Bhâgavata Vyûha
- De structuur van het S'rîmad Bhâgavatam

of de wetenschap van het zich realiseren van God als de Fortuinlijke



Het S'rîmad Bhâgavatam is de onberispelijke Purâna
die onder de Vaishnava's het meest geliefd is
en waarin de volmaakt zuivere en allerhoogste spirituele, geestelijke kennis
wordt bezongen van niemand minder dan de allerbeste toegewijden;
daarin wordt, tezamen met de kennis, de onthechting en de toewijding,
de vrijheid van alle vruchtdragende arbeid geopenbaard
welke die persoon zal verlossen die het meent met zijn overtuiging door
met toewijding zoals het hoort te luisteren, te studeren en de mantra's te doen. (
S.B. 12.13: 18)


Het S'rîmad Bhâgavatam lezend kan men zich afvragen hoe Vyâsadeva tot de orde van dit boek is gekomen. De sanskriet tekst zelf biedt ons geen titels voor de canto's, maar de traditie biedt die wel. Dus hoe is men tot deze titels gekomen? Het boek zelf verschaft ons enig inzicht in dezen. Allereerst beschrijft Vyâsa in 1.2: 11 hoe de eenheid van de onverdeelde kennis wordt gekend met een drievoudige discipline, of trisâdhana, toegespitst op de wetenschap van God wat betreft de aspecten van het Absolute, het brahman, de Grotere Ziel, het paramâtmâ, en de persoon van alle bhâga, te weten de uitnemendheid, het fortuin en de majesteit, ofwel Bhagavân. Een andere manier om deze drie verschillende disciplines in één adem te omschrijven is te zeggen dat men in vrijheid van illusie met de Geest van het Absolute, als een ziel zich verhoudend tot de Superziel, in analyse zich verbindend met de regulerende beginselen, uit moet komen op de Fortuinlijke als men met Hem van dienst wil zijn als een persoon van God. Aldus wordt de basis-logica van het stap voor stap bereiken van de liefde voor God, die er in deze tekst op na wordt gehouden, gekend als de kunst en de wetenschap van het komen tot het persoonlijke van God uitgaande van het onpersoonlijke van de Absolute Waarheid. Hoewel de Absolute Waarheid onverdeeld van aard is en het, zich verhoudend tot de Opperziel, een kwestie is van de lokale cultuur die vol is van dualiteiten, wordt het conflict van het tweevoudige versus het onverdeelde opgelost in het persoonlijke van het religieus acht slaan op het voorwerp van aanbidding en de uiteenzettingen van de leer in de politiek van het verspreiden van de boodschap.

Aldus is het, ondanks de onverdeelde aard van het Absolute, de missie de dualiteit van de wereld onder ogen te zien met behulp van de persoon van God die er is als de leraar en de vriend. Deze dualiteit wordt traditioneel in India gekend met de verschillende darshana's, of de verschillende zienswijzen van de indiase filosofie. Het drievoudige van de discipline gecombineerd met de dualiteit die men onder ogen moet zien, resulteert in deze darshana's. Aldus kent men de discipline met de Absolute Waarheid middels de methode, de nyâya, en de non-illusie, de vais'eshika, door naar behoren het argument op te zetten wat betreft de tijd en de persoon in de canto's een en twee en dan vervolgens de feiten onder ogen te zien van de manifestatie van de vorm en de norm van God in de canto's drie en vier. Daarop volgend ziet men zich geplaatst voor de dualiteit van de materie en de ziel als men de werkelijkheid van de materiële verscheidenheid enerzijds en de noodzaak verbonden te blijven in het overstijgen ervan in bovenzinnelijkheid anderzijds onder ogen ziet. En zo zien we dan de sâmkhya en de yoga ten tonele verschijnen in de manier waarop het argument zich ontwikkelt in deze purâna, in deze klassieke verhalen die ons helpen om ons de Vedische wijsheid eigen te maken. Hoewel Heer Kapila, de avatâra voor de analytische benadering, reeds aan de orde kwam in het derde canto als deel uitmakend van de wetenschap om te komen tot non-illusie wat betreft het Absolute, krijgen we het volledige beeld van de consequentie ervan voorgeschoteld in het vijfde en het zesde canto. Daarin wordt de diversiteit van de persoon en het universum uit de doeken gedaan in relatie tot de Superziel. Zich ermee verbindend in de yoga ziet men de vorm en de norm ervan voor zich in de canto's zeven en acht, waar we de avatâra Nrisimha en de cultuur van de bhakti leren kennen tezamen met de oervaders van de tradities die die cultuur van de verlichte zielen verdedigen, zoals ze hun verantwoordelijkheid nemen in de verschillende tijdperken van de schepping. Voor de realisatie van het persoonlijke komen we uiteindelijk uit op de discipline van het beschouwen van het voorwerp van aanbidding, genaamd de mîmâmsâ, het grote voorbeeld gekend als de Tijd of kâla enerzijds en het substantiële van de persoon of de purusha anderzijds. Dit ziet men in het negende en het tiende canto die ons de personen presenteren die men aantreft in de dynastieën van de vedische cultuur in relatie tot de zon en de maan enerzijds en de persoon als het voorwerp van aanbidding in de gedaante van Heer Râma en Heer Krishna anderzijds. Met Krishna staan we voor de culminatie van de discipline van eenheid in verscheidenheid verenigd in één persoon, de persoon van Alle Kwaliteiten en Geluk. In het laatste deel, wordt de vedanta, of het slotcommentaar gepresenteerd. In canto elf doet men dit in de vorm van de leringen die men in gedachten moet houden met het verlaten van deze wereld door Krishna en wordt de norm van het celibaat aan de orde gesteld door de wijze Mârkandeya met in canto twaalf voor ogen het Tijdperk van de Redetwist, waarin de mensen, met hun eindeloos in de politiek en de maatschappelijke identiteitsverwarring argumenteren over hun persoonlijke zwakheden, het moeilijk hebben op het spoor te blijven van de klassieke wijsheid. Aldus hebben we op dit tweede niveau, met het accepteren van de dualiteit met de drievoudig gerespecteerde onverdeelde werkelijkheid van de Absolute Waarheid, de zesvoudige verdeling van de darshana's die al de verschillende gezichtspunten van het indiase denken dekken.

Het volgende inzicht op weer een niveau van orde dieper is hoogst verwarrend: er schijnen verschillende soorten van logica verweven te zijn in het verhaal. Deze logica plaatst ons voor een bijna chaotische verzameling verhalen met betrekking tot de tijd van het materiële universum, de persoon die voor dan wel tegen God is, de manifestatie van de Heer in verscheidene gedaanten en de werkelijkheid van de religie die men per traditie nodig heeft om zich God te herinneren. Een twijfelaar mislukt in de methode kan in verwarring verkeren over het doel van de vedische discipline zoals voorgesteld door Vyâsadeva. Gaat het er allemaal om dat we religieus moeten worden? Of gaat het er om er achter te komen wie nou eigenlijk de Fortuinlijke is? Gaat het er nu om te ontnuchteren met de moeilijkheden van mâyâ, het begoochelend vermogen van het materiële universum met zijn werkende geaardheden of guna's naar het eeuwige van de Tijd, of gaat het allemaal over het verslaan van de demonen, de asura's en de râkshasa's, zodat men een vroom mens kan zijn? Voor welk doel is de bhâgavata purâna er nu? Vyâsa is hier niet zo expliciet over op meta-niveau. Hij plaatst ons eenvoudigweg voor de consequentie van zijn logica. Hij redeneert over avatâra, purusha, kâla als ook over het dharma in een aangename intuïtieve mix die ons op iedere pagina opnieuw verrast. De algemene teneur van zijn logica schijnt er op neer te komen dat uitgaande van een bepaald historisch respect voor de tijd, men zich de persoon, die zich in het universum manifesteert als ook de persoon van God in de gedaante van het universum zelf, moet realiseren, waarna zich de noodzaak aandient van de held van God, de manifestatie van de Allerhoogste Persoonlijkheid van God, daar Hij die Ene is die de begoochelde levende wezens terug moet leiden naar Zijn bedoeling: het dharma dat dan wordt voorgesteld als de slotsom van de missie voor alle drie de disciplines. Dus, om het in één adem te zeggen, plaatst de tijd gerealiseerd als een persoon ons voor de noodzaak van de held, van de incarnatie van het Grote Voorbeeld, om op de weg van onze religiositeit zeker te zijn van het vinden van de bevrijding met onze verlichting in de geestelijke zelfverwerkelijking. En zo hebben we dan met deze denktrant de viervoudige oorzaak om naar te redeneren, die ons in het Westen ook al min of meer bekend was van Aristoteles; dit causale netwerk wordt de kâranata genoemd, de causaliteit van het Bhâgavatam. Vanuit deze kâranata zien we hoe het zesvoudige van de verschillende gezichtspunten zich verder opsplitst in twaalf; zien we hoe het argument zich verder ontvouwt naar de basis-logica omtrent de zelfverwerkelijking. Dit twaalfvoudig effect van de aangehouden logica is aldus neergeslagen in de twaalf boeken, of de verdelingen van de driehonderdvijfendertig hoofdstukken in deze bijbel of verhalenverzameling, ook wel samhitâ genaamd, omtrent de wijsheid van God. En zo zien we dan de inhoud voor ons, de anukrama van dit boek, gerangschikt hoofdstuk voor hoofdstuk. Het uiteindelijk resultaat van het zich realiseren van deze structuur, deze vyûha van de bhâgavata, wordt in de tabel hieronder weergegeven als een permutatie van de begrippen van de pratyaya ofwel het bewijs dat aldus wordt geleverd. De Tijd als de doener resulteert in het bewijs van de geschiedenis. De substantie van het universum en de logica aangehouden bewijst zich als zijnde de persoon. De held van de Heer geïncarneerd in een bepaalde gedaante is de manifestatie van dat bewijs van de persoon van God, en de religiositeit van de norm door Hem ingesteld is de bewezen plicht waar we dan toe moeten besluiten. Aldus redenerend vanuit de vormen van causaal denken van de geschiedenis, de persoon, de manifestatie en de plicht komen we uit op het resultaat, de bhâvita, of het structureel bewustzijn van het Bhâgavatam, zoals weergegeven in de voorlaatste rij van de tabel hieronder.

De laatste stap in deze diepte-analyse van de structuur van dit boek is de vertaling van dit resultaat, van deze bhâvita, naar de feitelijke titels waar de paramparâ mee voor de dag kwam. In dit opzicht werd een ander element aan het verhaal toegevoegd: het element van de verschillende onderwerpen besproken in het boek. In 2.10: 1-2 verklaart S'ukadeva Gosvâmî als de eerste filosoof-koning na Krishna, als de eerste mahârâja-âcârya: 'In dit [boek, het S'rîmad Bhâgavatam] komen de volgende [tien onderwerpen] ter sprake: de primaire schepping [sarga], hoe de interacties tussen het levende en het levenloze tot stand kwamen [visarga], de planetaire orde [sthâna], het geloofsbehoud [poshana], de aanzet tot handelen [ûtaya], de bestuurlijke tijdperken [manvantara's], verhalen over de Heer Zijn verschijningen [îs'a-anukathâ], terugkeer naar God [nirodha], bevrijding in toegewijde dienst [mukti] en het summum bonum [het leven van Krishna, âs'raya]. De grote wijzen herleidden de bedoeling van de [eerste negen] kenmerken van dit [Bhâgavatam] tot de verheldering van het summum bonum. Dit leidden ze af uit de woorden zelf die in de tekst gebruikt worden danwel uit hun strekking.' In 12.7: 9-11 wijdt hij hier verder over uit door dit te zeggen: 'De schepping [van dit universum, sarga], de daaropvolgende schepping [van verschillende werelden en wezens, visarga], de handhaving [het onderhoud, de vritti of sthâna] en bescherming [de rakshâ of poshana van de levende wezens], de tijdperken van heersen [van de verschillende Manu's], de dynastieën [vams'as], de vertellingen over hen [vams'a-anucaritam], de vernietiging [van verschillende aard, pralaya of samsthâ], de motivatie [van het individuele of hetu] en de allerhoogste toevlucht [van de Fortuinlijke of apâs'raya], o brahmaan, vormen de tien onderwerpen van een purâna zoals begrepen door de autoriteiten op dit gebied; sommigen stellen dat in verhouding tot de grotere, de minder grote purâna's handelen over vijf onderwerpen'. Deze verzen inspireerden de paramparâ, de geestelijke erfopvolging in de persoon van Swami Prabhupâda ertoe het boek te presenteren met de titels zoals weergegeven in de laatste rij van de tabel hieronder. In feite werd in zijn argument dat wat hierboven werd besproken min of meer intuïtief gecombineerd met deze tien onderwerpen. De titels moeten echter niet worden gezien als rechtstreekse vertalingen van deze tien onderwerpen daar ze door het hele boek heen verspreid ter sprake komen. S'rîla Jîva Gosvâmî herinnert ons uitdrukkelijk aan het feit dat 'Men niet moet proberen ieder van de tien toe te wijzen tot één canto apart. Noch moet het S'rîmad-Bhâgavatam kunstmatig worden uitgelegd om te bewijzen dat het in opeenvolging die onderwerpen behandelt'. De titels door de paramparâ toegewezen doen slechts herinneren aan de tien onderwerpen voor zover er een zekere nadruk in een bepaald canto, of kânda, is gelegd. De feitelijke dieptestructuur wordt begrepen aan de hand van de volledige opzet van de tabel hieronder die deze bespreking samenvat.

In liefde voor God, Anand Aadhar Prabhu, Enschede 22 febr. 2006                                          

 

contentsb.

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties