regelbalk


 
 

Canto 7

Prabhupâda Pranâti


 

Hoofdstuk 2: Hiranyakas'ipu, de Koning van de Demonen, over de Droevenis

(1) S'rî Nârada zei: 'Nadat zijn broer [Hiranyâksha], zoals gezegd, door de Heer in de gedaante van een Everzwijn was gedood [zie 3.18-19], werd Hiranyakas'ipu zeer verdrietig en kwaad, o Koning. (2) Er furieus over op zijn lippen bijtend, staarde hij met zijn ogen vuurschietend van woede voor zich uit in de grijze lucht en sprak hij. (3) Hij die er met zijn schrikwekkende tanden en verbeten blik vreselijk uitzag, hief temidden van een vergadering Dânava's zijn drietand op en zei met een grimas het volgende: (4-5) 'O Dânava's en Daitya's, Dvimûrdha ['tweehoofdige'], Tryaksha ['met drie ogen'] S'ambara en S'atabâhu ['met honderd armen']; o Hayagrîva ['met het hoofd van een paard'], Namuci, Pâka, Ilvala en Vipracitti! Puloma, S'akuna en alle overigen, luister naar wat ik jullie te zeggen heb en mogen jullie daarna allen snel, zonder treuzelen, tot daden overgaan. (6) Met die onbeduidende vijanden, de theïsten die van aanbidding zijn, achter zijn rug samenspannend, werd mijn zo zeer geliefde broer en begunstiger, gedood door Hari die ons allen gelijkgezind zou zijn. (7-8) Hij [dus niet bepaald gelijkgezind] heeft Zijn liefde voor ons opgegeven en gedraagt zich nu abominabel in mâ als was Hij een wild beest. Als een kind zo wisselvallig, verandert Hij van de ene in de andere gedaante, naar de zin van de Hem aanbiddende toegewijden. Ik zal mijn drietand in Zijn nek steken en Hem in Zijn bloed doen zwemmen. Door hem [Hiranyâksha] een genoegen te doen die er zo dol op was het te drinken, kan ik dan mijn vrede vinden. (9) Als Hij, [Vishnu] die hoogst bedrieglijke vijand van allen, een kopje kleiner is gemaakt, zal het met die gasten van God die voor Vishnu leven ook afgelopen zijn, net zoals de takken en bladeren van een boom uitdrogen als die bij zijn wortels wordt gekapt. (10) Gaan jullie ondertussen allemaal naar de wereld die zo netjes op orde wordt gehouden door de priesters en politici en zie erop toe dat aan al die boetvaardige en opofferingsgezinde boekenwurmen die van geloften en liefdadigheid zijn een einde komt. (11) Heer Vishnu vindt Zijn oorsprong in hun offerhandelingen. Hij is die persoon vol van religieuze beginselen die, uitputtend aanbeden door de tweemaal geborenen, de man van het dharma is, Hij die de toevlucht vormt voor al die goden en wijzen, voorvaderen en de rest. (12) Overal waar die tweemaal geborenen hun koeien houden, hun Veda's bestuderen en zich bezighouden met hun varnâs'rama-gedoe, steek je hun dorpen in de fik en hak je al hun bomen om.'

(13) Na het aanvaarden van de aanwijzingen van hun meester op hun hoofd, bewezen ze hem de eer en terroriseerden ze, als experts in de vernietiging, al de mensen. (14) De steden en dorpen, weidegronden, boomgaarden en tuinen, velden, bossen en mijnen, boerderijen en plaatsen in de bergen, de plaatsen van de koeien alsook de bestuurscentra, werden allemaal door hen afgebrand. (15) Sommigen zetten met toortsen de woonplaatsen in lichterlaaie, anderen vernielden met pikhouwelen de bruggen, de omringende muren en de stadspoorten, terwijl een andere groep bijlen oppakte om de vruchtbomen om te hakken zodat het levensonderhoud vernietigd werd. (16) Toen de mensen aldus keer op keer werden verstoord door de volgelingen van de koning van de Daitya's, gaven de godsbewusten hun vaste verblijfplaats op en trokken ze rond over heel de aarde zodat ze niet meer zichtbaar waren voor de demonen. (17) Hiranyakas'ipu, die te kampen had met het verlies van zijn broer, voerde de begrafenisriten uit en maande zijn neven tot kalmte. (18-19) S'akuni, S'ambara, Dhrishthi, Bhûtasantâpana, Vrika, Kâlanâbha, Mahânâbha, Haris'mas'ru en Utkaca, alsook hun moeder Rushâbhânu en Diti, zijn eigen moeder, sprak hij, als een goed aangepast persoon, in hoogst gepaste termen toe met het volgende, o heerser over de mensen.

(20) Hiranyakas'ipu zei: 'O moeder, o moeder; o schoonzus, o neven, jullie moeten niet treuren over onze held die, de vijand tegemoet tredend, de glorie van de heldendood verkoos. (21) Net als reizigers, die zich verdringen rondom een pleisterplaats en dan weer hun weg vervolgen, o mijn lieve moeder, delen de levende wezens, die door het lot worden samengebracht in deze wereld, samen één plaats [als een familie, religie of natie] waarna, naar gelang hun karma, hun wegen zich weer scheiden. (22) De eeuwige, onuitputtelijke ziel die vrij is van de smet van de materie, kan zich in alle richtingen begeven. Alles wetend en bovenzinnelijk van aard aanvaardt die ziel het zelf van een lichaam dat onder de invloed van de materiële wereld een verscheidenheid aan kwaliteiten vertoont [zie B.G. 13: 22]. (23) Net zoals de bomen gereflecteerd in water zich lijken te bewegen, kan je ook, met het bewegen van je hoofd [je 'ogen'], de illusie hebben dat de wereld zich beweegt. (24) Zo ook brengt de geest die men heeft, in de war gebracht door de kwaliteiten van de materie, het onveranderlijke levende wezen van streek, o moeder van mij, hetgeen ertoe leidt dat het levende wezen, ondanks zijn vormeloosheid, in een lichaamsvorm begint te geloven. (25-26) De ziel, in de war over het vormeloze van zijn bestaan, heeft met het lichaam in gedachten dan geliefden en vijanden, bondgenoten en vreemdelingen in zijn karma met de materiële kwestie. Ervan uitgaand dat hij geboren wordt en dood gaat, beklaagt hij zich op verschillende manieren en heeft hij allerlei zorgen, verkeert hij in het ongewisse over wat de geschriften zeggen en is hij vergeetachtig wat betreft het juiste onderscheid. (27) In dit verband haalt men vaak een oude geschiedenis aan van Yamarâja in discussie met de vrienden van een overledene. Luister goed. (28) Er was er eens in Us'înara een befaamde koning Suyajña genaamd, die door zijn vijanden tijdens een oorlog werd gedood. Zijn verwanten zaten om hem heen. (29-31) Met zijn kostbare wapenrusting her en der verspreid en zijn sierselen en bloemenslingers op de grond gevallen, lag hij daar in zijn eigen bloed, doorboord met een pijl in zijn hart. Met zijn loshangende haar en zijn vertroebelde ogen had hij van woede doorbeten lippen, zat zijn lotusgezicht onder het stof en lagen zijn armen en wapens afgehakt op het slagveld. Toen de koninginnen zich ervan overtuigden dat de meester van Us'înara aldus door de voorzienigheid was getroffen, stonden hun ogen vol tranen en sloegen ze zich met hun handen onophoudelijk op de borst, neergevallen aan zijn voeten, herhaaldelijk jammerend: 'o, echtgenoot!' (32) Hardop huilend over hun dierbare man bevochtigden ze zijn lotusvoeten met tranen die rood waren van de kunkum van hun borsten. Met hun sieraden en haar losgeraakt, weeklaagden ze, voor ieder mens hartverscheurend, zielig treurend:

(33) 'Helaas bent u, o Heer van ons, o geliefde, door de genadeloze voorzienigheid aan ons zicht onttrokken. De staat en de bewoners van Us'înara voorzag u altijd in hun levensonderhoud, maar nu het met u is afgelopen bent u de oorzaak van een groeiend verdriet. (34) U was voor ons allen zo'n dankbare echtgenoot, o Koning. Hoe kunnen wij, die u allen volgen, nu zonder u leven? U, die onze beste vriend bent, zeg ons waarheen zij, die uw lotusvoeten dienden, u naartoe moeten volgen nu u ons verlaten hebt.' (35) De koninginnen die aldus weeklaagden, hadden de overleden echtgenoot op hun schoot genomen en wilden niet dat het lijk werd weggehaald. Ondertussen ging de zon onder in het westen. (36) Yamarâja, die de nabestaanden van de heerser zo luidkeels hoorde weeklagen, verscheen toen persoonlijk in de gedaante van een jongen om hen toe te spreken.

(37) S'rî Yamarâja zei: 'Ach, hoe kunnen jullie mensen, die ouder zijn dan ik en iedere dag van jullie leven getuige waren van de heerschappij van de natuurwet, nu zo verbijsterd zijn? Jullie zullen zelf naar dezelfde natuur terugkeren als waar deze man naar terugkeerde. Niettemin zijn jullie zinloos aan het huilen [vergelijk B.G. 2: 28]! (38) O, wat een geluk hebben we, want verlaten door onze vader en moeder, werden we, zwak als we zijn, niet verzwolgen door de wolven! Waarom zou je je zorgen maken als je weet dat Hij die ons in de moederschoot beschermde, ons ook daarna zal beschermen? (39) Och arme dames, de Allerhoogste Heer schept naar eigen wilsbesluit dit alles zonder Zelf te veranderen en het is Hij die daarnaast ook handhaaft en vernietigt. Alles wat beweegt en niet beweegt behoort, zo zegt men, tot het spel van de Heer, die te allen tijde het recht is voorbehouden iets of iemand te behouden dan wel er een eind aan te maken. (40) Iets wat je op straat verloor kan, door het lot beschermd, behouden blijven, terwijl iets wat je in huis veilig stelde, voorbestemd kan zijn verloren te gaan. Zonder bescherming kan men, onder Zijn hoede, in leven blijven, of men nu thuis is of in het woud, maar hij hier, die viel in de strijd, heeft het, goed beschermd als hij was, niet overleefd. (41) Levende wezens hebben hun eigen soort van geboorte overeenkomstig hun karma en verdwijnen na verloop van tijd ook weer als gevolg van [dit eindige] karma. Maar dit alles gaat niet op voor de ziel, ook al is die dan, met zijn positie in de materiële wereld, in uiteenlopende gedaanten gebonden aan haar verschillende basiskwaliteiten. De ziel is van een totaal andere aard [zie ook B.G. 2: 20]. (42) Dit lichaam van de persoon, dat met vuur, water en aarde uit onwetendheid werd geboren, veranderingen ondergaat en weer verdwijnt, bestaat net zo afzonderlijk van die ziel als de materie van een huis afzonderlijk bestaat van zijn bewoner. (43) Het vuur in hout kan men afzonderlijk waarnemen, net zoals men de lucht in het lichaam en [het tijdeffect van] de alles doordringende ether, die zich met niets vermengt, afzonderlijk kan waarnemen. Zo ook kan men het levende wezen apart beschouwen als verheven boven zijn materiële omhulsel van begaan zijn met de basiskwaliteiten. (44) [Het lichaam van] deze man hier [genaamd] Suyajña ziet u recht voor u en over hem, o dwaze mensen, zit u te huilen. Maar hij die met dat lichaam luisterde en sprak in deze wereld hebt u nooit waargenomen! (45) De grote heerser van het lichaam, de levensadem, is ondanks dat hij zich bevindt in dit lichaam niet de toehoorder, noch de spreker. De ziel in dit lichaam met al zijn zinsorganen is de meester verschillend van zijn levensadem. (46) Dat wat uitdijt en zich manifesteert, die macht, die machtige ziel, verwerft en verzaakt hoogwaardige en minder ontwikkelde lichamen, gekenmerkt door vijf elementen, zinnen en een geest. In die bezigheid verschilt hij [deze macht van het zelf in de vorm van de z.g. linga, het subtiele lichaam], op basis van zijn morele gehalte van de vorm die hij aanneemt [zie tevens 4.29]. (47) Men is gebonden aan karma zolang men behept is met het subtiele lichaam [bestaande uit de geest, de intelligentie en het valse ego]. Door die subtiele gebondenheid is er de omkering [van het beheerst worden door de geestelijke ziel naar het beheerst worden door het lichaam] en de misère die volgt op dat zich illusoir verenigen [B.G. 8: 6]. (48) Net zoals alles wat de zintuigen suggereren, met wat je ziet en zegt, in een dagdroom allemaal vals is en geen houvast biedt, is het ook zinloos je vast te klampen aan de droom [van het geluk en ongeluk dat je hebt] met de materiële kwaliteiten van de natuur. (49) Daarom beklagen zij die dat begrijpen zich niet over wat blijvend en van een voorbijgaande aard is in deze wereld. Ze zouden anders, duidelijk, niets kunnen doen aan de levensgewoonten van hen die wel hun beklag doen [zie ook B.G. 2: 11]. (50) Een jager in het bos, die de taak was toegewezen de vogelstand terug te dringen, spreidde een net, lokte de vogels hier en daar met voedsel en ving ze zo. (51) Toen hij een paartje kulinga vogels in het bos voedsel zag zoeken, slaagde de jager er vlot in het vrouwtje van de twee [in zijn net] te lokken. (52) O koninginnen, het mannetje dat zag hoe ze, in de greep van de tijd, verstrikt raakte in de touwen van het net, wist van streek niet meer wat hij moest doen, waarop het arme beestje toen emotioneel begon te jammeren over zijn wijfje: (53) 'Ach hoe wreed is de machtige Heer die mijn vrouwtje treft dat zo lief voor me was! Wat kan ik nu doen voor mijn arme vogeltje dat zo zielig om mij schreeuwt, haar arme [echtgenoot]? (54) Laat de Heer ook mijn leven nemen. Wat voor zin heeft het om mijn enkele lichaamshelft te leven? Wat voor een ellendig bestaan is het om voor de rest van je leven onder die pijn te moeten lijden? (55) Hoe ongelukkig hebben mijn kindjes het getroffen, wachtend op hun moeder in hun nest? Hoe kan ik de jongen die nog niet kunnen vliegen in leven houden, nu ze beroofd zijn van hun moeder?' (56) Terwijl de vogel met zijn ogen nat aldus op een afstandje zeer verdrietig zat te jammeren over het verlies van zijn geliefde, slaagde de vogelvanger er, als een boodschapper van de tijd in, hem te besluipen en van het leven te beroven door hem met een pijl te doorboren.

(57) En dat geldt ook voor u, o onwetende dames. U ziet de eindigheid van uw bestaan niet in! Weeklagen over uw echtgenoot zal hem niet terugbrengen, in nog geen honderd jaar.'

(58) S'rî Hiranyakas'ipu zei: 'Nadat de jongen aldus had gesproken, waren de harten van al de familieleden vol van verwondering. Ze begrepen dat al het materiële slechts een tijdelijke gebrekkige verschijning was [zie ook B.G. 2: 18]. (59) Toen Yamarâja in deze gedaante uitleg had verschaft, verdween hij vandaar. De verwanten van koning Suyajña vervulden toen de plichten voor de begrafenis. (60) Treur daarom niet over uzelf of over een ander in deze materiële wereld. Men is slechts uit onwetendheid geobsedeerd door dat 'mijn' en 'dijn' van het eigenbelang en het belang van andere belichaamde zielen. Want wie is dat nu eigenlijk, die ziel van u en van de ander?'

(61) S'rî Nârada zei: 'Diti en haar schoondochter [Rushâbhânu,] die de toespraak van de koning van de Daitya's hadden gehoord, staakten prompt hun getreur over hun zoon en echtgenoot en gaven hun geesten over aan de ware kennis van het leven.'

   

next                    

 
Derde herziene editie, geladen 4 januari 2019.

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî Nârada zei: 'Nadat zijn broer [Hiranyâksha], zoals gezegd, door de Heer in de gedaante van een Everzwijn was gedood [zie 3.18-19], werd Hiranyakas'ipu zeer verdrietig en kwaad, o Koning. 
S'rî Nârada zei: 'Toen de broeder [Hiranyâksha] aldus door de Heer in de gedaante van een Everzwijn was gedood [zie 3.18-19] was Hiranyakas'ipu door woede en verdriet zeer van streek, o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 2

Er furieus over op zijn lippen bijtend, staarde hij met zijn ogen vuurschietend van woede voor zich uit in de grijze lucht en sprak hij.

Woedend erover op zijn lippen bijtend, staarde hij voor zich uit in de lucht die zwart zag van de laaiende woede van zijn ogen en sprak hij. (Vedabase)

 

Tekst 3

Hij die er met zijn schrikwekkende tanden en verbeten blik vreselijk uitzag, hief temidden van een vergadering Dânava's zijn drietand op en zei met een grimas het volgende:

Met zijn schrikwekkende tanden en verbeten blik vreselijk om te zien hief hij, temidden van een vergadering van de Dânava's, zijn drietand op om met een grimas op zijn gezicht het volgende te zeggen. (Vedabase)

 

Tekst 4-5

'O Dânava's en Daitya's, Dvimûrdha ['tweehoofdige'], Tryaksha ['met drie ogen'] S'ambara en S'atabâhu ['met honderd armen']; o Hayagrîva ['met het hoofd van een paard'], Namuci, Pâka, Ilvala en Vipracitti! Puloma, S'akuna en alle overigen, luister naar wat ik jullie te zeggen heb en mogen jullie daarna allen snel, zonder treuzelen, tot daden overgaan.

'O Dânava's en Daitya's, Dvimûrdha ['tweehoofdige'], Tryaksha ['met drie ogen'] S'ambara en S'atabâhu ['met honderd armen']; Hayagrîva ['met het hoofd van een paard'], Namuci. Pâka, Ilvala en Vipracitti! Pulomâ, S'akuna en alle overigen, luister naar de woorden die ik jullie te zeggen heb en mogen jullie vervolgens allen daarmee in overeenstemming direct, zonder uit te stellen, tot handelen overgaan. (Vedabase)

 

Tekst 6

Met die onbeduidende vijanden, de theïsten die van aanbidding zijn, achter zijn rug samenspannend, werd mijn zo zeer geliefde broer en begunstiger, gedood door Hari die ons allen gelijkgezind zou zijn.

Mijn zo zeer geliefde broer en begunstiger werd met die kleinzieligen, de goddelijken, die achter zijn rug samenzwerend van aanbidding waren, gedood door Hari die ons allen gelijkgezind zou zijn. (Vedabase)

 

Tekst 7-8

Hij [dus niet bepaald gelijkgezind] heeft Zijn liefde voor ons opgegeven en gedraagt zich nu abominabel in mâ als was Hij een wild beest. Als een kind zo wisselvallig, verandert Hij van de ene in de andere gedaante, naar de zin van de Hem aanbiddende toegewijden. Ik zal mijn drietand in Zijn nek steken en Hem in Zijn bloed doen zwemmen. Door hem [Hiranyâksha] een genoegen te doen die er zo dol op was het te drinken, kan ik dan mijn vrede vinden.

Hij heeft Zijn eigen liefde voor ons opgegeven en gedraagt zich nu, abominabel in mâyâ, als een wild beest door als een kind van de ene naar de andere gedaante over te springen zoals Zijn eerbetuigende toegewijden dat maar wensen. Ik zal Hem mijn drietand in de nek steken en Hem in Zijn bloed doen zwemmen ter ere van inderdaad degene [Hiranyâksha] die er zo dol op was het te drinken. Zo zal ik mijn broer behagen en mijn vrede vinden. (Vedabase)


Tekst 9

Als Hij, [Vishnu] die hoogst bedrieglijke vijand van allen, een kopje kleiner is gemaakt, zal het met die gasten van God die voor Vishnu leven ook afgelopen zijn, net zoals de takken en bladeren van een boom uitdrogen als die bij zijn wortels wordt gekapt.

Als Hij, die meest verraderlijke vijand van allen een kopje kleiner is gemaakt, zal zoals met het uitdrogen van de takken en bladeren van een boom die bij de wortels gekapt is, hetzelfde die gasten van God overkomen wiens leven Vishnu toebehoort. (Vedabase)

 

Tekst 10

Gaan jullie ondertussen allemaal naar de wereld die zo netjes op orde wordt gehouden door de priesters en politici en zie erop toe dat aan al die boetvaardige en opofferingsgezinde boekenwurmen die van geloften en liefdadigheid zijn een einde komt.

Gaan jullie allen ondertussen naar die wereld zo netjes op orde geharkt door de bestuurders van Brahmâ en zie er op toe dat al die spijtoptanten en opofferingsgezinde boekenwurmen worden vernietigd die naar gelofte schenkingen doen in liefdadigheid. (Vedabase)

 

Tekst 11

Heer Vishnu vindt Zijn oorsprong in hun offerhandelingen. Hij is die persoon vol van religieuze beginselen die, uitputtend aanbeden door de tweemaal geborenen, de man van het dharma is, Hij die de toevlucht vormt voor al die goden en wijzen, voorvaderen en de rest.

Vishnu die door de tweemaal geborenen zo uitputtend wordt aanbeden, is het offer in eigen persoon, de Allerhoogste Persoonlijkheid perfect volgens het boekje; Hij is die ene toevlucht van religie voor al die goden en wijzen, voorvaderen en al de anderen. (Vedabase)


Tekst 12

Overal waar die tweemaal geborenen hun koeien houden, hun Veda's bestuderen en zich bezighouden met hun varnâs'rama-gedoe, steek je hun dorpen in de fik en hak je al hun bomen om.'

Sticht brand waar dan ook de tweemaal geborenen hun koeien houden, hun Veda's bestuderen en zo druk zijn met hun varnâs'rama gedoe; in de hens met al die steden of hak al de bomen ter plaatse om.' (Vedabase)

 

Tekst 13

Na het aanvaarden van de aanwijzingen van hun meester op hun hoofd bewezen ze hem de eer en terroriseerden ze, als experts in de vernietiging, al de mensen. 

Hem de eer bewijzend namen ze de aanwijzingen van hun meester aan op hun hoofden en terroriseerden zij, de experts der vernietiging, al de mensen. (Vedabase)

 

Tekst 14

De steden en dorpen, weidegronden, boomgaarden en tuinen, velden, bossen en mijnen, boerderijen en plaatsen in de bergen, de plaatsen van de koeien alsook de bestuurscentra, werden allemaal door hen afgebrand. 

De steden en dorpen, weidegronden, boomgaarden en tuinen, velden, bossen en mijnen, boerderijen en plaatsen in de bergen, de plaatsen van de koeien zowel als de hoofdsteden, brandschatten zij alle. (Vedabase)

 

Tekst 15

Sommigen zetten met toortsen de woonplaatsen in lichterlaaie, anderen vernielden met pikhouwelen de bruggen, de omringende muren en de stadspoorten, terwijl een andere groep bijlen oppakte om de vruchtbomen om te hakken zodat het levensonderhoud vernietigd werd.

Terwijl sommigen met toortsen de woonplaatsen in lichterlaaie zetten vernielden anderen met pikhouwelen de bruggen, de omringende muren en de stadspoorten en namen weer anderen voor de vernietiging van het levensonderhoud bijlen ter hand om de vruchtbomen om te hakken. (Vedabase)

 

Tekst 16

Toen de mensen aldus keer op keer werden verstoord door de volgelingen van de koning van de Daitya's, gaven de godsbewusten hun vaste verblijfplaats op en trokken ze rond over heel de aarde zodat ze niet meer zichtbaar waren voor de demonen.

Toen keer op keer de mensen aldus werden verstoord door de volgelingen van de koning der Daitya's, gaven de godsbewusten hun vaste verblijfplaats op en trokken ze, niet meer te zien voor de demonen, rond over gans de aarde. (Vedabase)
 
Tekst 17

Hiranyakas'ipu, die te kampen had met het verlies van zijn broer, voerde de begrafenisriten uit en maande zijn neven tot kalmte. 

Hiranyakas'ipu, die het kwaad had met het verlies van zijn broer voerde de begrafenisriten uit en maande zijn neven tot kalmte. (Vedabase)

 

Tekst 18-19

S'akuni, S'ambara, Dhrishthi, Bhûtasantâpana, Vrika, Kâlanâbha, Mahânâbha, Haris'mas'ru en Utkaca, alsook hun moeder Rushâbhânu en Diti, zijn eigen moeder, sprak hij, als een goed aangepast persoon, in hoogst gepaste termen toe met het volgende, o heerser over de mensen.

S'akuni, S'ambara, Dhrishthi, Bhûtasantâpana, Vrika, Kâlanâbha, Mahânâbha, Haris'mas'ru en Utkaca als ook hun moeder Rushâbhânu en Diti, zijn eigen moeder, sprak hij toe in beleefde termen, o heerser der mensen, als een goed aangepast persoon het volgende zeggend. (Vedabase)

 

Tekst 20

Hiranyakas'ipu zei: 'O moeder, o moeder; o schoonzus, o neven, jullie moeten niet treuren over onze held die, de vijand tegemoet tredend, de glorie van de heldendood verkoos.

Hiranyakas'ipu zei: 'O moeder, moeder, o schoonzus, o neven, jullie verdienen het niet te moeten weeklagen over onze held der verlichting die de vijand tegemoet tredend de meest glorieuze dood verkoos. (Vedabase)

 

Tekst 21

Net als reizigers, die zich verdringen rondom een pleisterplaats en dan weer hun weg vervolgen, o mijn lieve moeder, delen de levende wezens, die door het lot worden samengebracht in deze wereld, samen één plaats [als een familie, religie of natie] waarna, naar gelang hun karma, hun wegen zich weer scheiden.

Van al de levende wezens die in deze wereld bijeen leven gelijk reizigers die zich verdringen rondom een pleisterplaats, o mijn lieve moeder, worden zij die door goddelijke voorbeschikking zijn samengebracht op één plaats naar gelang hun karma ieder een eigen kant opgestuurd. (Vedabase)

 

Tekst 22

De eeuwige, onuitputtelijke ziel die vrij is van de smet van de materie, kan zich in alle richtingen begeven. Alles wetend en bovenzinnelijk van aard aanvaardt die ziel het zelf van een lichaam dat onder de invloed van de materiële wereld een verscheidenheid aan kwaliteiten vertoont [zie B.G. 13: 22].

De eeuwige, onuitputtelijke ziel, vrij van de smet der materie, is in staat zich naar overal te begeven; alles wetend en transcendentaal neemt die ziel het zelf op van een lichaam dat hem onder de invloed van de materiële wereld een verscheidenheid aan kwaliteiten bezorgt [zie B.G. 13: 22]. (Vedabase)

 

Tekst 23

Net zoals de bomen gereflecteerd in water zich lijken te bewegen, kan je ook, met het bewegen van je hoofd [je 'ogen'], de illusie hebben dat de wereld zich beweegt.

Net zoals gereflecteerd in het water zich de bomen bewegen, lijkt het ook in geval van een optische illusie zo te zijn [zoals met hitte b.v.] dat de grond beweegt. (Vedabase)

 

Tekst 24

Zo ook brengt de geest die men heeft, in de war gebracht door de kwaliteiten van de materie, het onveranderlijke levende wezen van streek, o moeder van mij, hetgeen ertoe leidt dat het levende wezen, ondanks zijn vormeloosheid, in een lichaamsvorm begint te geloven.

Dienovereenkomstig brengt de aanhangende geest, die in de war is door de geaardheden der materie, op dezelfde manier het onveranderlijke levende wezen van streek, o moeder van mij, er voor zorgend dat het wezen ondanks zijn vormeloosheid er in gaat geloven dat hij bij die lichaamsvorm hoort. (Vedabase)

 

Tekst 25-26

De ziel, in de war over het vormeloze van zijn bestaan, heeft met het lichaam in gedachten dan geliefden en vijanden, bondgenoten en vreemdelingen in zijn karma met de materiële kwestie. Ervan uitgaand dat hij geboren wordt en dood gaat, beklaagt hij zich op verschillende manieren en heeft hij allerlei zorgen, verkeert hij in het ongewisse over wat de geschriften zeggen en is hij vergeetachtig wat betreft het juiste onderscheid.

Deze ziel, die in de praktijk zo in de war is over het vormeloze van zijn bestaan, raakt verliefd op het lichaam en heeft geliefden en vijanden, bondgenoten en vreemdelingen in zijn karma met de materiële aangelegenheid. Geconfronteerd met geboren worden en dood gaan, zich op verschillende manieren beklagend en behept zijnd met een gebrek aan onderscheid over wat de geschriften zeggen, is hij vol van zorgen en met name vergeetachtig wat betreft het juiste onderscheid. (Vedabase)

 

Tekst 27

In dit verband haalt men vaak een oude geschiedenis aan van Yamarâja in discussie met de vrienden van een overledene. Luister goed.

In dit verband haalt men vaak een oude geschiedenis aan van Yamarâja in discussie met de vrienden van een overledene. Luister goed. (Vedabase)

 

Tekst 28

Er was er eens in Us'înara een befaamde koning Suyajña genaamd, die door zijn vijanden tijdens een oorlog werd gedood. Zijn verwanten zaten om hem heen.

Er was er eens een koning in Us'înara die bekend stond als Suyajña en door zijn vijanden in de strijd was gedood. Zijn verwanten zaten om hem heen. (Vedabase)

 

Tekst 29-31

Met zijn kostbare wapenrusting her en der verspreid en zijn sierselen en bloemenslingers op de grond gevallen, lag hij daar in zijn eigen bloed, doorboord met een pijl in zijn hart. Met zijn loshangende haar en zijn vertroebelde ogen had hij van woede doorbeten lippen, zat zijn lotusgezicht onder het stof en lagen zijn armen en wapens afgehakt op het slagveld. Toen de koninginnen zich ervan overtuigden dat de meester van Us'înara aldus door de voorzienigheid was getroffen, stonden hun ogen vol tranen en sloegen ze zich met hun handen onophoudelijk op de borst, neergevallen aan zijn voeten, herhaaldelijk jammerend: 'o, echtgenoot!'

Met zijn kostbare wapenrusting her en der en zijn sierselen en bloemenslingers op de grond gevallen, lag hij daar in zijn eigen bloed doorboord door de pijlen door zijn hart. Met zijn loshangende haar en zijn vertroebelde ogen had hij van woede doorbeten lippen, zat zijn lotusgezicht onder het stof en lagen zijn armen en wapens afgehakt op het slagveld. Toen de koninginnen zich ervan overtuigden dat de meester van Us'înara aldus door de voorzienigheid aan stukken dood was, waren ze in tranen en sloegen ze met hun handen zich onophoudelijk op de borst, telkens weer jammerend 'O, echtgenoot', neervallend aan zijn voeten. (Vedabase)

  

Tekst 32

Hardop huilend over hun dierbare man bevochtigden ze zijn lotusvoeten met tranen die rood waren van de kunkum van hun borsten. Met hun sieraden en haar losgeraakt, weeklaagden ze voor ieder mens hartverscheurend, zielig treurend:

Hardop huilend over hun geliefde man bevochtigden ze de lotusvoeten met de tranen rood van de kunkum van hun borsten en met hun sieraden en haar losgeraakt weeklaagden ze hartverscheurend, zielig huilend: (Vedabase)

 

Tekst 33

'Helaas bent u, o Heer van ons, o geliefde, door de genadeloze voorzienigheid aan ons zicht onttrokken. De staat en de bewoners van Us'înara voorzag u altijd in hun levensonderhoud, maar nu het met u is afgelopen bent u de oorzaak van een groeiend verdriet.

'Helaas, door de genadeloze voorzienigheid bent u o Heer van ons, o geliefde, aan ons gezicht onttrokken; de staat en de bewoners van Us'înara voorzag u voorheen in hun levensonderhoud, maar nu het met u is afgelopen bent u de oorzaak van een toename van hun weeklagen. (Vedabase)

 

Tekst 34

U was voor ons allen zo'n dankbare echtgenoot, o Koning. Hoe kunnen wij, die u allen volgen, nu zonder u leven? U, die onze beste vriend bent, zeg ons waarheen zij, die uw lotusvoeten dienden, u naartoe moeten volgen nu u ons verlaten hebt.'

U was voor ons allen zo'n dankbare echtgenoot o Koning, hoe kunnen wij en uw gevolg nu zonder u leven; u die onze beste vriend bent, zeg ons waar zij, die van dienst waren aan uw lotusvoeten, u naartoe moeten volgen nu u ons verlaten hebt.' (Vedabase)

 

Tekst 35

De koninginnen die aldus weeklaagden, hadden de overleden echtgenoot op hun schoot genomen en wilden niet dat het lijk werd weggehaald. Ondertussen ging de zon onder in het westen.

De koninginnen aldus weeklagend, hadden de overleden echtgenoot op hun schoot genomen, het niet wensend dat het lijk zou worden begraven. Ondertussen ging de zon onder in het westen. (Vedabase)

 

Tekst 36

Yamarâja, die de nabestaanden van de heerser zo luidkeels hoorde weeklagen, verscheen toen persoonlijk in de gedaante van een jongen om hen toe te spreken.

Yamarâja die de nabestaanden van de heerser zo luidkeels hoorde weeklagen kwam toen in eigen persoon in de gedaante van een jongen naar hen toe om tot hen te spreken. (Vedabase)

 

Tekst 37

S'rî Yamarâja zei: 'Ach, hoe kunnen jullie mensen, die ouder zijn dan ik en iedere dag van jullie leven getuige waren van de heerschappij van de natuurwet, nu zo verbijsterd zijn? Jullie zullen zelf naar dezelfde natuur terugkeren als waar deze man naar terugkeerde. Niettemin zijn jullie zinloos aan het huilen [vergelijk B.G. 2: 28]!

S'rî Yamarâja zei: 'Hoe jammer om deze oudere mensen zo verbijsterd te zien. Zien ze de wet van de natuur niet iedere dag heersen? Naar dezelfde natuur als waar deze man naar terugkeerde zullen zij ook zelf terugkeren. Niettemin huilen ze er maar wat op los! [vergelijk B.G. 2: 28]. (Vedabase)

 

Tekst 38

O, wat een geluk hebben we, want verlaten door onze vader en moeder, werden we, zwak als we zijn, niet verzwolgen door de wolven! Waarom zou je je zorgen maken als je weet dat Hij die ons in de moederschoot beschermde, ons ook daarna zal beschermen?

Helaas gaan we ervan uit dat, omdat we op het moment het zonder de bescherming van onze ouders moeten stellen, we ons, zwak als we zijn, geen zorgen hoeven te maken dat we door de roofdieren worden verslonden, ervan uitgaande dat Hij die ons beschermde in de baarmoeder ons zeker ook daarna zou beschermen. (Vedabase)


Tekst 39

Och arme dames, de Allerhoogste Heer schept naar eigen wilsbesluit dit alles zonder Zelf te veranderen en het is Hij die daarnaast ook handhaaft en vernietigt. Alles wat beweegt en niet beweegt behoort, zo zegt men, tot het spel van de Heer, die te allen tijde het recht is voorbehouden iets of iemand te behouden dan wel er een eind aan te maken.

O arme dames, de Allerhoogste Beheerser schept naar eigen wilsbesluit dit alles waarbij Hij hetzelfde blijft, en het is Hij die zonder twijfel eveneens handhaaft en vernietigt; alles wat beweegt en niet beweegt is, zo zegt men, als speelgoed voor de Heer die te allen tijde er toe in staat is iets te behouden of er een eind aan te maken. (Vedabase)

 

Tekst 40

Iets wat je op straat verloor kan, door het lot beschermd, behouden blijven, terwijl iets wat je in huis veilig stelde, voorbestemd kan zijn verloren te gaan. Zonder bescherming kan men, onder Zijn hoede, in leven blijven, of men nu thuis is of in het woud, maar hij hier, die viel in de strijd, heeft het, goed beschermd als hij was, niet overleefd.

Iets op straat verloren kan, door het lot beschermd, worden behouden ookal blijft men thuis, en kan, zo God het wil, voor hetzelfde geld verloren gaan; ondanks dat men niet beschermd is kan men onder Zijn bescherming in leven blijven of men nu thuis is of in het woud verblijft, maar deze die hier geveld ligt heeft het, goed beschermd, niet overleefd. (Vedabase)

 

Tekst 41

Levende wezens hebben hun eigen soort van geboorte overeenkomstig hun karma en verdwijnen na verloop van tijd ook weer als gevolg van [dit eindige] karma. Maar dit alles gaat niet op voor de ziel, ook al is die dan, met zijn positie in de materiële wereld, in uiteenlopende gedaanten gebonden aan haar verschillende basiskwaliteiten. De ziel is van een totaal andere aard [zie ook B.G. 2: 20].

Allen die belichaamd zijn hebben hun eigen soort van geboorte overeenkomstig hun karma en verdwijnen in de loop van de tijd ook weer als gevolg van hun karma; maar dit alles gaat niet op voor de ziel ookal is die dan, zich bevindend in deze materiële wereld, in uiteenlopende gedaanten gebonden aan haar verschillende geaardheden. (Vedabase)

 

Tekst 42

Dit lichaam van de persoon, dat met vuur, water en aarde uit onwetendheid werd geboren, veranderingen ondergaat en weer verdwijnt, bestaat net zo afzonderlijk van die ziel als de materie van een huis afzonderlijk bestaat van zijn bewoner.

Dit lichaam van de persoon geboren uit onwetendheid bestaat net zo afzonderlijk van hem als de materie van een huis afzonderlijk bestaat ten opzichte van zijn bewoner; op de zelfde manier staat de mens ook los van het lichaam waarin hij met water, aarde en vuur zijn geboorte nam en dat, van vorm veranderend met de tijd, ook weer teloor gaat. (Vedabase)

 

Tekst 43

Het vuur in hout kan men afzonderlijk waarnemen, net zoals men de lucht in het lichaam en [het tijdeffect van] de alles doordringende ether, die zich met niets vermengt, afzonderlijk kan waarnemen. Zo ook kan men het levende wezen apart beschouwen als verheven boven zijn materiële omhulsel van begaan zijn met de basiskwaliteiten.

Net als vuur in hout afzonderlijk kan worden waargenomen, net zoals de lucht binnenin het lichaam zijn afzonderlijke positie inneemt, net zoals de alles doordringende ether bij zichzelf blijft, zo staat ook het levend wezen los van zijn materiële omhulsel met zijn geaardheden. (Vedabase)

 

Tekst 44

[Het lichaam van] deze man hier [genaamd] Suyajña ziet u recht voor u en over hem, o dwaze mensen, zit u te huilen. Maar hij die met dat lichaam luisterde en sprak in deze wereld hebt u nooit waargenomen!

[Het lichaam van] hem hier [genaamd] Suyajña ziet u recht voor u en over hem, o dwaze mensen, zit u te huilen, maar hij die ermee luisterde en sprak in deze wereld hebt u nooit kunnen waarnemen! (Vedabase)

 

Tekst 45

De grote heerser van het lichaam, de levensadem, is ondanks dat hij zich bevindt in dit lichaam niet de toehoorder, noch de spreker. De ziel in dit lichaam met al zijn zinsorganen is de meester verschillend van zijn levensadem.

Alhoewel zich bevindend in dit lichaam is de grote heerser van het lichaam, de levensadem, niet de toehoorder, noch de spreker; de ziel staat los van hem, de levensadem, die is opgesloten in dit lichaam met al zijn zinsorganen. (Vedabase)

 

Tekst 46

Dat wat uitdijt en zich manifesteert, die macht, die machtige ziel, verwerft en verzaakt hoogwaardige en minder ontwikkelde lichamen, gekenmerkt door vijf elementen, zinnen en een geest. In die bezigheid verschilt hij [deze macht van het zelf in de vorm van de z.g. linga, het subtiele lichaam], op basis van zijn morele gehalte van de vorm die hij aanneemt [zie tevens 4.29].

De ziel van beheersing reikt tot, en geeft ook weer op, hoogwaardige en lager geklasseerde lichamen die zich gekenmerken door de vijf elementen, de zinnen en de geest, en in die bezigheid verschilt hij [als de z.g. linga, als het subtiele lichaam], bij de genade van zijn eigen geestelijke vermogen, inderdaad van dat wat hij aanneemt [zie tevens 4.29]. (Vedabase)


Tekst 47

Men is gebonden aan karma zolang men behept is met het subtiele lichaam [bestaande uit de geest, de intelligentie en het valse ego]. Door die subtiele gebondenheid is er de omkering [van het beheerst worden door de geestelijke ziel naar het beheerst worden door het lichaam] en de misère die volgt op dat zich illusoir verenigen [B.G. 8: 6].

Zolang men van baatzuchtig handelen is wordt men overdekt door het subtiele lichaam [de linga bestaande uit de geest, de intelligentie en het valse ego]; van die gebondenheid is er de omkering [van de controle van de ziel naar die van het lichaam] en de misère volgend op het zich vereenzelvigen met het illusoire van de materie [B.G. 8: 6]. (Vedabase)

Tekst 48

Net zoals alles wat de zintuigen suggereren, met wat je ziet en zegt, in een dagdroom allemaal vals is en geen houvast biedt, is het ook zinloos je vast te klampen aan de droom [van het geluk en ongeluk dat je hebt] met de materiële kwaliteiten van de natuur.

Net zoals met het waarnemen en praten in een dagdroom is het vasthouden aan het feitelijke van de geaardheden der natuur zinloos: alles wat de zintuigen in een droom produceren is vals. (Vedabase)

 

Tekst 49

Daarom beklagen zij die dat begrijpen zich niet over wat blijvend en van een voorbijgaande aard is in deze wereld. Ze zouden anders, duidelijk, niets kunnen doen aan de levensgewoonten van hen die wel hun beklag doen [zie ook B.G. 2: 11]. 

Het is om die reden dat het hebben van zowel het eeuwige als het tijdelijke in deze wereld niet iets is waarover zij die van de kennis zijn zich beklagen, want anders, zoals u wel begrijpt, zou het niet mogelijk zijn iets te beginnen met hen die hier wel over treuren [zie ook B.G. 2: 11]. (Vedabase)

 

Tekst 50

Een jager in het bos die de taak was toegewezen de vogelstand terug te dringen, spreidde een net, lokte de vogels hier en daar met voedsel en ving ze zo.

Een jager in het bos die was opgedragen de vogelstand uit te dunnen, spreidde een net en lokkend met voedsel hier en daar ving hij ze dan. (Vedabase)

 

Tekst 51

Toen hij een paartje kulinga vogels in het bos voedsel zag zoeken, slaagde de jager er vlot in het vrouwtje van de twee [in zijn net] te lokken.

Hij zag daar toen een paartje kulinga vogels voedsel zoeken en toen de jager het vrouwtje lokte werd ze bij verrassing gedood. (Vedabase)

 

Tekst 52

O koninginnen, het mannetje dat zag hoe ze, in de greep van de tijd, verstrikt raakte in de touwen van het net, wist van streek niet meer wat hij moest doen, waarop het arme beestje toen emotioneel begon te jammeren over zijn wijfje:

O koninginnen, het mannetje dat zag hoe ze in de touwen van het net gevangen van het leven werd beroofd, was zeer verdrietig en uit genegenheid, niet in staat ook maar iets te doen, begon het arme beestje te weeklagen over zijn wijfje: (Vedabase)

 

Tekst 53

'Ach hoe wreed is de machtige Heer die mijn vrouwtje treft dat zo lief voor me was! Wat kan ik nu doen voor mijn arme vogeltje dat zo zielig om mij schreeuwt, haar arme [echtgenoot]?

'Och arme, hoe wreed is het lot, de Almachtige van Genade, voor mijn wijfje, hoe akelig, wat anders dan gejammer kan ik opbrengen voor mijn arme liefje? (Vedabase)


Tekst 54

Laat de Heer ook mijn leven nemen. Wat voor zin heeft het om mijn enkele lichaamshelft te leven? Wat voor een ellendig bestaan is het om voor de rest van je leven onder die pijn te moeten lijden?

Naar Zijn believen mag Hij ook mijn leven nemen, wat, voor God, heeft mijn helft van het lichaam nu werkelijk voor een zin, wat een ellendig bestaan om voor de rest van je leven onder die pijn te moeten lijden! (Vedabase)

 

Tekst 55

Hoe ongelukkig hebben mijn kindjes het getroffen, wachtend op hun moeder in hun nest? Hoe kan ik de jongen die nog niet kunnen vliegen in leven houden, nu ze beroofd zijn van hun moeder?'

Hoe onfortuinlijk zijn mijn kindjes er aan toe, wachtend op hun moeder in hun nest? Hoe kan ik de jongen nu in leven houden die nog niet kunnen vliegen, nu ze beroofd zijn van hun moeder?' (Vedabase)

 

Tekst 56

Terwijl de vogel met zijn ogen nat aldus op een afstandje zeer verdrietig zat te jammeren over het verlies van zijn geliefde, slaagde de vogelvanger er, als een boodschapper van de tijd in, hem te besluipen en van het leven te beroven door hem met een pijl te doorboren.

Met de vogel die met zijn ogen nat aldus op een afstand zeer verdrietig zat te jammeren over het verlies van zijn geliefde, slaagde de onversaagde jager erin hem te besluipen en uit het leven te helpen door hem met een pijl te doorboren. (Vedabase)

 

Tekst 57

En dat geldt ook voor u, o onwetende dames. U ziet de eindigheid van uw bestaan niet in! Weeklagen over uw echtgenoot zal hem niet terugbrengen, in nog geen honderd jaar.'

Zo, o onwetenden, is het met u ook gesteld als u niet de eindigheid van uw bestaan inziet; weeklagen over uw echtgenoot zal hem in nog geen honderd jaar terugbezorgen.' (Vedabase)

 

Tekst 58

S'rî Hiranyakas'ipu zei: 'Nadat de jongen aldus had gesproken, waren de harten van al de familieleden vol van verwondering. Ze begrepen dat al het materiële slechts een tijdelijke gebrekkige verschijning was [zie ook B.G. 2: 18].

S'rî Hiranyakas'ipu zei: 'De jongen aldus filosofisch uitleg gevend deed de harten van al de familieleden versteld staan en ze hielden alles wat het oog ook maar kan ontwaren voor slechts tijdelijk [zie ook B.G. 2: 18]. (Vedabase)

 

Tekst 59

Toen Yamarâja in deze gedaante uitleg had verschaft, verdween hij vandaar. De verwanten van koning Suyajña vervulden toen de plichten voor de begrafenis.
Yamarâja, nadat hij in deze gedaante uitleg had verschaft, verdween hij toen vandaar, waarop de verwanten van Koning Suyajña toen deden wat moest worden gedaan voor de begrafenis. (Vedabase)

 

Tekst 60

Treur daarom niet over uzelf of over een ander in deze materiële wereld. Men is slechts uit onwetendheid geobsedeerd door dat 'mijn' en 'dijn' van het eigenbelang en het belang van andere belichaamde zielen. Want wie is dat nu eigenlijk, die ziel van u en van de ander?'

Dus, wat valt er nu voor u te klagen? Of het u nu toebehoort of aan iemand anders, of het nu uzelf betreft of anderen, in deze materiële wereld is het idee dat men heeft van zichzelf en van anderen het resultaat van de preoccupatie met het lichaam in combinatie met een gebrek aan kennis over dat wat belichaamd is.' (Vedabase)


Tekst 61

S'rî Nârada zei: 'Diti en haar schoondochter [Rushâbhânu,] die de toespraak van de koning van de Daitya's hadden gehoord, staakten prompt hun getreur over hun zoon en echtgenoot en gaven hun geesten over aan de ware kennis van het leven.'

S'rî Nârada zei: 'Diti en [Rushâbhânu,] de vrouw van de overleden broer, die de toespraak van de koning der Daitya's hadden gehoord, gaven prompt hun grote droefenis op en zetten hun harten naar de ware filosofie van het leven.' (Vedabase)

 

 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

Het schilderij met de oude man is getiteld: "Expiration"
en is © van
Wim Kuenen (Prema). Gebruikt met toestemming.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties