regelbalk



 

 

Canto 10

Krishna Hoite

 

 

 

Hoofdstuk 72: Jarâsandha Gedood door Bhîma en de Koningen Bevrijd

(1-2) S'rî S'uka zei: 'Yudhishthhira zat op een dag aan zijn hof temidden van de wijzen, de edelen, de populaire persoonlijkheden, de zakenlieden en zijn broers. Met al de âcârya's, de ouderen van de familie, zijn bloedverwanten, aangetrouwden en vrienden om zich heen luisterend, zei hij tegen Krishna het volgende. (3) S'rî Yudhishthhira zei: 'O Govinda, ik zou graag Uw verschillende heldendaden willen eren met de zuiverende ereplechtigheid die de koning is van alle vuuroffers genaamd Râjasûya. AlstUblieft, o Meester sta het ons toe dat offer uit te voeren. (4) Zij vinden zuivering, die steeds, in volledige dienstbaarheid, mediteren op en van verheerlijking zijn voor Uw slippers, welke de vernietiging afroepen over alles wat ongunstig is. Zij en niet andere personen, o U wiens navel als een lotus is, slagen er met hun gebeden in een einde te maken aan hun materiële bestaan, of krijgen anders, voor zover ze iets verlangen, de dingen voor elkaar die ze willen. (5) Derhalve, o God van de Goden, toon de mensen de macht van het dienen van Uw lotusvoeten. AlstUblieft, o Almachtige, laat de status zien van zowel de Kuru's en Sriñjaya's die van aanbidding zijn, als die van hen die niet van aanbidding zijn. (6) In Uw geest van Absolute Waarheid kan er geen verschil bestaan tussen 'mijn en dijn', daar U de Ziel van Alle Levende Wezens bent die, een ieder gelijkgezind, het geluk binnenin Uzelf ervaart. Degenen die U naar behoren van dienst zijn gunt U, als de wensboom, de verlangde resultaten al naar gelang de geleverde dienst, en hierin [in dit beantwoorden aan verlangens] schuilt geen tegenspraak.'

(7) De Allerhoogste Heer zei: 'Er mankeert niets aan uw voornemen, o Koning, hiermee zal de hele wereld getuige zijn van uw zegenrijke roem, o kweller van de vijand! (8) Voor de wijzen, de voorvaderen, de goden en de vrienden, o meester van Ons, alsook voor alle levende wezens, is [het uitvoeren van] deze koning van alle offers [wat de letterlijke betekenis is van Râjasûja] wenselijk. (9) Breng de aarde onder controle door al de koningen te verslaan, verzamel al de benodigdheden [voor de plechtigheid] en voer [vervolgens] het grote offer uit. (10) Deze broers van u, o Koning, werden geboren als deelaspecten van de halfgoden die over de werelden heersen [zie stamboom], en Ik, die niet te overwinnen ben voor hen die zichzelf niet in de hand hebben, geef Me gewonnen voor u die wel van zelfbeheersing bent. (11) Geen persoon, zelfs niet een halfgod - om nog maar te zwijgen van een aardse heerser -, kan middels zijn kracht, schoonheid, roem of rijkdom in deze wereld iemand aan zich onderwerpen die Mij is toegewijd.'

(12) S'rî S'uka zei: 'Met een gezicht bloeiend als een lotus, was de koning blij het lied [de Gîtâ] van de Allerhoogste Heer te horen. Gesterkt door het vermogen van Vishnu, betrok hij zijn broers bij de verovering van de windrichtingen. (13) Hij stuurde Sahadeva met de Sriñjaya's naar het zuiden, Nakula met de Matsya's in westelijke richting, Arjuna met de Kekaya's naar het noorden en Bhîma met de Madraka's naar het oosten. (14) De helden onderwierpen met hun persoonlijke kracht vele koningen en brachten hem van heinde en verre een overvloed aan rijkdommen, want van hem, die van plan was zijn offerplechtigheid uit te voeren, moest de vijand nog geboren worden, o Koning. (15) De koning kwam ter ore dat Jarâsandha niet was verslagen en bezon zich daarop. De Heer, de Oorspronkelijke Persoon, stelde hem toen op de hoogte van de werkwijze zoals die door Uddhava was voorgesteld [in 10.71: 2-10]. (16) En zo gingen Bhîmasena, Arjuna en Krishna, uitgedost in de kleding van brahmanen, gedrieën naar Girivraja, mijn beste, alwaar de zoon van Brihadratha [Jarâsandha] zich ophield. (17) Op het uur bestemd voor de ontvangst van [ongenode] gasten kwamen de edelen naar hem toe en bedelden, zich voordoend als brahmanen, bij de religieuze huishouder van respect voor de brahmaanse cultuur: (18) 'O Koning, ken ons als gasten in nood die van verre gekomen zijn. We wensen u al het beste toe. Alstublieft geef ons wat we graag willen. (19) Wat kan een geduldig iemand allemaal niet verdragen, waar zou een goddeloze allemaal niet toe in staat zijn, wat kan een vrijgevige allemaal niet wegschenken, en wie kan nu iemand buitensluiten die een ieder gelijkgezind beziet? (20) Hij is laakbaar en zielig die, terwijl hij er heel goed toe in staat is, erin mislukt om met het tijdelijke lichaam de eeuwige roem te verwerven die door de heiligen wordt bezongen. (21) Vele zielen zoals Haris'candra, Rantideva, Uñchavritti Mudgala, S'ibi, Bali en de legendarische duif met zijn jager [zie*] bereikten het eeuwige [de Ziel] door het tijdelijke [te verzaken].'

(22) S'rî S'uka zei: 'Echter, aan hun stemmen, hun fysieke voorkomen en zelfs aan de sporen van de boogpees op hun armen, kon hij [Jarâsandha] hen herkennen als edelen, als leden van de familie die hij bij nadere beschouwing al eens eerder had gezien. (23) [Hij dacht:] 'Deze verwanten van de adelstand met de kentekenen van brahmanen, moet ik geven wat ze ook maar vragen, zelfs iets zo moeilijk om op te geven als mijn eigen lichaam. (24-25) Staat Bali niet bekend als iemand wiens vlekkeloze roem zich wijd en zijd verbreidde, ook al werd hij ten val gebracht door Heer Vishnu [Vâmana] die in de gedaante van een tweemaal geborene, een brahmaan, Indra's rijkdom wilde inpalmen? Willens en wetens schonk hij de ganse aarde weg, ook al werd dat de Daityakoning [Bali] afgeraden [door zijn goeroe, zie 8.19]. (26) Wat voor zin heeft het voor iemand uit een kshatriyamilieu, om in leven te zijn maar, met zijn vergankelijke lichaam, zich niet in te zetten ten gunste van de meerdere eer en glorie van de brahmanen?' (27) Met die mentaliteit zei de genereuze ziel tot Krishna, Arjuna en Vrikodara ['wolvenbuik' ofwel Bhîma]: 'O geleerden, ik zal u geven wat u maar wilt, zelfs als u vraagt om mijn eigen hoofd!'
 
(28) De Opperheer zei: 'Alstublieft, hoogmogende Koning, als dat u zint, neem dan de uitdaging aan strijd te leveren met ons in een man-tot-man gevecht. Wij, leden van de adelstand, zijn hier naartoe gekomen met de wens te v echten en verlangen niets anders. (29) Hij daar is Bhîma, de zoon van Prithâ, deze andere hier is zijn broer Arjuna, en weet dat Ik Krishna ben, hun neef van moederszijde, uw vijand [zie 10.50].'

(30) Aldus uitgedaagd lachte de koning van Magadha hard en zei hij vol minachting: 'In dat geval, zal ik de strijd met jullie aanbinden, jullie dwazen! (31) Maar met Jou ga ik het gevecht niet aan. Laf verliet Je, tijdens de strijd in kracht tekortschietend, Je stad Mathurâ en vertrok Je naar een veilig plekje in de oceaan. (32) En wat hem betreft hier, Arjuna, hij is niet oud genoeg en ook niet zo sterk, hij is geen partij voor mij en moet niet mijn tegenstander zijn. Bhîma is degene die zo sterk is als ik.'



(33) Dat gezegd hebbende gaf hij Bhîma een grote knots en begaf hij zich buiten de stad, zelf een andere ter hand nemend. (34) Tegenover elkaar in het strijdperk, sloegen de twee helden vervolgens op elkaar in met hun bliksemschichtgelijke strijdknotsen. Het gevecht dreef hen tot dolle woede. (35) Vaardig naar links en rechts om elkaar heen bewegend, leek het gevecht zo prachtig als van een stel acteurs op een toneel. (36) De klap van de tegen elkaar geslagen knotsen, o Koning, leek wel het geluid van een blikseminslag of het gekletter van olifantenslagtanden. (37) Verwoed hevig vechtend als een paar olifanten, werden hun knotsen, die door de snelheid en kracht van hun armen hard tegen elkaars schouders, heupen, voeten, handen, dijen en sleutelbeenderen werden geslagen, in het contact aan stukken geslagen als waren het een stel arkatakken. (38) Met hun strijdknotsen aldus aan gruzelementen, bewerkten de twee grote helden onder de mensen elkaar kwaad met hun ijzerharde vuisten. [En ook] het geluid voortgebracht door de klappen van hun handen leek op dat van tegen elkaar opbotsende olifanten of van luide donderslagen. (39) Het gevecht tussen de twee mannen die elkaar sloegen maar qua training, kracht en uithoudingsvermogen elkaars gelijke waren, bleef aldus onbeslist en hield onverminderd aan, o Koning [**]. (40) Krishna, die kennis had van de geboorte en dood van de vijand en hoe hij door Jarâ tot leven was gewekt [zie 9.22: 8 en ***], deelde de macht van Zijn denkvermogen toen met [Bhîma,] de zoon van Prithâ. (41) Hij wiens Visie Onfeilbaar is had vastgesteld wat de manier was om hun vijand te doden, en liet dat aan Bhîma zien door bij wijze van teken een twijg in tweeën te splijten. (42) Dat teken begrijpend greep de immens sterke Bhîma, de beste van alle vechters, zij n vijand bij de voeten beet en gooide hij hem op de grond. (43) Met zijn voet boven op één been staand, greep hij met beide handen het andere vast en, net als een olifant met een boomtak, reet hij hem van zijn anus naar boven uiteen. (44) Zijn onderdanen zagen hem toen in twee stukken gespleten, met ieder één been, één dij, één zaadbal, één heup, één rugdeel, één schouder, één arm, één oog, één wenkbrauw en één oor. (45) Nadat de heer van Magadha gedood was, steeg er een luide jammerklacht op, terwijl Arjuna en Acyuta beiden Bhîma feliciteerden en omhelsden. (46) De Ondoorgrondelijke Ene Allerhoogste Heer en Handhaver van Alle Levende Wezens bevrijdde toen de koningen die door de koning van Magadha gevangen waren genomen en kroonde zijn zoon Sahadeva tot heer en meester over de Magadha's.'
  

next                       

 

Derde herziene editie, geladen 9 september, 2021.

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1-2

S'rî S'uka zei: 'Yudhishthhira zat op een dag aan zijn hof temidden van de wijzen, de edelen, de populaire persoonlijkheden, de zakenlieden en zijn broers. Met al de âcârya's, de ouderen van de familie, zijn bloedverwanten, aangetrouwden en vrienden om zich heen luisterend, zei hij tegen Krishna het volgende.
S'rî S'uka zei: 'Eens aan zijn hof zittend temidden van de wijzen, de edelen, de populaire persoonlijkheden, de zakenlieden en zijn broers, nam Yudhishthhira het woord, en zei hij met al de âcârya's, de familie, de ouderen, zijn bloedverwanten, aangetrouwden en vrienden om zich heen luisterend, het volgende: (Vedabase)

 

Tekst 3

S'rî Yudhishthhira zei: 'O Govinda, ik zou graag Uw verschillende heldendaden willen eren met de zuiverende ereplechtigheid die de koning is van alle vuuroffers genaamd Râjasûya. AlstUblieft, o Meester sta het ons toe dat offer uit te voeren.
S'rî Yudhishthhira zei: 'O Govinda, ik zou graag de veelvoudige glorie van U met de zuiverende koning van alle vuuroffers genaamd Râjasûya eren; alstUblieft o Meester sta het ons toe dat ten uitvoer te brengen. (Vedabase)

 

Tekst 4

Zij vinden zuivering, die steeds, in volledige dienstbaarheid, mediteren op en van verheerlijking zijn voor Uw slippers, welke de vernietiging afroepen over alles wat ongunstig is. Zij en niet andere personen, o U wiens navel als een lotus is, slagen er met hun gebeden in een einde te maken aan hun materiële bestaan, of krijgen anders, voor zover ze iets verlangen, de dingen voor elkaar die ze willen.

Zij die constant in volledige dienstbaarheid mediteren op en van verheerlijking zijn voor Uw slippers, welke de vernietiging afroepen over alles wat ongunstig is, worden gezuiverd; zij, en niet andere personen, o U wiens Navel als een Lotus is, slagen erin aan een materieel bestaan een einde te maken of krijgen, als ze verlangens koesteren, de dingen die ze zich wensen. (Vedabase)

  

Tekst 5

Derhalve, o God van de Goden, toon de mensen de macht van het dienen van Uw lotusvoeten. AlstUblieft, o Almachtige, laat de status zien van zowel de Kuru's en Sriñjaya's die van aanbidding zijn, als die van hen die niet van aanbidding zijn.

Derhalve, o God der Goden, toon de bevolking de macht in deze wereld van de dienst aan de lotusvoeten; alstUblieft toon, o Almachtige, de status van die Kuru's en Sriñjaya's die U aldus aanbidden, in verhouding tot de status van diegenen die niet van aanbidding zijn. (Vedabase)

 

Tekst 6

In Uw geest van Absolute Waarheid kan er geen verschil bestaan tussen 'mijn en dijn', daar U de Ziel van Alle Levende Wezens bent die, een ieder gelijkgezind, het geluk binnenin Uzelf ervaart. Degenen die U naar behoren van dienst zijn gunt U, als de wensboom, de verlangde resultaten al naar gelang de geleverde dienst, en hierin [in dit beantwoorden aan verlangens] schuilt geen tegenspraak.'

In Uw geest van Absolute Waarheid kan er geen verschil bestaan tussen wat het Uwe is en van wat van anderen is, daar U de Ziel van Alle Wezens bent die, een ieder gelijkgezind, binnenin Uzelf het geluk ervaart. Hen die U naar behoren van dienst zijn gunt U als de wensboom de verlangde resultaten naar gelang de geleverde dienst, en hierin [in Uw beantwoorden aan verlangens] schuilt geen tegenspraak.' (Vedabase)

 

Tekst 7

De Allerhoogste Heer zei: 'Er mankeert niets aan uw voornemen, o Koning, hiermee zal de hele wereld getuige zijn van uw zegenrijke roem, o kweller van de vijand!

De Allerhoogste Heer zei: 'Er mankeert niets aan uw voornemen o Koning, hiermee zal de hele wereld getuige zijn van uw zegenrijke roem, o kweller van de vijand! (Vedabase)

 

Tekst 8

Voor de wijzen, de voorvaderen, de goden en de vrienden, o meester van Ons, alsook voor alle levende wezens, is [het uitvoeren van] deze koning van alle offers [wat de letterlijke betekenis is van Râjasûja] wenselijk.

Voor de wijzen, de voorvaderen, de goden en ook de vrienden, o meester van Ons, alsook voor alle levende wezens is deze koning aller offers [wat de letterlijke betekenis is van Râjasûja] wenselijk. (Vedabase)

   

Tekst 9

Breng de aarde onder controle door al de koningen te verslaan, verzamel al de benodigdheden [voor de plechtigheid] en voer [vervolgens] het grote offer uit.

Met het onder controle brengen van de aarde, door al de koningen te overwinnen en al de benodigdheden in te zamelen, moet u [vervolgens] de grote offerplechtigheid uitvoeren. (Vedabase)

     

Tekst 10

Deze broers van u, o Koning, werden geboren als deelaspecten van de halfgoden die over de werelden heersen [zie stamboom], en Ik, die niet te overwinnen ben voor hen die zichzelf niet in de hand hebben, geef Me gewonnen voor u die wel van zelfbeheersing bent.

Deze broers van u o Koning, werden geboren als individuele delen van de halfgoden die over de werelden heersen [zie stamboom], en Ik, die niet te overwinnen ben voor hen die zichzelf niet in de hand hebben, geef Me gewonnen voor u die wel van zelfbeheersing bent. (Vedabase)

   

Tekst 11

Geen persoon, zelfs niet een halfgod - om nog maar te zwijgen van een aardse heerser -, kan middels zijn kracht, schoonheid, roem of rijkdom in deze wereld iemand aan zich onderwerpen die Mij is toegewijd.'

Geen persoon, zelfs niet een halfgod - om nog maar te zwijgen van een aardse heerser -, kan door zijn kracht, schoonheid, roem of macht in deze wereld iemand eronder krijgen die Mij is toegewijd.' (Vedabase)

  

Tekst 12

S'rî S'uka zei: 'Met een gezicht bloeiend als een lotus, was de koning blij het lied [de Gîtâ] van de Allerhoogste Heer te horen. Gesterkt door het vermogen van Vishnu, betrok hij zijn broers bij de verovering van  de windrichtingen.

S'rî S'uka zei: 'Met een gezicht bloeiend als een lotus, blij het lied [de Gîtâ] van de Allerhoogste Heer te horen, betrok hij, gesterkt door het vermogen van Vishnu, zijn broers bij het veroveren van alle windrichtingen.  (Vedabase)

 

Tekst 13

Hij stuurde Sahadeva met de Sriñjaya's naar het zuiden, Nakula met de Matsya's in westelijke richting, Arjuna met de Kekaya's naar het noorden en Bhîma met de Madraka's naar het oosten.

Sahadeva met de Sriñjaya's stuurde hij naar het zuiden, Nakula met de Matsya's in westelijke richting, Arjuna met de Kekaya's naar het noorden en Bhîma met de Madraka's naar het oosten. (Vedabase)

 

Tekst 14

De helden onderwierpen met hun persoonlijke kracht vele koningen en brachten hem van heinde en verre een overvloed aan rijkdommen, want van hem, die van plan was zijn offerplechtigheid uit te voeren, moest de vijand nog geboren worden, o Koning.

Zij, de helden, die bij de genade van hun kracht vele koningen onderwierpen brachten van overal een overmaat aan rijkdommen mee voor degene die van plan was zijn offerplechtigheid uit te voeren maar waarvan de vijand o Koning, nog geboren moest worden. (Vedabase)

 

Tekst 15

De koning kwam ter ore dat Jarâsandha niet was verslagen en bezon zich daarop. De Heer, de Oorspronkelijke Persoon, stelde hem toen op de hoogte van de werkwijze zoals die door Uddhava was voorgesteld [in 10.71: 2-10].

De koning zich bezinnend op het nieuws dat Jarâsandha niet was verslagen, werd door de Heer, de Oorspronkelijke Persoon, op de hoogte gesteld van de manier zoals die door Uddhava was voorgesteld [in 10.71: 2-10]. (Vedabase)

     

Tekst 16

En zo gingen Bhîmasena, Arjuna en Krishna, uitgedost in de kleding van brahmanen, gedrieën naar Girivraja, mijn beste, alwaar de zoon van Brihadratha [Jarâsandha] zich ophield.

En zo gingen Bhîmasena, Arjuna en Krishna uitgedost in de kleding van brahmanen gedrieën naar Girivraja, mijn beste, alwaar de zoon van Brihadratha [Jarâsandha] zich ophield. (Vedabase)

 

Tekst 17

Op het uur bestemd voor de ontvangst van [ongenode] gasten kwamen de edelen naar hem toe en bedelden, zich voordoend als brahmanen, bij de religieuze huishouder van respect voor de brahmaanse cultuur:

Naar hem toekomend op het uur bestemd voor de ontvangst van ongenode gasten, bedelden de edelen, zich voordoend als brahmanen, bij de religieuze huishouder die van respect was voor brahmanen: (Vedabase)

 

Tekst 18

'O Koning, ken ons als gasten in nood die van verre gekomen zijn. We wensen u al het beste toe. Alstublieft geef ons wat we graag willen.

'O Koning, weet dat wij behoeftige gasten zijn die arriveerden van verre; we wensen u al het beste, alstublieft geef ons wat we graag willen. (Vedabase)

  

Tekst 19

Wat kan een geduldig iemand allemaal niet verdragen, waar zou een goddeloze allemaal niet toe in staat zijn, wat kan een vrijgevige allemaal niet wegschenken, en wie kan nu iemand buitensluiten die een ieder gelijkgezind beziet?

Wat zou er voor een geduldig iemand niet te verdragen zijn, wat is voor de onzedigen allemaal niet onmogelijk, wat kunnen de vrijgevigen allemaal niet wegschenken, en wie kan nu hen die van een gelijke blik zijn buitensluiten? (Vedabase)

 

Tekst 20

Hij is laakbaar en zielig die, terwijl hij er heel goed toe in staat is, erin mislukt om met het tijdelijke lichaam de eeuwige roem te verwerven die door de heiligen wordt bezongen.

Hij waarlijk is verachtelijk en zielig die, er heel goed toe in staat zijnde, met het tijdelijke lichaam niet de eeuwige roem verwerft zoals die wordt bezongen door hen die zich heiligden. (Vedabase)

 

Tekst 21

Vele zielen zoals Haris'candra, Rantideva, Uñchavritti Mudgala, S'ibi, Bali en de legendarische duif met zijn jager [zie*] bereikten het eeuwige [de Ziel] door het tijdelijke [te verzaken].

Velen als daar zijn Haris'candra, Rantideva, Uñchavritti Mudgala, S'ibi, Bali en de legendarische jager en duif [zie*] bereikten het blijvende uitgaande van het niet-blijvende.' (Vedabase)

  

 Tekst 22

S'rî S'uka zei: 'Echter, aan hun stemmen, hun fysieke voorkomen en zelfs aan de sporen van de boogpees op hun armen, kon hij [Jarâsandha] hen herkennen als edelen, als leden van de familie die hij bij nadere beschouwing al eens eerder had gezien.

S'rî S'uka zei: 'Echter, uit hun stemmen, hun fysieke voorkomen en de sporen van de boogpees op hun armen zelfs, herkende hij [Jarâsandha] hen als edelen, als leden van de familie die hij al eens eerder had gezien.  (Vedabase)

 

 Tekst 23

[Hij dacht:] 'Deze verwanten van de adelstand met de kentekenen van brahmanen, moet ik geven wat ze ook maar vragen, zelfs iets zo moeilijk om op te geven als mijn eigen lichaam.

[hij dacht:] 'Deze verwanten van de adelstand met de kentekenen van brahmanen moet ik geven wat ze ook maar vragen, zelfs iets zo moeilijk om op te geven als mijn eigen lichaam. (Vedabase)

   

Tekst 24-25

Staat Bali niet bekend als iemand wiens vlekkeloze roem zich wijd en zijd verbreidde, ook al werd hij ten val gebracht door Heer Vishnu [Vâmana] die in de gedaante van een tweemaal geborene, een brahmaan, Indra's rijkdom wilde inpalmen? Willens en wetens schonk hij de ganse aarde weg, ook al werd dat de Daityakoning [Bali] afgeraden [door zijn goeroe, zie 8.19].

Staat Bali niet bekend als iemand wiens glorie zich wijd en zijd verbreidde door het vlekkeloze van zijn machtsbekleding, ook al werd hij ten val gebracht door Heer Vishnu [Vâmana] die, in de uitdossing van een brahmaan zich voordoend als een tweemaal geborene van Vishnu, Indra's weelde wilde wegnemen? Willens en wetens schonk hij de ganse aarde weg, ook al was het de daitya koning [Bali] afgeraden [door zijn goeroe, zie 8.19]. (Vedabase)

 

 Tekst 26

Wat voor zin heeft het voor iemand uit een kshatriyamilieu, om in leven te zijn maar, met zijn vergankelijke lichaam, zich niet in te zetten ten gunste van de meerdere eer en glorie van de brahmanen?'

Wat voor zin heeft het ook voor een gevallen kshatriya om in leven te zijn maar met zijn vergankelijke lichaam zich niet beijveren ten gunste van de meerdere eer en glorie van de brahmanen?' (Vedabase)

 

 Tekst 27

Met die mentaliteit zei de genereuze ziel tot Krishna, Arjuna en Vrikodara ['wolvenbuik' ofwel Bhîma]: 'O geleerden, ik zal u geven wat u maar wilt, zelfs als u vraagt om mijn eigen hoofd!'

Aldus ruimdenkend zei hij tot Krishna, Arjuna en Vrikodara ['wolvenbuik' ofwel Bhîma]: 'O mannen van de leer, vraag me wat u maar wilt, ik geef u zelfs mijn eigen hoofd!' (Vedabase)

 

 Tekst 28

De Opperheer zei: 'Alstublieft, hoogmogende Koning, als dat u zint, neem dan de uitdaging aan strijd te leveren met ons in een man-tot-man gevecht. Wij, leden van de adelstand, zijn hier naartoe gekomen met de wens te vechten en verlangen niets anders.

De Opperheer zei: 'Alstublieft hoogmogende Koning, neem de uitdaging aan strijd te leveren met ons in een man-tot-man gevecht; wij, leden van de adelstand, zijn naar hier gekomen met de wens te vechten en verlangen niets anders. (Vedabase)

 

 Tekst 29

Hij daar is Bhîma, de zoon van Prithâ, deze andere hier is zijn broer Arjuna, en weet dat Ik Krishna ben, hun neef van moederszijde, uw vijand [zie 10.50].'

Die daar is Bhîma, de zoon van Prithâ en deze andere hier is Arjuna in eigen persoon en Ik, Ik ben Krishna hun neef van moeders zijde, uw vijand zoals u weet [zie 10.50].'  (Vedabase)

 

 Tekst 30

Aldus uitgedaagd lachte de koning van Magadha hard en zei hij vol minachting: 'In dat geval, zal ik de strijd met jullie aanbinden, jullie dwazen!

Aldus uitgedaagd moest de koning van Magadha hard lachen en zei hij vol minachting: 'In dat geval, zal ik de strijd met jullie aanbinden, jullie dwazen! (Vedabase)

 

 Tekst 31

Maar met Jou ga ik het gevecht niet aan. Laf verliet Je, tijdens de strijd in kracht tekortschietend, Je stad Mathurâ en vertrok Je naar een veilig plekje in de oceaan.

Maar ik ga het gevecht niet aan met Jou. Laf, schoot Je in de strijd in kracht tekort toen Je Je eigen stad Mathurâ achterliet om te vertrekken naar een veilig plekje in de oceaan. (Vedabase)

 

 Tekst 32

En wat hem betreft hier, Arjuna, hij is niet oud genoeg en ook niet zo sterk, hij is geen partij voor mij en moet niet mijn tegenstander zijn. Bhîma is degene die zo sterk is als ik.'

En wat betreft hem hier, Arjuna, hij, niet oud genoeg en ook niet zo sterk, is geen partij voor mij en moet niet mijn tegenstander zijn; Bhîma is degene die zo sterk is als ik.' (Vedabase)

 

 Tekst 33

Dat gezegd hebbende gaf hij Bhîma een grote knots en begaf hij zich buiten de stad, zelf een andere ter hand nemend.

Dat gezegd hebbende gaf hij Bhîma een grote knots en begaf hij zich buiten de stad, zelf een andere ter hand nemend.  (Vedabase)

 

 Tekst 34

Tegenover elkaar in het strijdperk, sloegen de twee helden vervolgens op elkaar in met hun bliksemschichtgelijke strijdknotsen. Het gevecht dreef hen tot dolle woede.

Toen, tegenover elkaar in het strijdperk, sloegen de twee helden op elkaar in met hun bliksemschicht-gelijke strijdknotsen. Het gevecht dreef hen tot een dolle woede. (Vedabase)

 

Tekst 35

Vaardig naar links en rechts om elkaar heen bewegend, leek het gevecht zo prachtig als van een stel acteurs op een toneel.

Kundig links- en rechtsom cirkelend waren de twee die zich zo in het gevecht rondbewogen zo prachtig om te zien als een stel acteurs op toneel. (Vedabase)

 

Tekst 36

De klap van de tegen elkaar geslagen knotsen, o Koning, leek wel het geluid van een blikseminslag of  het gekletter van olifantenslagtanden.

Als ze hun knotsen tegen elkaar sloegen gaf dat een geluid dat leek op een blikseminslag, o Koning, of op het gekletter van de slagtanden van olifanten. (Vedabase)

 

Tekst 37

Verwoed hevig vechtend als een paar olifanten, werden hun knotsen, die door de snelheid en kracht van hun armen hard tegen elkaars schouders, heupen, voeten, handen, dijen en sleutelbeenderen werden geslagen, in het contact aan stukken geslagen als waren het een stel arkatakken.

In woede ontstoken hevig vechtend als een paar olifanten werden de knotsen, die door de snelheid en kracht van hun armen machtig tegen elkaars schouders, heupen, voeten, handen dijen en sleutelbeenderen werden gezwaaid, in dat contact aan stukken geslagen als waren het een stel arka-takken. (Vedabase)

 

Tekst 38

Met hun strijdknotsen aldus aan gruzelementen, bewerkten de twee grote helden onder de mensen elkaar kwaad met hun ijzerharde vuisten. [En ook] het geluid voortgebracht door de klappen van hun handen leek op dat van tegen elkaar opbotsende olifanten of van luide donderslagen.

Met hun strijdknotsen aldus aan gruzelementen bewerkten de twee grote helden onder de mensen elkaar kwaad met hun vuisten, in het slaan zo hard als ijzer, waarbij, met hen twee vechtende olifanten, het geluid voortgebracht door de klappen van hun handen aanzwol tot het geluid van donderslagen.  (Vedabase)

 

Tekst 39

Het gevecht tussen de twee mannen die elkaar sloegen maar qua training, kracht en uithoudingsvermogen elkaars gelijke waren, bleef aldus onbeslist en hield onverminderd aan, o Koning [**].

Met de twee aldus toeslaand, gelijk qua training, kracht en uithoudingsvermogen, bleef het gevecht onbeslist en ging het onverminderd verder o Koning [**]. (Vedabase)

 

Tekst 40

Krishna, die kennis had van de geboorte en dood van de vijand en hoe hij door Jarâ tot leven was gewekt [zie 9.22: 8 en ***], deelde de macht van Zijn denkvermogen toen met [Bhîma,] de zoon van Prithâ.

Op de hoogte van de geboorte en dood van de vijand en hoe hij in het leven was geroepen door Jarâ [zie 9.22: 8 en ***], liet Krishna de zoon van Prithâ delen in Zijn denkvermogen.  (Vedabase)

 

Tekst 41

Hij wiens Visie Onfeilbaar is had vastgesteld wat de manier was om hun vijand te doden, en liet dat aan Bhîma zien door bij wijze van teken een twijg in tweeën te splijten.

Na vastgesteld te hebben wat de manier was om hun vijand te doden toonde Hij wiens visie Onfeilbaar is het aan Bhîma door bij wijze van teken een twijg in tweeën te splijten.  (Vedabase)

 

Tekst 42

Dat teken begrijpend greep de immens sterke Bhîma, de beste van alle vechters, zijn vijand bij de voeten beet en gooide hij hem op de grond.

Dat begrijpend greep de immens sterke Bhîma, de beste aller vechters, zijn vijand bij de voeten beet en gooide hij hem op de grond. (Vedabase)

 

Tekst 43

Met zijn voet boven op één been staand, greep hij met beide handen het andere vast en, net als een olifant met een boomtak, reet hij hem van zijn anus naar boven uiteen.

Met zijn voet boven op één been staand greep hij met beide handen het andere vast en reet hij, als een olifant met een boomtak, hem van zijn anus naar boven uiteen. (Vedabase)

 

Tekst 44

Zijn onderdanen zagen hem toen in twee stukken gespleten, met ieder één been, één dij, één zaadbal, één heup, één rugdeel, één schouder, één arm, één oog, één wenkbrauw en één oor.

De koning zijn onderdanen zagen hem toen in twee stukken gespleten met ieder een been, een dij, een heup, een rugdeel, een schouder, een arm, een oog, een wenkbrauw en een oor.  (Vedabase)

 

Tekst 45

Nadat de heer van Magadha gedood was, steeg er een luide jammerklacht op, terwijl Arjuna en Acyuta beiden Bhîma feliciteerden en omhelsden.

Met de dood van de heer van Magadha steeg er een luide jammerklacht op, terwijl Arjuna en Acyuta beiden Bhîma feliciteerden terwijl ze hem omhelsden.  (Vedabase)

 

Tekst 46

De Ondoorgrondelijke Ene Allerhoogste Heer en Handhaver van Alle Levende Wezens bevrijdde toen de koningen die door de koning van Magadha gevangen waren genomen en kroonde zijn zoon Sahadeva tot heer en meester over de Magadha's.'

De Ondoorgrondelijke Ene, Allerhoogste Heer en Onderhouder van Alle Levende Wezens kroonde zijn zoon Sahadeva tot de heer en meester der Magadha's en bevrijde vervolgens de door de koning van Magadha gevangen genomen koningen.' (Vedabase)

 

*: Het verhaal luidt dat de duif en zijn partner hun eigen vlees aan een jager gaven als bewijs van hun gastvrijheid en zo naar de hemel werden overgebracht in een hemels voertuig. Toen de jager hun positie vanuit de geaardheid goedheid doorgrondde, raakte hij ook verzaakt, en gaf hij aldus het jagen op en vertrok hij om boete te doen. Omdat hij bevrijd was van alle zonde werd hij, nadat zijn lichaam in een bosbrand verbrandde, tot de hemel bevorderd.  

**: Sommige âcârya's nemen de volgende twee verzen mee in de tekst van dit hoofdstuk, en S'rîla Prabhupâda vertaalde ze ook in 'Krishna':

evam tayor mahâ-râja
yudhyatoh sapta-vims'atih
dinâni niragams tatra
suhrid-van nis'i tishthhatoh

ekadâ mâtuleyam vai
prâha râjan vrikodarah
na s'akto 'ham jarâsandham
nirjetum yudhi mâdhava

"Aldus, o Koning, gingen ze tweeënzeventig dagen door met vechten. Aan het eind van iedere dag vechten, leefden beiden 's nachts als vrienden in Jarâsandha's paleis. Toen op de achtentwintigste dag, o Koning, zei Vrikodara [Bhîma] zijn neef van moeders zijde, 'Mâdhava, ik kan Jarâsandha niet in de strijd verslaan.' "

***: S'rîla Prabhupâda schrijft "Jarâsandha werd in twee verschillende delen geboren uit twee verschillende moeders. Toen zijn vader zag dat de baby geen nut had, wierp hij de twee delen in het woud, waar ze later werden gevonden door een heks met een zwart hart genaamd Jarâ. Zij slaagde erin de twee delen van de baby van top tot teen samen te voegen. Hiermee bekend, wist Heer Krishna daarom ook hoe hem te doden."

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
De afbeelding toont een reliëf waarop te zien is hoe Bhîma Jarâsandha in tweeën scheurt.

Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties