regelbalk



 

Canto 10

Parama Koruna

 

 

Hoofdstuk 73: Heer Krishna Zegent de Bevrijde Koningen

(1-6)  S'rî S'uka zei: 'De twintigduizend achthonderd [koningen] die in de strijd [door Jarâsandha] waren verslagen kwamen vies en met smerige kleren tevoorschijn uit het fort Giridronî [de hoofdstad]. Uitgemergeld van de honger, met ingevallen gezichten en door hun gevangenschap ernstig verzwakt, dronken ze Hem in met hun ogen en was het alsof ze Hem met hun tongen aan het oplikken waren, alsof ze met hun neusgaten Hem op wilden snuiven en Hem in hun armen wilden sluiten. Voor Hem, donkergrijs als een regenwolk, in gele kleding, gemerkt met het S'rîvatsateken, met Zijn vier armen, bekoorlijke ogen roze als de werveling van een lotus, aangename gezicht en glimmende makara [zeemonstervormige] oorhangers; voor Hem met een lotus, een knots, een schelphoorn en een werpschijf in Zijn handen, gesierd met een helm, een halssnoer, gouden polsbanden, een gordel, armbanden en met het schitterend mooie juweel en een woudbloemenslinger om Zijn nek, voor Hem bogen zij wiens zonden waren verdreven, hun hoofden aan Zijn voeten. (7) De koningen prezen met samengebrachte handen de Meester van de Zinnen met hun woorden, en door de extase van het ontmoeten van Krishna werd de zwaarmoedigheid van hun gevangenschap verdreven.

(8) De koningen zeiden: 'Wij brengen U onze eerbetuigingen, o God van de Goden, o Heer van de Overgegeven Zielen en Verdrijver van het Leed. O Onuitputtelijke, alstUblieft, Krishna, redt ons die uit wanhoop over dit verschrikkelijke materiële bestaan bij U onze toevlucht zochten. (9) O Madhusûdana, we willen de heerser van Magadha niet de schuld geven, want door Uw genade, o Almachtige, komen de koninkrijken van de heersers van de mensen [die zich tegen U keerden] ten val. (10) Ertoe gedreven met de heerschappij en weelde zijn stem te verheffen, slaagt een koning, verbijsterd door Uw mâyâ denkend dat de tijdelijke verworvenheden iets permanents zijn, er niet in het ware voordeel te behalen. (11) Net zoals een kind een luchtspiegeling aanziet voor een plas water, houden zij die het ontbreekt aan onderscheidingsvermogen de illusoire kwestie, die onderhevig is aan verandering, voor iets substantieels. (12-13) Wij die in het verleden, met het ons verlustigen over de weelde, verblind raakten en ruzieden met elkaar over de heerschappij over deze aarde, belaagden zeer genadeloos onze burgers, o Meester, en hebben met [U in de gedaante van] de dood recht voor ogen, hoogmoedig van U afgezien. Wij, o Krishna, werden ertoe gedwongen om afstand te doen van onze weelde en werden in onze trots gekrenkt door Uw genade die, in de vorm van de onweerstaanbare macht van de Tijd, zich zo geheimzinnig beweegt. Wij bidden U of we alstUblieft mogen leven in de herinnering aan Uw voeten. (14) We smachten van nu af aan niet langer naar een koninkrijk dat, zich manifesterend als een luchtspiegeling, we steeds moeten dienen met het materiële lichaam onderhevig aan verval dat een bron van ziekte vormt. Noch, o Almachtige, verlangen we naar de vrucht van vrome arbeid in een hiernamaals dat ons zo aantrekkelijk in de oren klinkt [vergelijk B.G. 1: 32-35]. (15) Vertel ons alstUblieft hoe we Uw lotusvoeten in gedachten mogen houden, ook al kunnen we er niet mee ophouden telkens weer naar deze wereld terug te keren [zie B.G. 8: 14]. (16) Keer op keer brengen we onze eerbetuigingen aan Krishna, de zoon van Vasudeva, de Heer en Superziel van hen die zich weten over te geven, aan Govinda, de Vernietiger van het Leed.'

(17) S'rî S'uka zei: 'De Allerhoogste Heer, de Verlener van de Toevlucht, aldus geprezen door de koningen die waren bevrijd uit hun gebondenheid, beste Koning, richtte Zich genadig tot hen in aangename bewoordingen. (18) 'O Koningen, Ik verzeker jullie, van nu af aan zal, naar jullie wens, zich bij jullie een gedegen toewijding ontwikkelen voor Mij, het Zelf en de Heer van Allen. (19) Jullie besluit is een gelukkig besluit, o heersers, want Ik zie dat jullie naar waarheid spreken over de schaamteloze verdwazing met de weelde en de macht die de mensheid tot waanzin drijft. (20) Haihaya [of Kârtavîryârjuna 9.15: 25], Nahusha [9.18: 1-3], Vena [zie 4.14], Râvana [9.10], Naraka [of Bhauma 10.59: 2-3] en anderen kwamen ten val uit hun posities als goden, demonen en mensen, omdat ze bezeten raakten van de weelde. (21) Met in gedachten dat dit materiële lichaam, en wat er bij komt kijken, een begin en een eind heeft, hebben jullie de taak om, verbonden met Mij met gebeden en [Vedische] offers, jullie burgers te beschermen overeenkomstig het dharma. (22) Ermee bezig generaties nageslacht te verwekken en geplaatst voor lief en leed, geboorte en dood, moeten jullie je geest op Mij richten. (23) Neutraal met betrekking tot het lichaam en alles wat erbij hoort, en standvastig in de geloften innerlijk tevreden, zullen jullie, als je je geheel op Mij concentreert, uiteindelijk Mij, het Absolute van de Waarheid, bereiken [vergelijk B.G. 4: 9; 8: 7; 9: 28; 12: 3-4].'

(24) S'rî S'uka zei: 'Krishna, de Allerhoogste Heer en Meester van al de Werelden, na op die manier de koningen te hebben geïnstrueerd, zette vervolgens mannelijke en vrouwelijke bedienden aan het werk om ze een bad te geven. (25) O afstammeling van Bharata, Hij zorgde ervoor dat Sahadeva [Jarâsandha's zoon] hen voorzag van kleding, versieringen, bloemenslingers en sandelhoutpasta, zoals die bij hen pasten. (26) Naar behoren gebaad en goed uitgedost werden ze voorzien van uitstekend voedsel en bedacht met verschillende genoegens koningen waardig, zoals betelnoot en dergelijke. (27) Geëerd door Mukunda, straalden de koningen verlost van hun ellende prachtig met hun glimmende oorhangers, als waren ze de planeten aan het eind van het regenseizoen. (28) Na hen wagens versierd met goud en edelstenen en getrokken door fijne paarden te hebben toegewezen, stuurde Hij hen, ze behagend met aangename woorden, weg naar hun koninkrijken. (29) Zij die aldus door Krishna, de grootste van alle persoonlijkheden, waren bevrijd van hun misère, gingen weg, aan niets anders denkend dan de daden van Hem, de Heer van [het Levende Wezen dat] het Universum [is]. (30) Met hun ministers en overige medewerkers bespraken ze wat de Hoogste Persoonlijkheid had gedaan, en voerden toen oplettend uit wat de Heer had opgedragen. (31) Na Jarâsandha door Bhîmasena te hebben laten doden, liet Kes'ava zich vereren door Sahadeva en vertrok toen vergezeld door de twee zoons van Prithâ. (32) Arriverend in Indraprastha bliezen ze op de schelphoorns die voorheen de vijanden ongeluk hadden gebracht die ze versloegen, maar nu hun weldoeners vreugde verschaften. (33) De bewoners van Indraprastha waren in hun harten blij dat geluid te horen. Ze begrepen dat Jarâsandha het had afgelegd en dat de koning [Yudhishthhira] zijn doel had bereikt. (34) Na de koning hun eerbetuigingen te hebben gebracht, vertelden Arjuna, Bhîma en Janârdana wat ze allemaal gedaan hadden. (35) De koning van het dharma kon geen woord uitbrengen toen hij dat hoorde. In extase door Krishna's genade liet hij uit liefde zijn tranen de vrije loop.'
 

 

next                      

 

Derde herziene editie, geladen 16 september, 2021.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1-6

S'rî S'uka zei: 'De twintigduizend achthonderd [koningen] die in de strijd [door Jarâsandha] waren verslagen kwamen vies en met smerige kleren tevoorschijn uit het fort Giridronî [de hoofdstad]. Uitgemergeld van de honger, met ingevallen gezichten en door hun gevangenschap ernstig verzwakt, dronken ze Hem in met hun ogen en was het alsof ze Hem met hun tongen aan het oplikken waren, alsof ze met hun neusgaten Hem op wilden snuiven en Hem in hun armen wilden sluiten. Voor Hem, donkergrijs als een regenwolk, in gele kleding, gemerkt met het S'rîvatsateken, met Zijn vier armen, bekoorlijke ogen roze als de werveling van een lotus, aangename gezicht en glimmende makara [zeemonstervormige] oorhangers; voor Hem met een lotus, een knots, een schelphoorn en een werpschijf in Zijn handen, gesierd met een helm, een halssnoer, gouden polsbanden, een gordel, armbanden en met het schitterend mooie juweel en een woudbloemenslinger om Zijn nek, voor Hem bogen zij wiens zonden waren verdreven, hun hoofden aan Zijn voeten.
S'rî S'uka zei: 'De twintigduizend achthonderd [koningen] die in de strijd [door Jarâsandha] waren verslagen kwamen vies en met smerige kleren tevoorschijn uit het fort Giridronî [de hoofdstad]. Uitgemergeld van de honger, met ingevallen gezichten en door hun gevangenschap ernstig verzwakt als ze waren, dronken ze Hem in met hun ogen en was het alsof ze Hem met hun tongen aan het likken waren, alsof ze met hun neusgaten Hem op wilden snuiven en Hem in hun armen wilden sluiten. Voor Hem, donkergrijs als een regenwolk, in gele kleding, gemerkt met het S'rîvatsa-teken, met Zijn vier armen, bekoorlijke ogen roze als de werveling van een lotus, een aangenaam gezicht, de glimmende makara [zeemonster-vormige] oorhangers; voor Hem met een lotus, een knots, een schelphoorn en een werpschijf in Zijn handen; een helm, een halssnoer, gouden polsbanden, een gordel en de armbanden die Hem opsierden en met het schitterend mooie juweel en een bosbloemenslinger om Zijn nek, voor Hem bogen zij, wiens zonden waren verdreven, aan Zijn voeten hun hoofden. (Vedabase)

 

Tekst 7

De koningen prezen met samengebrachte handen de Meester van de Zinnen met hun woorden, en door de extase van het ontmoeten van Krishna werd de zwaarmoedigheid van hun gevangenschap verdreven.

En met dat de koningen met samengebrachte handen met hun woorden de Meester der Zinnen prezen, werd door de extase van het ontmoeten van Krishna de zwaarmoedigheid van hun gevangenschap weggevaagd. (Vedabase)

 

Tekst 8

De koningen zeiden: 'Wij brengen U onze eerbetuigingen, o God van de Goden, o Heer van de Overgegeven Zielen en Verdrijver van het Leed. O Onuitputtelijke, alstUblieft, Krishna, redt ons die uit wanhoop over dit verschrikkelijke materiële bestaan bij U onze toevlucht zochten.

De koningen zeiden: 'Wij brengen U onze eerbetuigingen, o God der Goden, o Heer der Overgegevenen en Verdrijver van het Leed, o Onuitputtelijke; alstUblieft, o Krishna, redt ons overgegeven zielen die wanhopig zijn over de verschrikking van het materiële bestaan.  (Vedabase)

   

Tekst 9

O Madhusûdana, we willen de heerser van Magadha niet de schuld geven, want door Uw genade, o Almachtige, komen de koninkrijken van de heersers van de mensen [die zich tegen U keerden] ten val.

O Madhusûdana, we wijzen niet met onze vinger, o Meester, naar de heerser van Magadha, aangezien het door Uw beijveren van de goede zaak is, o Almachtige, dat [tegendraadse] koningen uit hun positie ten val komen. (Vedabase)

     

Tekst 10

Ertoe gedreven met de heerschappij en weelde zijn stem te verheffen, slaagt een koning, verbijsterd door Uw mâyâ denkend dat de tijdelijke verworvenheden iets permanents zijn, er niet in het ware voordeel te behalen.

Ertoe gedreven met de heerschappij en weelde zijn stem te verheffen, slaagt een koning, verbijsterd door Uw mâyâ denkend dat de tijdelijke verworvenheden iets permanents zijn, er niet in het ware voordeel te behalen. (Vedabase)

   

Tekst 11

Net zoals een kind een luchtspiegeling aanziet voor een plas water, houden zij die het ontbreekt aan onderscheidingsvermogen de illusoire kwestie, die onderhevig is aan verandering, voor iets substantieels.

Op dezelfde manier als een kind een luchtspiegeling aanziet voor een plas water, zien zij die het ontbreekt aan onderscheidingsvermogen het illusoire onderhevig aan verandering voor iets substantieels aan. (Vedabase)

  

Tekst 12-13

Wij die in het verleden, met het ons verlustigen over de weelde, verblind raakten en ruzieden met elkaar over de heerschappij over deze aarde, belaagden zeer genadeloos onze burgers, o Meester, en hebben met [U in de gedaante van] de dood recht voor ogen, hoogmoedig van U afgezien. Wij, o Krishna, werden ertoe gedwongen om afstand te doen van onze weelde en werden in onze trots gekrenkt door Uw genade die, in de vorm van de onweerstaanbare macht van de Tijd, zich zo geheimzinnig beweegt. Wij bidden U of we alstUblieft mogen leven in de herinnering aan Uw voeten.

Wij die voorheen met het ons verlustigen over de weelde het zicht verloren en ruziënd met elkaar over het veroveren van deze aarde, zeer genadeloos onze eigen burgers belaagden o Meester, hebben met de dood voor ogen hoogmoedig U buiten beschouwing gelaten. Wij o Krishna, werden ertoe gedwongen om afstand te doen van onze weelde en werden in onze trots gekrenkt door Uw genade in de vorm van de onweerstaanbare macht van de Tijd die zich zo geheimzinnig beweegt. Wij bidden U of we alstUblieft mogen leven met Uw voeten in gedachten. (Vedabase)

 

Tekst 14

We smachten van nu af aan niet langer naar een koninkrijk dat, zich manifesterend als een luchtspiegeling, we steeds moeten dienen met het materiële lichaam onderhevig aan verval dat een bron van ziekte vormt. Noch, o Almachtige, verlangen we naar de vrucht van vrome arbeid in een hiernamaals dat ons zo aantrekkelijk in de oren klinkt [vergelijk B.G. 1: 32-35].

Van nu af aan smachten we niet langer naar een koninkrijk dat, zich vertonend als een luchtspiegeling, voortdurend moet worden gediend met het materiële lichaam dat onderhevig aan verval, een bron van ziekte vormt; noch, o Almachtige, verlangen we naar de vrucht van vrome arbeid in een hiernamaals dat zo verlokkelijk is voor het oor [vergelijk B.G. 1.32-35]. (Vedabase)

 

Tekst 15

Vertel ons alstUblieft hoe we Uw lotusvoeten in gedachten mogen houden, ook al kunnen we er niet mee ophouden telkens weer naar deze wereld terug te keren [zie B.G. 8: 14].

AlstUblieft onderricht ons in de manier waarop we Uw lotusgelijke voeten mogen herinneren, ook al blijven we telkens weer naar deze wereld terugkeren [zie B.G. 8: 14]. (Vedabase)


Tekst 16

Keer op keer brengen we onze eerbetuigingen aan Krishna, de zoon van Vasudeva, de Heer en Superziel van hen die zich weten over te geven, aan Govinda, de Vernietiger van het Leed.'

Keer op keer brengen we onze eerbetuigingen voor Krishna, de zoon van Vasudeva, de Heer en Superziel van hen die zich verootmoedigen; voor Govinda, de Vernietiger van het Leed.' (Vedabase)

 

Tekst 17

S'rî S'uka zei: 'De Allerhoogste Heer, de Verlener van de Toevlucht, aldus geprezen door de koningen die waren bevrijd uit hun gebondenheid, beste Koning, richtte Zich genadig tot hen in aangename bewoordingen.

S'rî S'uka zei: 'De Allerhoogste Heer, de Verlener van de Toevlucht, loffelijk geprezen door de koningen die waren bevrijd uit hun gebondenheid mijn beste, sprak hen genadig toe in aangename bewoordingen. (Vedabase)

 

Tekst 18

De Allerhoogste Heer zei: 'O Koningen, Ik verzeker jullie, van nu af aan zal, naar jullie wens, zich bij jullie een gedegen toewijding ontwikkelen voor Mij, het Zelf en de Heer van Allen.

De Allerhoogste Heer zei: 'Ik verzeker jullie, van nu af aan, o Koningen, zal, zoals jullie het willen, zich bij jullie een gedegen toewijding ontwikkelen voor Mij, het Zelf en de Beheerser van Allen. (Vedabase)

  

Tekst 19

Jullie besluit is een gelukkig besluit, o heersers, want Ik zie dat jullie naar waarheid spreken over de schaamteloze verdwazing met de weelde en de macht die de mensheid tot waanzin drijft.

Jullie besluit is een gelukkig besluit, o heersers, want Ik zie dat jullie naar waarheid spreken over de schaamteloze verdwazing die men kan hebben met de weelde en de macht die de mensheid zo tot waanzin drijft. (Vedabase)

 

Tekst 20

Haihaya [of Kârtavîryârjuna 9.15: 25], Nahusha [9.18: 1-3], Vena [zie 4.14], Râvana [9.10], Naraka [of Bhauma 10.59: 2-3] en anderen kwamen ten val uit hun posities als goden, demonen en mensen, omdat ze bezeten raakten van de weelde.

Haihaya [of Kârtavîryârjuna 9.15: 25], Nahusha [9.18: 1-3], Vena [zie 4.14], Râvana [9.10], Naraka [of Bhauma 10.59: 2-3] en anderen kwamen ten val uit hun posities als goden, demonen en mensen omdat ze bezeten raakten van de weelde. (Vedabase)

 

Tekst 21

Met in gedachten dat dit materiële lichaam, en wat er bij komt kijken, een begin en een eind heeft, hebben jullie de taak om, verbonden met Mij met gebeden en [Vedische] offers, jullie burgers te beschermen overeenkomstig het dharma.

Jullie, met in gedachten dat dit materiële lichaam en wat er bij komt kijken is onderworpen aan geboorte en eindigheid, hebben als taak, in het verbonden zijn met Mij met gebeden en offers, jullie burgers overeenkomstig het dharma te beschermen.  (Vedabase)

  

 Tekst 22

Ermee bezig generaties nageslacht te verwekken en geplaatst voor lief en leed, geboorte en dood, moeten jullie je geest op Mij richten.

Geplaatst voor lief en leed, geboorte en dood, moeten jullie je ermee bezighouden generaties nageslacht te verwekken, terwijl jullie in de geest verankerd zijn in het aanvaarden van Mij. (Vedabase)


 Tekst 23

Neutraal met betrekking tot het lichaam en alles wat erbij hoort, en standvastig in de geloften innerlijk tevreden, zullen jullie, als je je geheel op Mij concentreert, uiteindelijk Mij, het Absolute van de Waarheid, bereiken [vergelijk B.G. 4: 9; 8: 7; 9: 28; 12: 3-4].'

Neutraal met betrekking tot het lichaam en dat alles en, standvastig in de geloften, innerlijk tevreden zijnd, zullen jullie, met het je ten volle concentreren op Mij, uiteindelijk Mij bereiken, het Absolute van de Waarheid [vergelijk B.G. 4: 9; 8: 7; 9: 28; 12: 3-4].' (Vedabase)

   

Tekst 24

S'rî S'uka zei: 'Krishna, de Allerhoogste Heer en Meester van al de Werelden, na op die manier de koningen te hebben geïnstrueerd, zette vervolgens mannelijke en vrouwelijke bedienden aan het werk om ze een bad te geven.

S'rî S'uka zei: 'Krishna, de Allerhoogste Heer en Beheerser van al de Werelden, die aldus de koningen instrueerde, zette dienaren en dienstmaagden aan het werk ze een bad te geven. (Vedabase)

 

Tekst 25

O afstammeling van Bharata, Hij zorgde ervoor dat Sahadeva [Jarâsandha's zoon] hen voorzag van kleding, versieringen, bloemenslingers en sandelhoutpasta, zoals die bij hen pasten.

O afstammeling van Bharata, Hij zorgde ervoor dat Sahadeva [Jarâsandha's zoon] hen voorzag van kleding, sierselen, bloemenslingers en sandelhoutpasta, zoals dat bij hen paste. (Vedabase)

 

 Tekst 26

Naar behoren gebaad en goed uitgedost werden ze voorzien van uitstekend voedsel en bedacht met verschillende genoegens koningen waardig, zoals betelnoot en dergelijke.

Naar behoren gebaad en goed uitgedost werden ze voorzien van uitstekend voedsel en bedacht met verschillende genoegens koningen waardig, zoals betelnoot en dergelijke.  (Vedabase)

 

 Tekst 27

Geëerd door Mukunda, straalden de koningen verlost van hun ellende prachtig met hun glimmende oorhangers, als waren ze de planeten aan het eind van het regenseizoen.

Geëerd door Mukunda straalden de koningen verlost van hun ellende prachtig met hun glimmende oorhangers als waren ze de planeten aan het eind van het regenseizoen.  (Vedabase)

 

 Tekst 28

Na hen wagens versierd met goud en edelstenen en getrokken door fijne paarden te hebben toegewezen, stuurde Hij hen, ze behagend met aangename woorden, weg naar hun koninkrijken.

Na ze op wagens met fijne paarden versierd met goud en edelstenen te hebben gezet, stuurde Hij, ze behagend met aangename woorden, heen naar hun eigen koninkrijken. (Vedabase)

 

 Tekst 29

Zij die aldus door Krishna, de grootste van alle persoonlijkheden, waren bevrijd van hun misère, gingen weg, aan niets anders denkend dan de daden van Hem, de Heer van [het Levende Wezen dat] het Universum [is].

Zij, de grootste persoonlijkheden, die aldus door Krishna waren bevrijd van alle moeilijkheden gingen op weg met niets anders voor ogen dan de daden van Hem, de Heer van het Levende Wezen dat het Universum is. (Vedabase)

 

 Tekst 30

Met hun ministers en overige medewerkers bespraken ze wat de Hoogste Persoonlijkheid had gedaan, en voerden toen oplettend uit wat de Heer had opgedragen.

Met hun ministers en andere medewerkers spraken ze over de handelingen van de Hoogste Persoonlijkheid en brachten ze alles wat de Heer hen had opgedragen zonder nalatigheid ten uitvoer. (Vedabase)

 

 Tekst 31

Na Jarâsandha door Bhîmasena te hebben laten doden, liet Kes'ava zich vereren door Sahadeva en vertrok toen vergezeld door de twee zoons van Prithâ.

Nadat Hij Jarâsandha door Bhîmasena had laten doden, vertrok, na aanbeden te zijn door Sahadeva, Kes'ava onder begeleiding van de twee zoons van Prithâ. (Vedabase)

 

 Tekst 32

Arriverend in Indraprastha bliezen ze op de schelphoorns die voorheen de vijanden ongeluk hadden gebracht die ze versloegen, maar nu hun weldoeners vreugde verschaften.

Aankomend in Indraprastha bliezen ze op de schelphoorns waarmee ze de vijanden die ze versloegen in het ongeluk hadden gestort, maar waarmee ze nu hun weldoeners vreugde verschaften. (Vedabase)


 Tekst 33

De bewoners van Indraprastha waren in hun harten blij dat geluid te horen. Ze begrepen dat Jarâsandha het had afgelegd en dat de koning [Yudhishthhira] zijn doel had bereikt.

De ingezetenen van Indraprastha wiens harten verheugd opsprongen dat te horen, begrepen dat Jarâsandha de vrede was opgelegd en dat de koning [Yudhishthhira] zijn doelen waren bereikt. (Vedabase)

 

 Tekst 34

Na de koning hun eerbetuigingen te hebben gebracht,  vertelden Arjuna, Bhîma en Janârdana wat ze allemaal gedaan hadden.

Arjuna, Bhîma en Janârdana verhaalden toen, nadat ze de koning hun eerbetuigingen gebracht hadden, over alles wat ze gedaan hadden. (Vedabase)

 

Tekst 35

De koning van het dharma kon geen woord uitbrengen toen hij dat hoorde. In extase door Krishna's genade liet hij uit liefde zijn tranen de vrije loop.'

De koning van het dharma kon geen woord uitbrengen toen hij dat hoorde. In extase door Krishna's genade liet hij uit liefde zijn tranen de vrije loop.' (Vedabase)

 

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
Het schilderij op deze pagina is van B.K. Mitra.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties