor zijn land te vechten. Het lot moest beslissen. A r j u n a had een te groot geweten om alle onderdrukten in handen van zijn neefs te laten verkommeren. Dan zou hij in de hel belanden als een lafaard. Hij was niet de zoon van een b r â h m a n a. Menig edelman die zijn toevlucht zoekt in geestelijke waarheden kan daar vertoeven en vrede vinden zolang als hij zijn beslissingen kan uitstellen. Voor deze mensen is er echter altijd een druppel die de emmer doet overlopen. Het s w a - d h a r m a, de eigen aard, kan niet worden ontkend. A r j u n a moest vechten. Zou hij het toch wagen nog langer te weigeren, dan kon hij wel op enkele afschrikwekkende visioenen rekenen. Hij zou het zichzelf nooit kunnen vergeven en daarom, was het onvermijdelijk dat hij door zijn angst heen zou gaan. De zonde van zijn plichtsverzaking was groter dan de zonde toe te geven aan de uitdaging van twistzieke en begeertige lieden.

Het nu volgende lied verheerlijkt een a v a t â r a van A r j u n a, Heer N r s i m h a - d e v a. Dit is een bijzondere nederdaling van groot belang voor de toegewijden van A r j u n a. P r a h l â d a, een groot toegewijde van K r i s h n a werd in zijn jonge jaren geteisterd door zijn demonische vader die niets met de vroomheid van de jongen te maken wilde hebben. Hyranyakasipu, de naam van die demon, was zeer zeer machtig geworden door een geforceerde y o g apraktijk, waarin hij door het hele universum te verstikken met zijn yoga-oefeningen de gunst had bedongen van onoverwinnelijkheid. Geen enkel wapen zou hem op welke manier dan ook kunnen doden. Toen hij tijdens één van de martelingen van zijn zoon hem uitlachte en 'zijn God' uitdaagde uit een pilaar tevoorschijn te komen, deed K r i s h n a dat in de gedaante van een leeuwgod, half mens, half leeuw. Met zijn zeer lange nagels trok Heer N r s i m h a - d e v a de duivel de darmen uit het lijf en hing die zegevierend om zijn nek. Het nu volgende lied bezingt de glorie van deze beschermheer van de toegewijden die op de schrijn, het altaar, een onmisbaar plaatsje inneemt naast de Panca- t a t t v a. Het lied wordt 's ochtends vroeg en 's avonds na de k i r t a n gezongen ter afsluiting

 

 

 

 

SRI NRSIMHA PRANÂMA

Gebeden tot Heer Nrsimha

 

namas te narasimhâya (Dm AmIIDm)

prahlâdâhlâda-dâyine (Dm C Dm)

hiranyakasipor vaksah (Dm AmIIDm)

silâ-tanka-nakhâlaye (Dm C Dm)

ito nrsimhah parato nrsimho (Dm AmIIDm)

yato yato yâmi tato nrsimhah (Dm C Dm)

bahir nrsimho hrdaye nrsimho (Dm AmIIDm)

nrsimham adim saranam prapadye (Dm C Dm)

 

tava kara-kamala-vare (Dm AmII)

nakham adbhuta-srngam (C Dm)

dalita-hiranyakasipu-tanu-bhrngam (C Am II Dm)

kesava dhrta-narahari-rûpa (BbI)

jaya jagadîsa hare (Dm AmIIC)

jaya jagadisa hare, (C AmII)

jaya jagadisa hare (Bb I C Dm)

 

jaya nrsimhadeva, jaya nrsimhadeva (Gm Dm)

jaya nrsimhadeva, jaya nrsimhadeva (C Dm)

 

jaya prahlâda maharaja, jaya prahlâda maharaja (Gm Dm)

jaya prahlâda maharaja, jaya prahlâda maharaja (C Dm)

Nrisihma-Bhagavân ki...jaya

Prahlâda Maharaja ki...jaya

Gaur-premânanda Haribol.

 

SRI NRSIMHA PRANÂMA

Gebeden tot Heer Nrsimha

Mijn eer-betuigingen aan U Heer Nrsimha, (Dm AmII Dm)

die Prahlâda Maharâj vreugde schenkt. (Dm C Dm)

Die Hiranyakasipor zijn stenen borst, (Dm AmIIDm)

als bijtels met zijn nagels bewerkt. (Dm C Dm)

Hier Heer Nrsimha, daar Heer Nrsimha, (Dm AmII Dm)

waar ik ook ga, daar Heer Nrsimha. (Dm C Dm)

Van buiten Heer Nrsim',

Heer Nrsimha in het hart, (Dm AmII Dm)

Aan Hr Nrsim d'oorsprong,

'n hoogste toevlucht geef'k m'over. (Dm C Dm)

 

Uw handen als een lotus prachtig, (Dm AmII C )

uw nagels schitterend puntig, (Dm)

uiteengescheurd Hiranyakasipu, (C AmII)

zijn wespenlijf. (Dm)

Kesava nam als mens, een leeuwenvorm aan, (BbI)

alle eer de Heer van't Universum, (Dm AmIIC)

alle eer de Heer van't Universum, (AmII)

alle eer de Heer van't Universum. (BbI C Dm)

 

Al'eer Heer Nrsmadev, al'eer Heer Nrsmadev, (Gm Dm)

al'eer Heer Nrsmadev, al'eer Heer Nrsmadev. (C Dm)

Al'eer Hr Prahlâd Maharaj,

al'eer Hr Prahlâd Maharaj, (Gm Dm)

al'eer Hr Prahlâd Maharaj, al'eer Hr Prahlâd Maharaj. (C Dm)

Alle eer aan Heer Nrsimhadev,

Alle eer aan Heer Prahlâda Maharaj,

De Gouden liefde der Gelukzaligheid: zing de namen!

 

Melodie:

Audio-bestanden

 

Akkoorden

 



 

next