regelbalk



 

 

Canto 9

S'rī Krishna Caitanya

      

 


Hoofdstuk 14: Koning Purūravā in de Ban van Urvas'ī

(1) S'rī S'uka zei: 'Verneem dan nu, o Koning [na de verhalen over de dynastie van de zonnegod], over de dynastie van de maangod, want het luisteren naar de heiligende beschrijvingen van die dynastie van koningen te beginnen bij Aila [of Purūravā], is een zegenrijk iets. (2) Op de lotus die voortkwam uit de navel van Vishnu, Hij die duizenden hoofden heeft, verscheen Dhātu [het 'oorspronkelijke element' ofwel Heer Brahmā]. Dhātu had een zoon genaamd Atri die dezelfde kwaliteiten had als zijn vader. (3) Uit de vreugdetranen van Atri werd een zoon geboren [zie ook 4.1: 15] genaamd Soma die een belichaming van de nectar van onsterfelijkheid was. Hij werd door Brahmā aangesteld als het heersende gezag over de geleerden, de medicinale kruiden en de hemellichten [zie ook B.G. 10: 21 en 6.6: 23]. (4) Nadat hij de drie werelden had veroverd, voerde hij een Rājasūya-offer uit en ontvoerde hij in zijn arrogantie met geweld Tārā, de vrouw van Brihaspati. (5) Ondanks een herhaald verzoek van de geestelijk leraar van de godvruchtigen liet hij haar in zijn hoogmoed niet gaan, als gevolg waarvan er een conflict ontstond tussen de Sura's en de Dānava's. (6) Omdat S'ukra ['zaad', S'ukrācārya, de geestelijk leraar van de Asura's] Brihaspati vijandig gezind was koos hij, samen met de Asura's, voor de kant van de maangod. S'iva koos echter, samen met de geesten en spoken die hem volgen, uit genegenheid voor [Brihaspati] de zoon van de geestelijk leraar [Angirā, een van de zeven wijzen]. (7) De grote Indra, gevolgd door al de verschillende halfgoden, sloot zich aan bij de geestelijk leraar [Brihaspati]. De strijd die daarop volgde - enkel en alleen vanwege Tārā [Brihaspati's echtgenote] - hield een grote vernietiging in voor zowel de Sura's als de Asura's. (8) Toen de schepper van het universum, Heer Brahmā, hiervan op de hoogte was gebracht door Angirā, gaf hij Soma een zware uitbrander en overhandigde hij Tārā aan haar echtgenoot, die ontdekte dat ze zwanger was.

(9) [Brihaspati zei tot haar:] 'Jij dwaze vrouw, breng dat kind direct ter wereld. Baar het nu meteen vanuit die baarmoeder die mijn terrein was. Hoewel een ander je zwanger heeft gemaakt zal ik je, ontrouw als je bent, niet tot as verbranden omdat je een vrouw was die smachtte naar een kind.'

(10) Tārā schaamde zich diep en bracht een kind ter wereld dat een gouden gloed had. Dat wekte zowel bij Brihaspati als bij Soma een verlangen naar het kind. (11) 'Het is van mij en niet van jou!' riepen ze over en weer, met elkaar vechtend over het kind. De wijzen en de goden stelden Tārā vragen, maar in haar verlegenheid kon ze geen woord uitbrengen.

(12) Het kind werd kwaad en zei tegen zijn moeder: 'Waarom al die schaamte? Waarom zegt u niks? Zeg me onmiddellijk, o onkuise vrouw, wat u verkeerd gedaan heeft!'

(13)
Heer Brahmā nam haar apart, stelde haar gerust en verzocht haar om nadere uitleg, waarop ze schoorvoetend toegaf: 'Dit kind behoort Soma toe'. Meteen nam Soma het toen onder zijn hoede. (14) O Koning, toen het kind vanwege zijn grote intelligentie van Heer Brahmā de naam Budha kreeg, verkeerde de god van de maan in opperste extase dat hij zo'n zoon gekregen had. (15-16) Uit zijn [Budha's] lendenen werd, zoals ik al zei [in 9.1], uit Ilā, Purūravā geboren. Toen Urvas'ī [zie ook 9.13: 6] aan Indra's hof Nārada hoorde spreken over Purūravā's schoonheid, kwaliteiten, edelmoedigheid, gedrag, weelde en macht, werd de devī getroffen door de pijlen van Cupido en zocht ze hem op. (17-18) Vanwege de vloek van Mitra en Varuna was de vrouw naar de menselijke wereld afgedaald. Daar ziend dat de beste onder de mannen zo mooi was als Cupido, benaderde ze hem zelfbeheerst. Zo gauw hij, de koning, de hemelse dame zag, richtte hij zich met kippenvel van enthousiasme tot haar met lieve woorden en stralende ogen. (19) De achtenswaardige koning zei: 'Wees welkom, o schoonste der schonen, neem alsjeblieft plaats, wat kan ik voor je betekenen? Hou me gezelschap en deel mijn bed voor vele, vele jaren!'

(20) Urvas'ī zei: 'Welke vrouw zou zich, met u voor ogen en in gedachten, niet aangetrokken voelen, o schone man, en het niet willen om de intieme liefde aan uw borst te genieten [zie ook 7.9: 45]? (21) Deze twee lammetjes, o Koning, kwamen ten val en hebben behoefte aan uw bescherming, o achtenswaardige gastheer. In het gezelschap van een superieure echtgenoot, zo zegt men, kan een vrouw de liefde genieten. (22) O held van me, dat wat met ghee bereid is zal mijn voedsel zijn, en verder wil ik je op geen enkel ander ogenblik naakt zien dan tijdens de geslachtsgemeenschap.'

'
Dat is dan afgesproken', beloofde de grote ziel toen. (23) 'Zie toch hoe mooi je bent en wat een houding je hebt! Niemand op deze aarde is zo aantrekkelijk als jij. Wie kan er nu een godin als jij weerstaan die in eigen persoon is nedergedaald tussen de menselijke wezens?'

(24) Hij, de beste onder de mensen, genoot, in de meest uitgelezen plaatsen en lusthoven als Caitraratha, met haar van alles wat er naar zijn zin maar te genieten viel [zie ook 5.16: 13-14]. (25) De liefde bedrijvend met de godin genoot hij er vele dagen en nachten van om bij haar te zijn en de prikkelende lotussaffraangeur op te snuiven van haar gezicht.

(26) Toen Indra Urvas'ī niet meer [om zich heen] zag zei hij tot de zangers van de hemel: 'Zonder Urvas'ī ziet mijn hemelverblijf er niet meer zo mooi uit.' (27) Dus verzamelden zijn dienaren zich in het holst van de nacht in het donker om de twee lammetjes weg te stelen die Urvas'ī als de echtgenote aan de koning had toevertrouwd. (28) Toen zij hen, die zij als haar zoons behandelde, hoorde schreeuwen toen ze werden weggevoerd, zei ze: 'Mijn leven is me weggestolen door deze slechte echtgenoot die denkt dat ie een held is maar geen echte man is! (29) Vertrouwend op hem die zich overdag laat zien als een man maar zich 's nachts bang stilhoudt als een vrouw, hebben dieven zich meester gemaakt van mijn twee zoons.'

(30) Getroffen door de pijlen van haar woorden nam hij, als een aangevuurde olifant, in het donker woest een zwaard ter hand en ging hij, zonder zich aan te kleden, achter ze aan. (31) Toen zij [de Gandharva's] de lammetjes prijsgaven, baadden ze de plek in een licht dat zo fel was als de bliksem. Daardoor kon Urvas'ī haar echtgenoot naakt met de twee lammetjes in zijn handen zien terugkeren.... [en dus verliet ze hem]. (32) Toen Purūravā zijn vrouw niet meer in bed aantrof, raakte hij zeer terneergeslagen. Al te gehecht aan haar raakte hij van streek en begon hij jammerend als een bezetene [uitkijkend naar haar] de hele aarde af te zoeken. (33) Hij ontdekte Urvas'ī in Kurukshetra [een pelgrimsoord, zie ook B.G. 1: 1] aan de Sarasvatī samen met vijf metgezellen. Dolgelukkig sprak Purūravā één en al glimlach haar aan met de zachtste woorden: (34) 'Oh, mijn echtgenote, ga niet weg, wees niet zo wreed en blijf! Je had me niet in de steek moeten laten omdat ik je tot dusverre niet gelukkig wist te maken. Laten we er even over praten. (35) Dit goede lijf van mij, door jou zo ver weggeleid van huis, zal ter plekke dood neervallen, o devī, en de vossen en gieren zullen het verslinden, als het je genade niet waard is!'

(36) Urvas'ī zei: Je bent een man, geef je leven niet op! Laat je niet door die wolven van de zinnen verslinden. Je kan niet altijd rekenen op de vriendschap van de vrouwen. Die zijn soms als de wolven in hartsaangelegenheden. (37) Pas voor ze op, vrouwen kennen geen genade[, als mannen hun plicht verzaken, zie B.G. 1: 40]. Ze zijn sluw, moeilijk te hanteren, doen waar ze maar zin in hebben en halen jou als trouwe echtgenoot en broeder naar beneden om de geringste reden, zo zegt men. (38) Ze wekken valse hoop in de niets vermoedende, keren hun weldoeners de rug toe, willen steeds maar nieuwere en nieuwere dingen, bezwijken makkelijk voor de verleiding en zijn ware kampioenen van de onafhankelijkheid [als het moet]. (39) Aan het einde van ieder jaar mag jouw goede zelf rekenen op één enkele nacht om met mij de liefde te bedrijven, mijn echtgenoot, zodat je, de één na de ander, kinderen op deze wereld zal zetten, mijn liefste [zie ook 6.18: 38-42].'

(40) Ziend dat Urvas'ī zwanger was keerde hij naar zijn paleis terug. Aan het einde van het jaar op diezelfde plek [te Kurukshetra] zag hij toen Urvas'ī weer terug die de moeder van een held was geworden. (41) Met het verkrijgen van omgang met haar, genoot hij van haar gezelschap en herenigde hij zich opgetogen met haar. Toen de nacht was verstreken zei Urvas'ī tot de arme ziel, die in de put zat bij de gedachte van haar gescheiden te zijn: (42) 'Ga en zoek je heil bij de zangers van de hemel, de Gandharva's. Als je ze tevreden stelt met gebeden zullen ze me bij je brengen.' Zijn [agnisthālī] vuurpot, o Koning, gaf hem toen het idee dat Urvas'ī daadwerkelijk met hem door het woud trok. (43) Nadat hij terugkeerde uit het woud en de vuurpot had opgegeven, begon hij thuis de hele nacht te mediteren. In die tijd stond Tretā-yuga op het punt zijn aanvang te nemen en voor zijn geestesoog openbaarden zich de drie [trikānda principes van de Veda's van upāsanā: offeren, lied en gebed; karma: vruchtdragende arbeid en jńāna: spirituele kennis]. (44-45) Zich begevend naar de plek waar hij zijn vuurpot had achtergelaten, zag hij dat er een As'vattha was opgeschoten uit het binnenste van een s'amīboom. Hij gebruikte het hout om twee stokjes te vervaardigen [om vuur te maken] waarna hij, de meester van het rijk, met mantra's [*], in zijn verlangen om bij Urvas'ī te zijn, op haar mediteerde als het liggende houtje, op zichzelf als het bovenste houtje en op dat wat zich tussen hen in bevond als het kind dat hij verwekt had. (46) Uit de wrijving kwam een vuur voort dat, als de zoon van de koning samen met de drielettercombinatie A, U en M [de Pranava], in zijn drie vormen voor het geheel van de Vedische praktijk staat [van uit je vader geboren worden, met je geestelijk leraar een leven vinden en arriveren met je eigen praktijk van offeren - wat gerepresenteerd wordt door de drie bekende offervuren genaamd Āhavanīya, Gārhapatya en Dākashināgni]. (47) Op die manier aanbad hij die graag bij Urvas'ī wilde zijn, de Meester van alle Offers, de Hoogste Persoonlijkheid van God voorbij de zinnen, die de Heer is en het Reservoir van alle Halfgoden [zie ook B.G. 3: 10]. (48) Vroeger [in Satya-yuga] waren alle verbale [Vedische, atharva] uitingen gedekt met slechts één enkele mantra, te weten het omkāra van de Pranava, was Nārāyana de enige God, bestond er maar één vuur en bestond er maar één enkele varna [de klasse genaamd hamsa **]. (49) En zo ontstond met Purūravā bij de aanvang van Tretā-yuga het [genoemde] Vedische drietal [van geboorte door karma, upāsana en jńāna], o heerser van de mensen. Door eenvoudigweg het vuur op te wekken als zijnde zijn zoon, bereikte de koning het hemelverblijf van de Gandharva's.'

 

next

 

 

 Derde herziene editie, geladen 13 januari 2020.

 

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Verneem dan nu, o Koning [na de verhalen over de dynastie van de zonnegod], over de dynastie van de maangod, want het luisteren naar de heiligende beschrijvingen van die dynastie van koningen te beginnen bij Aila [of Purūravā], is een zegenrijk iets.
S'rī S'uka zei: 'En verneem nu hierna [na de verhalen over de dynastie van de zonnegod], o Koning, over de dynastie van de maangod, want, om te luisteren naar de louterende beschrijvingen van de koningen met Aila [of Purūravā] voorop van die dynastie, is een zegenrijk iets. (Vedabase)

 

Tekst 2

Op de lotus die voortkwam uit de navel van Vishnu, Hij die duizenden hoofden heeft, verscheen Dhātu [het 'oorspronkelijke element' ofwel Heer Brahmā]. Dhātu had een zoon genaamd Atri die dezelfde kwaliteiten had als zijn vader.

Van de Allerhoogste Geest die duizenden hoofden heeft, Dhātu [het 'oorspronkelijke element' of Heer Brahmā], hij die was verschenen op de lotus die voortkwam uit het meer van de navel [van Vishnu], was er een zoon genaamd Atri met dezelfde kwaliteiten als zijn vader. (Vedabase)


Tekst 3

Uit de vreugdetranen van Atri werd een zoon geboren [zie ook 4.1: 15] genaamd Soma die een belichaming van de nectar van onsterfelijkheid was. Hij werd door Brahmā aangesteld als het heersende gezag over de geleerden, de medicinale kruiden en de hemellichten [zie ook B.G. 10: 21 en 6.6: 23].

Vanuit zijn vreugdetranen werd een zoon geboren [zie ook 4.1: 15]: Soma, de god van de maan met zijn nectargelijke stralen die daadwerkelijk door Brahmā was aangesteld als het heersende gezag over de geleerden, de medicinale kruiden en de hemellichten [zie ook B.G. 10: 21 en 6.6: 23]. (Vedabase)

 

Tekst 4

Nadat hij de drie werelden had veroverd, voerde hij een Rājasūya-offer uit en ontvoerde hij in zijn arrogantie met geweld Tārā, de vrouw van Brihaspati.

Hij, na de drie werelden te hebben veroverd, voerde een rājasūya-offer uit en ontvoerde in zijn arrogantie met geweld de vrouw van Brihaspati genaamd Tārā. (Vedabase)

 

Tekst 5

Ondanks een herhaald verzoek van de geestelijk leraar van de godvruchtigen liet hij haar in zijn hoogmoed niet gaan, als gevolg waarvan er een conflict ontstond tussen de Sura's en de Dānava's.

Toen de geestelijk leraar der godvruchtigen bij herhaling om haar verzocht liet hij in zijn lust haar niet gaan en brak er om die reden een strijd uit tussen de Sura's en de Dānava's.  (Vedabase)

   

Tekst 6

Omdat S'ukra ['zaad', S'ukrācārya, de geestelijk leraar van de Asura's] Brihaspati vijandig gezind was koos hij, samen met de Asura's, voor de kant van de maangod. S'iva koos echter, samen met de geesten en spoken die hem volgen, uit genegenheid voor [Brihaspati] de zoon van de geestelijk leraar [Angirā, een van de zeven wijzen].

Vanwege de vijandigheid van S'ukra ['zaad', de geestelijk leraar van de Asura's] jegens Brihaspati koos S'ukra met de Asura's de kant van de maangod, maar S'iva met de angstaanjagenden en spookachtigen die hem volgen koos vervuld van genegenheid voor [Brihaspati,] de zoon van zijn goeroe [die Angirā was uit wie hij lering trok]. (Vedabase)

 

Tekst 7

De grote Indra, gevolgd door al de verschillende halfgoden, sloot zich aan bij de geestelijk leraar [Brihaspati]. De strijd die daarop volgde - enkel en alleen vanwege Tārā [Brihaspati's echtgenote], hield een grote vernietiging in voor zowel de Sura's als de Asura's.

De grote Indra nagevolgd door al de verschillende halfgoden sloot zich aan bij de geestelijk leraar [Brihaspati] en de strijd die alzo enkel en alleen om Tārā uitbrak eiste van sura en asura een hoge tol. (Vedabase)

 

Tekst 8

Toen de schepper van het universum, Heer Brahmā, hiervan op de hoogte was gebracht door Angirā, gaf hij Soma een zware uitbrander en overhandigde hij Tārā aan haar echtgenoot, die ontdekte dat ze zwanger was.

De beweger van het Universum, Heer Brahmā, die hier volledig van op de hoogte was gesteld door Angirā gaf Soma een zware uitbrander en overhandigde Tārā aan haar echtgenoot die ontdekte dat ze zwanger was. (Vedabase)

 

Tekst 9

[Brihaspati zei tot haar:] 'Jij dwaze vrouw, breng dat kind direct ter wereld. Baar het nu meteen vanuit die baarmoeder die mijn terrein was. Hoewel een ander je zwanger heeft gemaakt zal ik je, ontrouw als je bent, niet tot as verbranden omdat je een vrouw was die smachtte naar een kind.'

[Brihaspati zei tot haar:] 'Jij dwaze vrouw, breng meteen, breng onmiddellijk dat kind ter wereld uit die baarmoeder die voor mij was gereserveerd; hoewel bevrucht door een ander zal ik jou, ontrouw als je bent, niet op de brandstapel zetten omdat je een vrouw was die smachtte naar een kind.' (Vedabase)

 

Tekst 10

Tārā schaamde zich diep en bracht een kind ter wereld dat een gouden gloed had. Dat wekte zowel bij Brihaspati als bij Soma een verlangen naar het kind.

Tārā diep beschaamd bracht een kind ter wereld dat een gloed had als van goud, hetgeen Brihaspati en Soma deed begeren naar het kind. (Vedabase)


Tekst 11

'Het is van mij en niet van jou!' riepen ze over en weer, met elkaar vechtend over het kind. De wijzen en de goden stelden Tārā vragen, maar in haar verlegenheid kon ze geen woord uitbrengen.

'Het is van mij, niet van jou!' riepen ze over en weer elkaar bevechtend om het kind, maar toen al de geheiligden en goden vragen begonnen te stellen kon Tārā er in haar schaamte niets over vertellen. (Vedabase)

 

Tekst 12

Het kind werd kwaad en zei tegen zijn moeder: 'Waarom al die schaamte? Waarom zegt u niks? Zeg me onmiddellijk, o onkuise vrouw, wat u verkeerd gedaan heeft!'

Het kind zei kwaad geworden op zijn moeder: 'Wat heeft die schaamte nu voor nut, waarom spreekt u zich niet uit en houdt u het geheim; zeg me nu direct wat voor vergissing u begaan hebt!'  (Vedabase)

 

Tekst 13

Heer Brahmā nam haar apart, stelde haar gerust en verzocht haar om nadere uitleg, waarop ze schoorvoetend toegaf: 'Dit kind behoort Soma toe'. Meteen nam Soma het toen onder zijn hoede.

Haar gerust stellend nam Heer Brahmā haar apart en verzocht hij haar om nadere uitleg waarop ze schoorvoetend toegaf: 'Dit kind behoort Soma toe'. Meteen nam Soma het toen onder zijn hoede. (Vedabase)

 

Tekst 14

O Koning, toen het kind vanwege zijn grote intelligentie van Heer Brahmā de naam Budha kreeg, verkeerde de god van de maan in opperste extase dat hij zo'n zoon gekregen had.

Omdat het zo diep intelligent was verkeerde de god van de maan in opperste verrukking dat hij zo'n zoon had gekregen en vereerde Heer Brahmā het met de naam Budha. (Vedabase)

 

Tekst 15-16

Uit zijn [Budha's] lendenen werd, zoals ik al zei [in 9.1], uit Ilā, Purūravā geboren. Toen Urvas'ī [zie ook 9.13: 6] aan Indra's hof Nārada hoorde spreken over Purūravā's schoonheid, kwaliteiten, edelmoedigheid, gedrag, weelde en macht, werd de devī getroffen door de pijlen van Cupido en zocht ze hem op.

Van hem werd, zoals ik al zei [in 9.1], uit Ilā [de voormalige Sudyumna] Purūravā geboren. Toen Urvas'ī [zie ook 9.13: 6] aan Indra's hof Nārada hoorde spreken over zijn schoonheid, kwaliteiten, grootmoedigheid, gedrag, weelde en macht zocht de devī hem op en werd ze getroffen door de pijlen van Cupido.  (Vedabase)

   

Tekst 17-18

Vanwege de vloek van Mitra en Varuna was de vrouw naar de menselijke wereld afgedaald. Daar ziend dat de beste onder de mannen zo mooi was als Cupido, benaderde ze hem zelfbeheerst. Zo gauw hij, de koning, de hemelse dame zag, richtte hij zich met kippenvel van enthousiasme tot haar met lieve woorden en stralende ogen.

Van de vervloekingen van Mitra en Varuna had de vrouw een aantal menselijke gewoonten overgehouden en zocht ze, toen ze zag hoe de beste der mannen zo mooi was als Cupido, geduldig en bedeesd zijn gezelschap. Toen hij, de koning, de goddelijke dame ontwaarde, richtte hij zich enthousiast tot haar met lieve woorden, stralende ogen en zijn haren overeind van verrukking. (Vedabase)

   

Tekst 19

De achtenswaardige koning zei: 'Wees welkom, o schoonste der schonen, neem alsjeblieft plaats, wat kan ik voor je betekenen? Hou me gezelschap en deel mijn bed voor vele, vele jaren!'

De achtenswaardige koning zei: 'Weest welkom o schoonste der schonen, neem alsjeblieft plaats, wat kan ik voor je betekenen? Hou me gezelschap en deel voor vele, vele jaren mijn bed!' (Vedabase)

 

Tekst 20

Urvas'ī zei: 'Welke vrouw zou zich, met u voor ogen en in gedachten, niet aangetrokken voelen, o schone man, en het niet willen om de intieme liefde aan uw borst te genieten [zie ook 7.9: 45]?

Urvas'ī zei: 'Welke vrouw zou zich niet aangetrokken voelen met de gedachte aan en aanblik van u, o schone man, en er van afzien de lust en liefde aan uw borst te genieten? [zie ook 7.9: 45] (Vedabase)

  

Tekst 21

Deze twee lammetjes, o Koning, kwamen ten val en hebben behoefte aan uw bescherming, o achtenswaardige gastheer. In het gezelschap van een superieure echtgenoot, zo zegt men, kan een vrouw de liefde genieten.

Deze twee lammetjes, o Koning, zijn ten val gekomen en hebben behoefte aan uw bescherming, o achtenswaardige gastheer; in het gezelschap van een superieure echtgenoot zo zegt men kan een vrouw de seksuele vereniging genieten. (Vedabase)

 

Tekst 22

O held van me, dat wat met ghee bereid is zal mijn voedsel zijn, en verder wil ik je op geen enkel ander ogenblik naakt zien dan tijdens de geslachtsgemeenschap.'

'Dat is dan afgesproken', beloofde de grote ziel toen.

Dat wat met ghee bereid is, o held van mij, zal mijn voedsel zijn en ik wil u op geen enkel ander ogenblik naakt zien dan tijdens de geslachtsgemeenschap.'

'En zo zal het dan zijn' beloofde de grote ziel.
(Vedabase)

  

Tekst 23

'Zie toch hoe mooi je bent en wat een houding je hebt! Niemand op deze aarde is zo aantrekkelijk als jij. Wie kan er nu een godin als jij weerstaan die in eigen persoon is nedergedaald tussen de menselijke wezens?'

'Zie toch hoe mooi je bent en wat een houding je hebt, niemand op deze aarde is zo aantrekkelijk, wie kan er nu zo'n godin weerstaan die in eigen persoon is nedergedaald tussen de menselijke wezens!' (Vedabase)

    

Tekst 24

Hij, de beste onder de mensen, genoot, in de meest uitgelezen plaatsen en lusthoven als Caitraratha, met haar van alles wat er naar zijn zin maar te genieten viel [zie ook 5.16: 13-14].

Met haar genoot hij, de beste onder de mensen, wat er naar zijn zin maar te genieten viel in de meest uitgelezen plaatsen en lusthoven als Caitraratha [zie ook 5.16: 13-14]. (Vedabase)

 

Tekst 25

De liefde bedrijvend met de godin genoot hij er vele dagen en nachten van om bij haar te zijn en de prikkelende lotussaffraangeur op te snuiven van haar gezicht.

Verguld met haar en immer meer opgewonden door de geur van haar prachtige gezicht, genoot hij er iedere dag van om voor een lange tijd het leven met haar te delen, dat godsgeschenk dat zo zoet was als de saffraan van een lotus. (Vedabase)


Tekst 26

Toen Indra Urvas'ī niet meer [om zich heen] zag zei hij tot de zangers van de hemel: 'Zonder Urvas'ī ziet mijn hemelverblijf er niet meer zo mooi uit.'

Urvas'ī niet meer ziend zei Indra tot de zangers van de hemel: 'Zonder mijn Urvas'ī is mijn verblijf niet meer wat het was'.  (Vedabase)

  

Tekst 27

Dus verzamelden zijn dienaren zich in het holst van de nacht in het donker om de twee lammetjes weg te stelen die Urvas'ī als de echtgenote aan de koning had toevertrouwd.

Dus kwamen ze in het holst van de nacht, toen alles in duisternis was gehuld, om Urvas'ī's twee lammetjes weg te stelen die zij als de vrouw van de koning hem had toevertrouwd. (Vedabase)

 

Tekst 28

Toen zij hen, die zij als haar zoons behandelde, hoorde schreeuwen toen ze werden weggevoerd, zei ze: 'Mijn leven is me weggestolen door deze slechte echtgenoot die denkt dat ie een held is maar geen echte man is!

Toen zij hen, die zij als haar zoons behandelde, hoorde schreeuwen toen ze werden meegenomen zei ze: 'Het is gedaan met me, met zo een slechte eunuch van een echtgenoot die zichzelf voor een held houdt! (Vedabase)

 

Tekst 29

Vertrouwend op hem die zich overdag laat zien als een man maar zich 's nachts bang stilhoudt als een vrouw, hebben dieven zich meester gemaakt van mijn twee zoons.'

Op hem vetrouwend, heb ik nu dankzij hem die gedurende de dag een kerel is maar 's nachts als een vrouw wegkruipt uit angst voor plunderaars, mijn twee 'zoons' verloren.' (Vedabase)

 

Tekst 30

Getroffen door de pijlen van haar woorden nam hij, als een aangevuurde olifant, in het donker woest een zwaard ter hand en ging hij, zonder zich aan te kleden, achter ze aan.

Getroffen door de pijlen van haar scherpe woorden nam hij, als een opgejaagde olifant, in het donker een zwaard ter hand en ging hij woedend naakt naar buiten. (Vedabase)

 

Tekst 31

Toen zij [de Gandharva's] de lammetjes prijsgaven, baadden ze de plek in een licht dat zo fel was als de bliksem. Daardoor kon Urvas'ī haar echtgenoot naakt met de twee lammetjes in zijn handen zien terugkeren.... [en dus verliet ze hem].

Zij [de Gandharva's], baadden nadat ze de lammetjes hadden teruggegeven, het hele terrein in een licht zo fel als de bliksem, zodat Urvas'ī haar echtgenoot naakt kon zien terugkeren met de twee in zijn handen [en dus vertrok ze]. (Vedabase)


Tekst 32

Toen Purūravā zijn vrouw niet meer in bed aantrof, raakte hij zeer terneergeslagen. Al te gehecht aan haar raakte hij van streek en begon hij  jammerend als een bezetene [uitkijkend naar haar] de hele aarde af te zoeken.

Hij die zijn vrouw niet meer in bed aantrof, weeklaagde helemaal van streek zeer terneergeslagen in zijn gehechtheid aan haar en begon de hele aarde als een dolleman af te zoeken.  (Vedabase)

 

Tekst 33

Hij ontdekte Urvas'ī in Kurukshetra [een pelgrimsoord, zie ook B.G. 1: 1] aan de Sarasvatī samen met vijf metgezellen. Dolgelukkig sprak Purūravā één en al glimlach haar aan met de zachtste woorden:

Hij ontdekte Urvas'ī in Kurukshetra [een pelgrimsoord, zie ook B.G. 1: 1] aan de Sarasvatī met vijf metgezellen en dolgelukkig sprak Purūravā haar één en al glimlach aan met de zachtste woorden: (Vedabase)

 

Tekst 34

'Oh, mijn echtgenote, ga niet weg, wees niet zo wreed en blijf! Je had me niet in de steek moeten laten omdat ik je tot dusverre niet gelukkig wist te maken. Laten we er even over praten.

 'Oh, mijn echtgenote, blijf, blijf, wees niet zo wreed. Je zou mij niet op hebben moeten geven omdat ik je tot dusverre niet gelukkig wist te maken. Laten we eens wat praten. (Vedabase)

 

Tekst 35

Dit goede lijf van mij, door jou zo ver weggeleid van huis, zal ter plekke dood neervallen, o devī, en de vossen en gieren zullen het verslinden, als het je genade niet waard is!'

Dit fraaie lijf van mij, zo ver van huis meegevoerd door jou, zal ter plekke dood neervallen o devī, en de vossen en gieren zullen het verslinden als het niet je goedkeuring weg kan dragen!'  (Vedabase)

 

Tekst 36

Urvas'ī zei: Je bent een man, geef je leven niet op! Laat je niet door die wolven van de zinnen verslinden. Je kan niet altijd rekenen op de vriendschap van de vrouwen. Die zijn soms als de wolven in hartsaangelegenheden.

Urvas'ī zei: 'Wees een man, vlucht de dood niet in, laat die vossen van de zinnen je niet opvreten; je kan echt niet altijd rekenen op de vriendschap van de vrouwen die met het hart als de wolven kunnen zijn. (Vedabase)

 

Tekst 37

Pas voor ze op, vrouwen kennen geen genade[, als mannen hun plicht verzaken, zie B.G. 1: 40]. Ze zijn sluw, moeilijk te hanteren, doen waar ze maar zin in hebben en halen jou als trouwe echtgenoot en broeder naar beneden om de geringste reden, zo zegt men.

Pas er voor op, vrouwen [, als mannen hun plicht verzaken, zie B.G. 1: 40] kennen geen genade, zijn doorgewinterd, moeilijk te hanteren, wagen het te doen waar ze maar zin in hebben en halen inderdaad jou als trouwe echtgenoot en broeder naar beneden om de geringste reden zo zegt men. (Vedabase)

 

Tekst 38

Ze wekken valse hoop in de niets vermoedende, keren hun weldoeners de rug toe, willen steeds maar nieuwere en nieuwere dingen, bezwijken makkelijk voor de verleiding en zijn ware kampioenen van de onafhankelijkheid [als het moet].

Ze wekken [in hun tactieken] valse hoop in de niets vermoedende, keren [als ze ontevreden zijn] hun weldoeners de rug toe, willen altijd maar nieuwere en nieuwere dingen, bezwijken makkelijk voor de verleiding en zijn [als het moet] ware kampioenen in de onafhankelijkheid. (Vedabase)

 

Tekst 39

Aan het einde van ieder jaar mag jouw goede zelf rekenen op één enkele nacht om met mij de liefde te bedrijven, mijn echtgenoot, zodat je, de één na de ander, kinderen op deze wereld zal zetten, mijn liefste [zie ook 6.18: 38-42].'

Aan het einde van ieder jaar mag je goede zelf rekenen op enkel één nacht met mij, mijn echtgenoot, om de liefde te bedrijven zodat je de één na de ander kinderen op deze wereld kan zetten, mijn liefste [zie ook 6.18: 38-42].' (Vedabase)

 

Tekst 40

Ziend dat Urvas'ī zwanger was keerde hij naar zijn paleis terug. Aan het einde van het jaar op diezelfde plek [te Kurukshetra] zag hij toen Urvas'ī weer terug die de moeder van een held was geworden.

Ziend dat Urvas'ī zwanger was keerde hij naar zijn paleis terug om aan het einde van het jaar op diezelfde plek Urvas'ī, de moeder van een held, weer terug te zien. (Vedabase)

 

Tekst 41

Met het verkrijgen van omgang met haar, genoot hij van haar gezelschap en herenigde hij zich opgetogen met haar. Toen de nacht was verstreken zei Urvas'ī tot de arme ziel, die in de put zat bij de gedachte van haar gescheiden te zijn:

Met het bereiken van die omgang herenigde hij zich opgetogen met haar genietend van haar gezelschap. Toen de nacht was verstreken zei Urvas'ī tot de armzalige die in de put zat bij de gedachte van haar gescheiden te zijn: (Vedabase)

 

Tekst 42

'Ga en zoek je heil bij de zangers van de hemel, de Gandharva's. Als je ze tevreden stelt met gebeden zullen ze me bij je brengen.' Zijn [agnisthālī] vuurpot, o Koning, gaf hem toen het idee dat Urvas'ī daadwerkelijk met hem door het woud trok.

'Ga en zoek je heil bij de zangers van de hemel, de Gandharva's, ze zullen je mijns gelijke bieden als je ze tevredenstelt met gebeden', en dat [agnisthālī] meisje voortgebracht door het vuur van het offer o Koning, deed hem, door het woud lopend, denken dat ze echt was. (Vedabase)

 

Tekst 43

Nadat hij terugkeerde uit het woud en de vuurpot had opgegeven, begon hij thuis de hele nacht te mediteren. In die tijd stond Tretā-yuga op het punt zijn aanvang te nemen en voor zijn geestesoog openbaarden zich de drie [trikānda principes van de Veda's van upāsanā: offeren, lied en gebed; karma: vruchtdragende arbeid en jńāna: spirituele kennis].

Het surrogaatmeisje opgevend [sthālī betekent surrogaat] begon hij, teruggekeerd uit het woud, thuis de hele nacht te mediteren in de tijd dat Tretā Yuga op het punt stond zijn aanvang te nemen en werden voor zijn geestesoog de drie [trikānda principes van de Veda's, van upāsanā: offeren, lied en gebed; karma: vruchtdragende arbeid en jńāna: spirituele kennis] onthuld. (Vedabase)

 

Tekst 44-45

Zich begevend naar de plek waar hij zijn vuurpot had achtergelaten, zag hij dat er een As'vattha was opgeschoten uit het binnenste van een s'amīboom. Hij gebruikte het hout om twee stokjes te vervaardigen [om vuur te maken] waarna hij, de meester van het rijk, met mantra's [*], in zijn verlangen om bij Urvas'ī te zijn, op haar mediteerde als het liggende houtje, op zichzelf als het bovenste houtje en op dat wat zich tussen hen in bevond als het kind dat hij verwekt had.

Op weg naar waar hij zijn sthālī-vrouw had achtergelaten zag hij dat een As'vattha was ontsproten uit het binnenste van een s'amī boom. Van hen twee maakte hij, in zijn verlangen te geraken waar Urvas'ī was, twee houtjes [om vuur te maken] en mediteerde hij, de meester van het rijk, met mantra's [*] op Urvas'ī als het liggend houtje, zichzelf als het bovenste houtje en wat er tussen hen was als het kind dat hij verwekt had.  (Vedabase)

 

Tekst 46

Uit de wrijving kwam een vuur voort dat, als de zoon van de koning samen met de drielettercombinatie A, U en M [de Pranava], in zijn drie vormen voor het geheel van de Vedische praktijk staat [van uit je vader geboren worden, met je geestelijk leraar een leven vinden en arriveren met je eigen praktijk van offeren - wat gerepresenteerd wordt door de drie bekende offervuren genaamd Āhavanīya, Gārhapatya en Dākashināgni].

Uit de wrijving kwam een vuur voort, het vuur dat zo de zoon werd van de koning waarvan er de drie [jātavedā] bekende vormen van vedische vervulling zijn [van een leven hebben met je fysieke vader, je geestelijk leraar en met de offers die je brengt, maar ook met de drie letters AUM en de drie offervuren genaamd Āhavanīya, Gārhapatya and Dākashināgni].  (Vedabase)


Tekst 47

Op die manier aanbad hij die graag bij Urvas'ī's wilde zijn, de Meester van alle Offers, de Hoogste Persoonlijkheid van God voorbij de zinnen, die de Heer is en het Reservoir van alle Halfgoden [zie ook B.G. 3: 10].

Op die manier aanbad hij, begeertig Urvas'ī's plaats te bereiken, de Beheerser Aller Offers, de Hoogste Persoonlijkheid Gods voorbij aan de zinnen die de Heer is en het Reservoir van alle Halfgoden [zie ook B.G. 3: 10]. (Vedabase)

 

Tekst 48

Vroeger [in Satya-yuga] waren alle verbale [Vedische, atharva] uitingen gedekt met slechts één enkele mantra, te weten het omkāra van de Pranava, was Nārāyana de enige God, bestond er maar één vuur en bestond er maar één enkele varna [de klasse genaamd hamsa **]. 

Vroeger [in Satya-yuga] waren met slechts één enkele mantra, te weten het omkāra van de Pranava, alle verbale [vedische, atharva] uitingen gedekt, was Nārāyana de enige God en bestond er voor Agni voorzeker geen andere varna [klasse, kleur of roeping] dan één enkele [genaamd hamsa**]. (Vedabase)

 

Tekst 49

En zo ontstond met Purūravā bij de aanvang van Tretā-yuga het [genoemde] Vedische drietal [van geboorte door karma, upāsana en jńāna], o heerser van de mensen. Door eenvoudigweg het vuur op te wekken als zijnde zijn zoon, bereikte de koning het hemelverblijf van de Gandharva's.'

Aldus was er van Purūravā het vedisch drietal bij de aanvang van Tretā Yuga, o heerser der mensen; door eenvoudigweg als zijn zoon het vuur te genereren bereikte de koning de verblijfplaats van de Gandharva's. (Vedabase)

 

*: In deze samenhang is sprake van de mantra's: 's'amī-garbhād agnim mantha' 'van binnen de s'amī wordt het vuur opgewekt' en 'urvas'yām urasi purūravāh': 'door Urvas'ī het beste van Purūravā'.  

**: In Satya-yuga, werd Heer Nārāyana aanbeden middels meditatie (krite yad dhyayāto vishnum): iedereen mediteerde en behaalde succes zich bezinnend op Heer Vishnu, Nārāyana. In de volgende yuga, Tretā-yuga, nam het uitvoeren van offerplechtigheden zijn aanvang (tretāyām yajato mukhaih). In Dvāpara-yuga wordt de Heer aanbeden als een koning, terwijl in Kali-yuga de Heer er is als Zijn eigen toegewijde [een bedekte of channa-avatāra] om leiding te geven in toewijding.

 

 

 

 

Creative
                    Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het schilderij van Urvas'i is van Raja Ravi Varma. Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd

 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties