regelbalk



 

Canto 10

Gaurānga Karunā Koro

 

 

Hoofdstuk 22: Krishna Steelt de Kleren van de Ongehuwde Gopī's

(1)  S'rī S'uka zei: 'Tijdens de eerste maand van het winterseizoen [hemanta: nov./jan.] namen de ongetrouwde meisjes van Nanda's Vraja een gelofte in acht in aanbidding van Kātyāyanī: ze voedden zich met ongekruide khichrī [een mengsel van rijst en linzen]. (2-3) Bij het aanbreken van de dag namen ze een bad in het water van de Yamunā en maakten ze van klei een beeltenis van de godin. O heerser over de mensen, zowel overvloedig als eenvoudig waren ze van aanbidding met sandelhoutpasta, geurige bloemenslingers, giften [van voedsel, kleding, etc.], wierook en lampen, alsook met offergaven van verse bladeren, vruchten en betelnoten. (4) De jonge meisjes brachten hun eerbetoon onder het herhalen van een mantra met de woorden: 'O Kātyāyanī, we brengen u onze eerbetuigingen, o grote macht, grootste van alle yoginī's, o allerhoogste beheersing. Maak alstublieft de zoon van gopa Nanda mijn echtgenoot!' [*] (5) Aldus brachten de meisjes voor de duur van een maand hun gelofte in de praktijk om voor Bhadrakālī van gepast eerbetoon te zijn met: 'Moge Hij, Nanda's zoon, mijn man worden.' (6) Iedere zonsopgang riepen ze elkaars namen, hielden ze hun handen vast en gingen ze, luidkeels zingend ter ere van Krishna, naar de Kālindī om er te baden. (7) Toen ze op een dag al zingend over Krishna bij de rivier aankwamen, lieten ze zoals gebruikelijk op de oever hun kleren achter en vermaakten ze zich spelend in het water.



(8) Krishna, de Allerhoogste Heer, die als de Meester van alle yogameesters dat op prijs stelde, ging omringd door Zijn metgezellen naar die plek om van hun onderneming een succes te maken. (9) Hij stal hun kleren weg en klom snel in een kadambaboom. Lachend met de jongens trapte Hij lol door te zeggen: (10) 'Kom dan hier meisjes, als je wilt, en pak je eigen kledingstuk. Serieus, het is geen grap, want jullie moeten uitgeput zijn door de verzaking. (11) Al deze jongens weten dat Ik nog nooit ook maar iets onwaars beweerd heb. Kom daarom, o slanke meisjes, één voor één, of anders gezamenlijk, [uit het water] om jullie te bedekken.'

(12) Met die streek van Hem zag Hij hoe de gopī's, vol van liefde voor Hem, elkaar aankeken en moesten lachen, maar in verlegenheid gebracht kwamen ze niet uit het water. (13) Govinda die aldus had gesproken, had met Zijn grappenmakerij de geesten in Zijn greep gekregen van hen die, tot hun nek bibberend in het koude water, tot Hem zeiden: (14) 'O Jij, wees nou eerlijk, we smeken Je, gedraag Je als de beminde zoon van de gopa Nanda die we kennen, o liefste, als Hij die beroemd is in heel Vraja. Geef ons alsJeblieft onze kleren, we hebben het koud. (15) O S'yāmasundara ['mooie donkerhuidige'] wij, als Jouw dienstmaagden, moeten alles doen wat Je ons zegt! Geef ons alsJeblieft onze kleren terug, o Kenner van het Dharma, of anders zullen we het de koning zeggen!'

(16) De Allerhoogste Heer zei: 'Als jullie Mijn dienaressen zijn, moeten jullie dan niet doen wat Ik je zeg en met jullie onschuldige glimlachen uit het water komen om je kleren uit te zoeken? Als jullie dat niet doen krijg je ze niet, en als de koning er boos over is, wat kan hij er aan doen?' (17) Toen kwamen al de meisjes rillend van de kou tevoorschijn uit het water, hun schaamstreek bedekkend met hun handen. (18) De Allerhoogste Heer die ze verslagen zag, legde tevreden over de zuiverheid van hun liefde hun kledingstukken over Zijn schouder en zei met een liefdevolle glimlach: (19) 'Omdat jullie tijdens het naleven van een gelofte naakt in het water hebben gebaad, hebben jullie een overtreding begaan jegens Varuna en de andere goden. Als boete voor die zonde moeten jullie je eerbetuigingen brengen met jullie handen samengevouwen boven jullie hoofden en dan je kleren weer terugpakken.'

(20) Met dit uitgeduid door de Onfeilbare Heer, beschouwden de meisjes van Vraja hun naaktzwemmen als een val van hun gelofte. Omdat ze van zins waren met succes die gelofte te volbrengen, brachten ze toen hun eerbetuigingen voor de Zuiveraar van Alle Zonden, Hij die de direct waarneembare vrucht was van hun handelen en talloze andere [vrome] daden. (21) De Allerhoogste Heer, de zoon van Devakī, er tevreden over dat ze gebogen hadden, gaf hen daarop genadevol de kledingstukken terug. (22) Hoewel ze behoorlijk bij de neus waren genomen, er geen rekening werd gehouden met hun schaamte, ze waren uitgelachen en ze met hun kleren weggestolen waren gemanipuleerd alsof ze marionetten waren, koesterden ze geen vijandigheid jegens Hem, want ze waren blij in het gezelschap van hun geliefde te verkeren. (23) Toen ze hun kleren weer aanhadden waren ze, geheel in de ban van de omgang met hun geliefde, met hun geesten in beslag genomen er totaal niet toe in staat zich te bewegen en wierpen ze Hem uiterst verlegen hun blikken toe. (24) De Allerhoogste Heer begreep van ze dat ze er vast toe besloten waren de gelofte na te leven en dat ze Zijn voeten wilden beroeren. Dāmodara zei tegen de meisjes: (25) 'O vrome zielen, Ik begrijp jullie motivatie om Mij te aanbidden. Dat behaagt Me en dus moet dat in vervulling gaan. (26) Het verlangen van hen wiens bewustzijn geheel door Mij in beslag wordt genomen, zal niet leiden tot materiėle lust, net zoals geroosterd en gekookt graan normaal gesproken niet in staat is tot nieuw leven te leiden [zie ook b.v. 1.6: 35, 3.15: 20, 7.7: 51-52]. (27) Beste meisjes, begeef je nu naar Vraja. Met het hebben bereikt van de hoogste staat van vervulling, zullen jullie één dezer nachten samen met Mij genieten. Dat was wat jullie in gedachten hadden met de gelofte om zuiver te zijn in jullie aanbidding van de Godin.'

(28) S'rī S'uka zei: 'Aldus geļnstrueerd door de Allerhoogste Heer, hadden de jonge meisjes, die met hun verlangens in vervulling gegaan mediteerden op Zijn lotusvoeten, er moeite mee [zichzelf ertoe te brengen] weer terug te gaan naar het koeherdersdorp. (29) De zoon van Devakī begaf zich enige tijd daarna omringd door de gopa's een eind buiten Vrindāvana om de koeien te hoeden samen met Zijn broer. (30) Ziend hoe de bomen Hem in de zinderend hete zon van het seizoen met hun schaduw als parasol van dienst waren, zei Hij tot de jongens: (31-32) 'O Stoka Krishna en Ams'u, S'rīdāma, Subala en Arjuna, Vis'āla, Vrishabha en Ojasvī, Devaprastha en Varūthapa, zie toch eens deze fortuinlijke bomen die ons beschermen tegen de regen, de wind, de hitte en de sneeuw. Hun leven is er enkel om anderen van dienst te zijn! (33) Zie wat een zegen de geboorte inhoudt van deze bomen die alle levende wezens ondersteuning verlenen, zoals grote zielen dat doen. Niemand die ze nodig heeft zal ooit teleurgesteld weggaan. (34) Met hun bladeren, bloesems en vruchten, schaduw en wortels, bast en hout, hun geur, hun sap en as, pulp en spruiten bieden ze je alles wat je verlangt. (35) Om met je leven, je welvaart, intelligentie en woorden je steeds in te zetten voor het welzijn van ieder belichaamd wezen, om in deze wereld van een dergelijke geboorte te zijn, is voor ieder levend wezen de vervolmaking van het leven [zie ook de Vaishnava Pranāma].'

(36) Aldus sprekend tussen de bomen die voorover bogen met hun overvloed aan bladeren, trossen vruchten, bloesems en twijgen, kwam Hij aan bij de Yamunā. (37) Aldaar drenkten de gopa's de koeien in het heldere, frisse en koele, heilzame water, o heerser, en dronken ze zichzelf ook vol met het zoetsmakende nat. (38) In een bosje langs de Yamunā waar ze de dieren vrij rond lieten lopen, o heerser van de mensen, benaderden ze [de gopa's] gekweld door de honger Rāma en Krishna en zeiden ze het volgende.'

 

 

next          

 
 

Derde herziene editie, geladen 4 september, 2020.

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Tijdens de eerste maand van het winterseizoen [hemanta: nov./jan.] namen de ongetrouwde meisjes van Nanda's Vraja een gelofte in acht in aanbidding van Kātyāyanī: ze voedden zich met ongekruide khichrī [een mengsel van rijst en linzen].
S'rī S'uka zei: 'Tijdens de eerste maand van het winterseizoen [hemanta: nov./jan.] namen de ongetrouwde meisjes van Nanda's Vraja, zich voedend met ongekruide khichrī [een mengsel van rijst en linzen], een gelofte in acht in aanbidding van Kātyāyanī. (Vedabase)

 

Tekst 2-3

Bij het aanbreken van de dag namen ze een bad in het water van de Yamunā en maakten ze van klei een beeltenis van de godin. O heerser over de mensen, zowel overvloedig als eenvoudig waren ze van aanbidding met sandelhoutpasta, geurige bloemenslingers, giften [van voedsel, kleding, etc.], wierook en lampen, alsook met offergaven van verse bladeren, vruchten en betelnoten.

Met het ochtendgloren een bad nemend in het water van de Yamunā maakten ze van klei een beeltenis van de godin om, weelderig doch eenvoudig, van aanbidding te zijn, o heerser der mensen, met sandelhoutpasta, geurige bloemenslingers, giften [van voedsel, kleding, etc.], wierook en lampen en met offergaven van verse bladeren, vruchten en betelnoten. (Vedabase)

 

Tekst 4

De jonge meisjes brachten hun eerbetoon onder het herhalen van een mantra met de woorden: 'O Kātyāyanī, we brengen u onze eerbetuigingen, o grote macht, grootste van alle yoginī's, o allerhoogste beheersing. Maak alstublieft de zoon van gopa Nanda mijn echtgenoot!' [*]

De jonge meisjes waren van aanbidding met het chanten van een mantra met de woorden: 'O Kātyāyanī, voor u onze eerbetuigingen, o grote macht, grootste van alle yoginī's, o allerhoogste beheersing, alstublieft maak de zoon van Nanda de gopa mijn echtgenoot!' [*] (Vedabase)

 

Tekst 5

Aldus brachten de meisjes voor de duur van een maand hun gelofte in de praktijk om voor Bhadrakālī van gepast eerbetoon te zijn met: 'Moge Hij, Nanda's zoon, mijn man worden.'

Op deze manier brachten de meisjes voor de duur van een maand hun gelofte in de praktijk voor Bhadrakālī van gepast eerbetoon zijnde met 'Moge Hij, Nanda's zoon mijn man worden'. (Vedabase)

 

Tekst 6

Iedere zonsopgang riepen ze elkaars namen, hielden ze hun handen vast en gingen ze, luidkeels zingend ter ere van Krishna, naar de Kālindī om er te baden.

Iedere dag, bij zonsopkomst elkaar erbij roepend, hielden ze elkaars handen vast en gingen ze luidkeels zingend ter ere van Krishna naar de Kālindī om te baden. (Vedabase)

   

Tekst 7

Toen ze op een dag al zingend over Krishna bij de rivier aankwamen, lieten ze zoals gebruikelijk op de oever hun kleren achter en vermaakten ze zich spelend in het water.

Op een dag al zingend over Krishna daar bij de rivier aangekomen lieten ze zoals gebruikelijk op de oever hun kleren achter en vermaakten ze zich spelend in het water. (Vedabase)

 

Tekst 8

Krishna, de Allerhoogste Heer, die als de Meester van alle yogameesters dat op prijs stelde, ging omringd door Zijn metgezellen naar die plek om van hun onderneming een succes te maken.

Krishna, de Allerhoogste Heer, als de Meester van alle meesters van de yoga bekend met wat ze van zins waren, ging omringd door Zijn metgezellen erheen om de meisjes te verzekeren van het resultaat van hun handelen. (Vedabase)

  

Tekst 9

Hij stal hun kleren weg en klom snel in een kadambaboom. Lachend met de jongens trapte Hij lol door te zeggen:

Hun kleren wegkapend klom Hij snel in een kadamba-boom lachend samen met de jongens lol trappend door te zeggen: (Vedabase)

 

 Tekst 10

'Kom dan hier meisjes, als je wilt, en pak je eigen kledingstuk. Serieus, het is geen grap, want jullie moeten uitgeput zijn door de verzaking.

'Kom dan hier meisjes, en wees zo lief ieder van jullie naar wens je eigen kledingstuk uit te zoeken; het is geen grap, Ik meen het serieus, daar jullie vast uitgeput zijn van de verzaking. (Vedabase)

   

Tekst 11

Al deze jongens weten dat Ik nog nooit ook maar iets onwaars beweerd heb. Kom daarom, o slanke meisjes, één voor één, of anders gezamenlijk, [uit het water] om jullie te bedekken.'

Het staat vast dat Ik nog nooit ook maar iets onwaars beweerd heb, dat weten al deze jongens; derhalve, o slanke meisjes, wees er zeker van jullie keuze te maken, dan wel een voor een dan wel allemaal samen.' (Vedabase)

 

Tekst 12

Met die streek van Hem zag Hij hoe de gopī's, vol van liefde voor Hem, elkaar aankeken en moesten lachen, maar in verlegenheid gebracht kwamen ze niet uit het water.

Met die streek van Hem zag Hij hoe de gopī's, vol van liefde voor Hem, elkaar aankijkend moesten lachen, maar in verlegenheid gebracht kwamen ze niet uit het water. (Vedabase)

 

Tekst 13

Govinda die aldus had gesproken, had met Zijn grappenmakerij de geesten in Zijn greep gekregen van hen die, tot hun nek bibberend in het koude water, tot Hem zeiden:

Govinda aldus het woord voerend had met Zijn grappenmakerij de geesten in Zijn greep gekregen van hen die, tot hun nek bibberend in het koude water, tot Hem zeiden: (Vedabase)

 

Tekst 14

'O Jij, wees nou eerlijk, we smeken Je, gedraag Je als de beminde zoon van de gopa Nanda die we kennen, o liefste, als Hij die beroemd is in heel Vraja. Geef ons alsJeblieft onze kleren, we hebben het koud.

'O Jij, wees nou eerlijk, gedraag Je nu als degene die Je ook kan zijn, als de beminde zoon van gopa Nanda die we kennen, o liefste, als Hij die beroemd is in heel Vraja; overhandig ons alsJeblieft onze kleren, we hebben het koud. (Vedabase)

  

Tekst 15

O S'yāmasundara ['mooie donkerhuidige'] wij, als Jouw dienstmaagden, moeten alles doen wat Je ons zegt! Geef ons alsJeblieft onze kleren terug, o Kenner van het Dharma, of anders zullen we het de koning zeggen!'

O S'yāmasundara ['mooie donkerhuidige'] wij, Jouw dienstmaagden zullen doen wat Je ons maar zegt, geef ons alsJeblieft onze kleren terug, o Kenner van het Dharma, of anders wacht Je, dan zeggen we het tegen de koning!' (Vedabase)

 

Tekst 16

De Allerhoogste Heer zei: 'Als jullie Mijn dienaressen zijn, moeten jullie dan niet doen wat Ik je zeg en met jullie onschuldige glimlachen uit het water komen om je kleren uit te zoeken? Als jullie dat niet doen krijg je ze niet, en als de koning er boos over is, wat kan hij er aan doen?'

De Allerhoogste Heer zei: 'Als jullie Mijn dienaren zijn moeten jullie dan niet doen wat Ik je zeg en met jullie onschuldige glimlachen uit het water komen om je kleren uit te zoeken; zo niet dan krijg je ze niet, en met de koning er boos over, wat kan hij er aan doen?' (Vedabase)

 

Tekst 17

Toen kwamen al de meisjes rillend van de kou tevoorschijn uit het water, hun schaamstreek bedekkend met hun handen.

Toen kwamen al de meisjes, geplaagd door de koude, rillend tevoorschijn uit het water, hun schaamstreek bedekkend met hun handen. (Vedabase)

 

Tekst 18

De Allerhoogste Heer die ze verslagen zag, legde tevreden over de zuiverheid van hun liefde hun kledingstukken over Zijn schouder en zei met een liefdevolle glimlach:

De Allerhoogste Heer die ze verslagen zag legde tevreden over de zuiverheid van hun liefde hun kledingstukken over Zijn schouder en zei met een liefdevolle glimlach: (Vedabase)

 

Tekst 19

'Omdat jullie tijdens het naleven van een gelofte naakt in het water hebben gebaad, hebben jullie een overtreding begaan jegens Varuna en de andere goden. Als boete voor die zonde moeten jullie je eerbetuigingen brengen met jullie handen samengevouwen boven jullie hoofden en dan je kleren weer terugpakken.'

'Omdat jullie, met het uitvoeren van een vedisch offer, naakt in het water aan het baden waren, hebben jullie een overtreding begaan jegens Varuna en de andere goden; om die zonde ongedaan te maken moeten jullie je eerbetuigingen brengen met jullie handen samengevouwen boven jullie hoofden en dan je kleren weer terugpakken.' (Vedabase)

 

Tekst 20

Met dit uitgeduid door de Onfeilbare Heer, beschouwden de meisjes van Vraja hun naaktzwemmen als een val van hun gelofte. Omdat ze van zins waren met succes die gelofte te volbrengen, brachten ze toen hun eerbetuigingen voor de Zuiveraar van Alle Zonden, Hij die de direct waarneembare vrucht was van hun handelen en talloze andere [vrome] daden.

Met wat de Onfeilbare Heer hen zo uitduidde beschouwden de meisjes van Vraja hun naaktzwemmen als een val van hun gelofte en voornemens met succes die gelofte, alsook een oneindig aantal soortgelijke vrome activiteiten te volbrengen, boden ze het rechtstreeks voor hen zichtbare resultaat in de gedaante van de Zuiveraar van Alle Zonden hun eerbetuigingen. (Vedabase)

 

Tekst 21

De Allerhoogste Heer, de zoon van Devakī, er tevreden over dat ze gebogen hadden, gaf hen daarop genadevol de kledingstukken terug.

De Allerhoogste Heer, de zoon van Devakī, er tevreden over dat ze zich verbogen gaf, vol van mededogen op die daad, hen toen de kledingstukken terug. (Vedabase)

 

Tekst 22

Hoewel ze behoorlijk bij de neus waren genomen, er geen rekening werd gehouden met hun schaamte, ze waren uitgelachen en ze met hun kleren weggestolen waren gemanipuleerd alsof ze marionetten waren, koesterden ze geen vijandigheid jegens Hem, want ze waren blij in het gezelschap van hun geliefde te verkeren.

Ondanks het feit dat ze met hun kleren weggestolen behoorlijk bij de neus waren genomen, in hun schaamte ontkend waren, waren uitgelachen en waren gemanipuleerd alsof ze marionetten waren, koesterden ze, er blij mee in het gezelschap te verkeren van hun geliefde, niettemin geen vijandigheid jegens Hem. (Vedabase)


Tekst 23

Toen ze hun kleren weer aanhadden waren ze, geheel in de ban van de omgang met hun geliefde, met hun geesten in beslag genomen er totaal niet toe in staat zich te bewegen en wierpen ze Hem uiterst verlegen hun blikken toe.

Toen ze hun kleren weer aanhadden waren ze, verrukt over de omgang met hun geliefde, met hun geesten op hol er werkelijk niet toe in staat zich te bewegen en wierpen ze Hem uiterst verlegen hun blikken toe. (Vedabase)

 

Tekst 24

De Allerhoogste Heer begreep van ze dat ze er vast toe besloten waren de gelofte na te leven en dat ze Zijn voeten wilden beroeren. Dāmodara zei tegen de meisjes:

Van hen begrijpend dat ze er vast toe besloten waren de gelofte na te leven met het verlangen de Allerhoogste Heer Zijn voeten te beroeren, sprak Dāmodara tot de meisjes: (Vedabase)

 

Tekst 25

'O vrome zielen, Ik begrijp jullie motivatie om Mij te aanbidden. Dat behaagt Me en dus moet dat in vervulling gaan.

'O vrome zielen, met begrip voor jullie motief Me te aanbidden keur Ik dat goed als zijnde waarachtig en moet het zo zijn gevolg hebben. (Vedabase)

 

Tekst 26

Het verlangen van hen wiens bewustzijn geheel door Mij in beslag wordt genomen, zal niet leiden tot materiėle lust, net zoals geroosterd en gekookt graan normaal gesproken niet in staat is tot nieuw leven te leiden [zie ook b.v. 1.6: 35, 3.15: 20, 7.7: 51-52].

Van hen wiens bewustzijn ten volle in beslag wordt genomen door Mij zal het verlangen niet leiden tot materiėle lust, zoals geroosterd en gekookt graan ook niet in staat is tot nieuw leven uit te groeien [zie ook b.v. 1.6: 35, 3.15: 20, 7.7: 51-52]. (Vedabase)

 

Tekst 27

Beste meisjes, begeef je nu naar Vraja. Met het hebben bereikt van de hoogste staat van vervulling, zullen jullie één dezer nachten samen met Mij genieten. Dat was wat jullie in gedachten hadden met de gelofte om zuiver te zijn in jullie aanbidding van de Godin.'

Ga nu, beste meisjes, naar Vraja; met het gerealiseerd hebben van jullie verlangen, zullen jullie samen met Mij één dezer nachten genieten op een manier die zuiver zal zijn, jullie leverden immers het bewijs van deze gelofte door het volbrengen van jullie eerbetoon voor de godin.' (Vedabase)


Tekst 28

S'rī S'uka zei: 'Aldus geļnstrueerd door de Allerhoogste Heer, hadden de jonge meisjes, die met hun verlangens in vervulling gegaan mediteerden op Zijn lotusvoeten, er moeite mee [zichzelf ertoe te brengen] weer terug te gaan naar het koeherdersdorp.

S'rī S'uka zei: 'Aldus geļnstrueerd door de Allerhoogste Heer mediteerden de jonge meisjes, met hun verlangens in vervulling gegaan, op Zijn lotusvoeten terwijl ze met moeite weer teruggingen naar het koeherdersdorp. (Vedabase)

 

Tekst 29

De zoon van Devakī begaf zich enige tijd daarna omringd door  de gopa's een eind buiten Vrindāvana om de koeien te hoeden samen met Zijn broer.

Enige tijd daarna begaf de zoon van Devakī temidden van de gopa's zich een eind buiten Vrindāvana om de koeien te hoeden samen met Zijn broer. (Vedabase)

 

Tekst 30

Ziend hoe de bomen Hem in de zinderend hete zon van het seizoen met hun schaduw als parasol van dienst waren, zei Hij tot de jongens:

Met de zon zinderend heet van het seizoen kijkend naar de bomen die Hem met hun schaduw als parasol van dienst waren, zei Hij tot de jongens: (Vedabase)

 

Tekst 31-32

'O Stoka Krishna en Ams'u,  S'rīdāma, Subala en Arjuna, Vis'āla, Vrishabha en Ojasvī, Devaprastha en Varūthapa, zie toch eens deze fortuinlijke bomen die ons beschermen tegen de regen, de wind, de hitte en de sneeuw. Hun leven is er enkel om anderen van dienst te zijn!

'O Stoka Krishna en Ams'u; o S'rīdāma, Subala en Arjuna; o Vis'āla, Vrishabha en Ojasvī; o Devaprastha en Varūthapa, zie toch eens dezen hier zo fortuinlijk wiens leven er enkel uit bestaat er voor het hogere doel te zijn van het afweren van de regen, de wind, de hitte en de sneeuw die ze voor ons verdragen. (Vedabase)

 

Tekst 33

Zie wat een zegen de geboorte inhoudt van deze bomen die alle levende wezens ondersteuning verlenen, zoals grote zielen dat doen. Niemand die ze nodig heeft zal ooit teleurgesteld weggaan.

O hoe verheven de geboorte van deze bomen die, zoals grote zielen dat doen, alle levende wezens ondersteuning verlenen; zeker zal niemand die ze nodig heeft ooit teleurgesteld bij hen vandaan komen. (Vedabase)

 

Tekst 34

Met hun bladeren, bloesems en vruchten, schaduw en wortels, bast en hout, hun geur, hun sap en as, pulp en spruiten bieden ze je alles wat je verlangt.

Met hun bladeren, bloesems en vruchten; schaduw en wortels, bast en hout; met hun geur, hun sap en as, pulp en spruiten vervullen ze al je verlangens. (Vedabase)

 

Tekst 35

Om met je leven, je welvaart, intelligentie en woorden je steeds in te zetten voor het welzijn van ieder belichaamd wezen, om in deze wereld van een dergelijke geboorte te zijn, is voor ieder levend wezen de vervolmaking van het leven [zie ook de Vaishnava Pranāma].'

Het is aan ieder levend wezen deze volmaaktheid van geboren zijn na te leven in deze wereld: namelijk om met je leven, je welvaart, intelligentie en woorden jegens ieder levend wezen steeds van het allerhoogste te zijn in je plichtsbetrachting [zie ook de Vaishnava Pranāma].' (Vedabase)


Tekst 36

Aldus sprekend tussen de bomen die voorover bogen met hun overvloed aan bladeren, trossen vruchten, bloesems en twijgen, kwam Hij aan bij de Yamunā.

Van tussen de bomen die voorover bogen met hun overvloed aan bladeren, trossen vruchten, bloesems en twijgen, kwam Hij op deze manier sprekend aan bij de Yamunā. (Vedabase)

 

Tekst 37

Aldaar drenkten de gopa's de koeien in het heldere, frisse en koele, heilzame water, o heerser, en dronken ze zichzelf ook vol met het zoetsmakende nat.

Aldaar drenkten de gopa's de koeien in het heldere, frisse en koele, heilzame water, o heerser, en dronken ze zichzelf ook vol met het zoet smakende nat. (Vedabase)

 

Tekst 38

In een bosje langs de Yamunā waar ze de dieren vrij rond lieten lopen, o heerser van de mensen, benaderden ze [de gopa's] gekweld door de honger Rāma en Krishna en zeiden ze het volgende.'

In een bosje langs de Yamunā waar ze de dieren los lieten lopen, o heerser der mensen, zeiden ze, gekweld door de honger Rāma en Krishna benaderend, dit:' (Vedabase)

 

*: Het onderscheid tussen het inwendige vermogen van yoga-māyā en het uitwendige of illusoire vermogen van de Heer van mahā-māyā wordt beschreven in de Nārada-pańcarātra, in het gesprek tussen S'ruti en Vidyā:

jānāty ekāparā kāntam
saivā durgā tad-ātmikā
yā parā paramā s'aktir
mahā-vishnu-svarūpinī

yasyā vijńāna-mātrena
parānām paramātmanah
mahūrtād deva-devasya
prāptir bhavati nānyathā

ekeyam prema-sarvasva
svabhāvā gokules'varī
anayā su-labho jńeya
ādi-devo 'khiles'varah

asyā āvārika-s'aktir
mahā-māyākhiles'varī
yayā mugdam jagat sarvam
sarve dehābhimāninah

"De Heer Zijn lagere vermogen, dat bekend staat als Durgā, is Zijn liefdevolle dienst toegewijd. Het vermogen van de Heer zijnde, verschilt deze lagere energie niet van Hem. Er is een andere hogere energie, waarvan de vorm zich op hetzelfde spirituele niveau bevindt als dat van God zelve. Eenvoudig door wetenschappelijk deze hogere energie te begrijpen, kan men onmiddellijk de Allerhoogste Ziel aller zielen bereiken, die de Heer aller heren is. Er bestaat geen ander proces om Hem te bereiken. Dat allerhoogste vermogen van de Heer staat bekend als Gokules'varī, de godin van Gokula. Het ligt in haar aard volledig verzonken te zijn in liefde voor God, en door Haar kan met gemak de voorwereldlijke God, de Heer van al wat er is worden bereikt. Dit inwendig vermogen van de Heer heeft een overdekkend vermogen, bekend als Mahā-māyā, dat de materiėle wereld bestiert. In feite begoochelt ze het ganse universum, en dus identificeert iedereen in dat universum zich valselijk met het materiėle lichaam." Zie ook 8.12: 40 voor Durgā.

 

 

 

 

 

Creative
                    Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het schilderij is getiteld: "Gopis Beseech Krishna to Return Their Clothing"
Page from the Dispersed 'Isarda' Bhagavata Purana (Ancient Stories of Lord Vishnu),
The [India, probably Delhi-Agra area] (1972.260)". In Heilbrunn Timeline of Art History.
New York:
The Metropolitan Museum of Art, 2000-. (October 2006).
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties