regelbalk



 

 

Canto 9

Vibhâvarî S'esha

 


Hoofdstuk 21: De Dynastie van Bharata: het Verhaal van Rantideva

(1) De zoon van Vyâsadeva zei: 'Van Manyu, de zoon van Vitatha [de naam die Bharadvâja droeg omdat hij aan Bharata werd gegeven], waren er de zonen Brihatkshatra, Jaya, Mahâvîrya, Nara en Garga. Nara had een zoon genaamd Sankriti. (2) Van Sankriti waren er Guru en Rantideva, o nazaat van Pându. De heerlijkheid van Rantideva wordt bezongen in deze wereld en in de wereld hierna. (3-5) Levend van wat het lot hem toebedeelde schiep hij [Rantideva] er genoegen in ieder beetje voedsel dat hij had aan anderen uit te delen. Erg arm leefde hij met al zijn familieleden zeer sober en had hij veel te lijden. Op een ochtend, toen er achtenveertig dagen waren verstreken en hij zelfs zonder drinkwater zat, gebeurde het dat hij water en verschillende soorten voedsel, toebereid met melk en ghee mocht ontvangen. Terwijl de familie heel wankel op de benen stond vanwege de honger en de dorst die ze leden, arriveerde er op dat moment een brahmaanse gast die ook graag wilde eten. (6) Rantideva zag de Heer als zich bevindend in alles en iedereen [zie B.G. 5: 18] en dus gaf hij, vol van respect en geloof, hem zijn deel van het voedsel. Nadat de brahmaan gegeten had vertrok hij. (7) Toen hij het voedsel voor de familie had verdeeld en op het punt stond te gaan eten, arriveerde er iemand anders, een s'ûdra die hij, indachtig de Heer, het voedsel gaf dat voor hem, de koning, bestemd was. (8) Nadat de s'ûdra was vertrokken kwam er weer een andere gast langs die werd omringd door honden. Hij zei: 'O koning, geef mij en mijn hongerige honden alstublieft te eten!'

(9) Hij die het gezag uitoefende respecteerde ze met zijn eerbetuigingen en gaf met de grootste achting de honden en hun baasje al het voedsel dat er over was. (10) Na het voedsel, bleef alleen het drinkwater over, en ook dat moest een uitgestoten ziel tevreden stellen die, net toen de koning wat wilde drinken, langskwam en hem vroeg: 'Ook al ben ik maar van lage komaf, geef me alstublieft wat water!'

(11) Toen hij de deerniswekkende woorden van de uitgeputte man hoorde, sprak hij, diep bewogen, mededogend de volgende nectargelijke woorden: (12) 'Ik verlang niet naar de grootsheid van de acht volkomenheden [de siddhi's] van de Allerhoogste Meester, of naar het beëindigen van de herhaling van geboorten. Ik aanvaard alle moeilijkheden in het mij ophouden onder de belichaamde levende wezens, opdat ze verlost mogen worden van hun ongeluk. (13) Door het weggeven van mijn drinkwater om deze arme ziel te redden die vecht voor zijn leven, ben ik bevrijd van al de honger, dorst, vermoeidheid en het beven van mijn lichaam, alsook van al de armoede, het leed, het weeklagen, de neerslachtigheid en de verbijstering!' (14) Zich aldus uitdrukkend gaf die sobere, zachtaardige heerser het drinkwater aan de verstoten ziel, hoewel hij zichzelf van de dorst op het randje van de dood bevond. (15) Daarop manifesteerden voor zijn ogen de heersers over de drie werelden zich in hun ware gedaanten, de goden die, aan hen die de vruchten verlangen, alle resultaten verlenen, omdat ze [in hun voorgaande verschijningen in de gedaanten van de brahmaan, de man met de honden, de s'ûdra en de uitgestotene] allemaal creaties waren geweest van de illusoire energie van Vishnu. (16) Waarachtig jegens hen als iemand die er geen materiële verlangens naar enig voordeel of bezit op nahield [zie  B.G. 7: 20], bood hij hen zijn eerbetuigingen terwijl hij zijn geest richtte op Vâsudeva, de Allerhoogste Heer als het uiteindelijke doel. (17) Omdat hij, niets anders willend dan van dienst zijn, zich had  geconcentreerd op de Allerhoogste Heer, o Koning, was de begoocheling van de materiële kwaliteiten voor hem niet meer dan een droom [zie ook B.G. 7: 14 en 9: 34]. (18) Allen die betrokken waren bij zijn leiderschap, allen die Rantideva volgden, werden eersteklas [bhakti] yogi's die stuk voor stuk Heer Nârâyana waren toegewijd [zie ook B.G. 6: 47].

(19-20) Door Garga [zie vers 1] kwam S'ini ter wereld en van hem verscheen Gârgya uit wie, ondanks zijn kshatriyageboorte, een heel brahmanengeslacht voortkwam. Van Mahâvîrya was er Duritakshaya wiens zonen de namen Trayyâruni, Kavi en Pushkarâruni droegen. Zij verwierven in deze lijn allen de positie van brahmanen. Brihatkshatra's zoon Hastî grondvestte de stad Hastinâpura [het huidige Delhi]. (21) Ajamîdha, Dvimîdha en Purumîdha werden de zoons van Hastî. Ajamîdha's nakomelingen werden vooropgegaan door Priyamedha. Ze waren allen brahmanen. (22) Van Ajamîdha was er Brihadishu, zijn zoon was Brihaddhanu, Brihatkâya volgde hem op en hij verwekte een zoon genaamd Jayadratha. (23) Zijn zoon was Vis'ada die Syenajit op de wereld zette. Rucirâs'va, Dridhahanu, Kâs'ya en Vatsa waren de zoons van Syenajit. (24) Rucirâs'va's zoon was Pâra en door Pâra kwamen de zoons Prithusena en Nîpa ter wereld. Nîpa verwekte een honderdtal zoons. (25) Hij bracht met zijn vrouw Kritvî, die de dochter was van S'uka [niet degene die dit Bhâgavatam spreekt], Brahmadatta voort. Hij was een yogi die in de schoot van zijn vrouw Sarasvatî een zoon verwekte genaamd Vishvaksena. (26) Door hem [Vishvaksena] werd, overeenkomstig de instructie van de rishi Jaigîshavya, een beschrijving van de yoga [een zogenaamde tantra] opgesteld. Hij had een zoon genaamd Udaksena die de vader werd van Bhallâtha. Deze nakomelingen werden de Brihadishu's genoemd. (27) Yavînara, de zoon van Dvimîdha, had Kritimân als zijn zoon. Die verwekte de welbekende Satyadhriti wiens zoon Dridhanemi de vader was van Supârs'va. (28-29) Supârs'va had Sumati wiens zoon Sannatimân er een had genaamd Kritî. Hij ontving van Heer Brahmâ het mystieke vermogen en onderrichtte zes samhitâ's van Prâcyasâmaverzen [uit de Sâma Veda]. Van hem kon Nîpa zijn geboorte nemen die Udgrâyudha verwekte.  Udgrâyudha's zoon heette Kshemya die vervolgens Suvîra op de wereld zette. Uit Suvîra kwam Ripuñjaya voort. (30) Zijn zoon heette Bahuratha. Purumîdha [de jongere broer van Dvimîdha] had geen zoon. Ajamîdha kreeg met zijn echtgenote Nalinî de zoon Nîla die daaropvolgend S'ânti als zijn zoon had. (31-33) S'ânti's zoon Sus'ânti kreeg de zoon Puruja. Arka was zijn zoon en door hem kwam Bharmyâs'va ter wereld. Die had vijf zonen. Mudgala, de oudste, gevolgd door Yavînara, Brihadvis'va, Kâmpilla en Sañjaya. Hij zei tegen hen: 'Mijn zoons, aangezien jullie er allen het talent voor hebben, draag alsjeblieft zorg voor mijn vijf staten.' Aldus kregen ze de naam de Pañcâla's [naar de vijf staten]. Van Mudgala was er een lijn bestaande uit brahmanen die bekend staat als Maudgalya. (34) Mudgala, Bharmyâs'va's zoon, werd de vader van een niet-identieke tweeling bestaande uit een zoon en een dochter. Het jongetje kreeg de naam Divodâsa en het meisje de naam Ahalyâ. Uit haar huwelijk met Gautama kwam S'atânanda ter wereld [dit zijn namen die ook vermeld staan in de Ramâyana]. (35) Van hem was er een zoon genaamd Satyadhriti, die een expert was in het boogschieten. S'aradvân, die zijn zoon was, zette een mannelijk en een vrouwelijk kind op de wereld. Door alleen maar Urvas'î te zien, was zijn zaad op een pol s'aragras terecht gekomen. De twee vormden een grote zegen. (36) Tijdens de jacht ronddolend zag koning S'ântanu de tweeling. Uit mededogen nam hij ze toen met zich mee naar huis. De jongen noemde hij Kripa en het meisje Kripî. Zij werd later de vrouw van Dronâcârya.'

   

next

 
 

Derde herziene editie, geladen 4 maart, 2020.  

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De zoon van Vyâsadeva zei: 'Van Manyu, de zoon van Vitatha [de naam die Bharadvâja droeg omdat hij aan Bharata werd gegeven], waren er de zonen Brihatkshatra, Jaya, Mahâvîrya, Nara en Garga. Nara had een zoon genaamd Sankriti.
De zoon van Vyâsadeva zei: 'Van Vitatha [de naam van Bharadvâja omdat hij aan Bharata werd gegeven] zijn zoon Manyu waren er Brihatkshatra, Jaya, Mahâvîrya, Nara en Garga. Van hen had Nara de zoon Sankriti. (Vedabase)

 

Tekst 2

Van Sankriti waren er Guru en Rantideva, o nazaat van Pându. De heerlijkheid van Rantideva wordt bezongen in deze wereld en in de wereld hierna.

Sankriti had Guru en Rantideva, o nazaat van Pându; de heerlijkheden van Rantideva worden in deze wereld en in de wereld hierna bezongen. (Vedabase)

 

Tekst 3-5

Levend van wat het lot hem toebedeelde schiep hij [Rantideva] er genoegen in ieder beetje voedsel dat hij had aan anderen uit te delen. Erg arm leefde hij met al zijn familieleden zeer sober en had hij veel te lijden. Op een ochtend, toen er achtenveertig dagen waren verstreken en hij zelfs zonder drinkwater zat, gebeurde het dat hij water en verschillende soorten voedsel, toebereid met melk en ghee mocht ontvangen. Terwijl de familie heel wankel op de benen stond vanwege de honger en de dorst die ze leden, arriveerde er op dat moment een brahmaanse gast die ook graag wilde eten.

Levend van wat het lot hem toebedeelde schiep hij [Rantideva] er genoegen in welk beetje voedsel hij ook maar had aan anderen uit te delen. Altijd zonder een stuiver leefde hij met al zijn familieleden zeer sober en had hij veel te lijden. Op een ochtend toen er achtenveertig dagen waren verstreken en hij zelfs zonder drinkwater zat, gebeurde het dat hij verschillende soorten voedsel, toebereid met melk en ghee, en water mocht ontvangen. Met de familie heel wankel op de benen van het lijden onder de honger en de dorst arriveerde er op dat zelfde ogenblik een brahmaanse gast voor Rantideva die ook wilde eten. (Vedabase)

 

Tekst 6

Rantideva zag de Heer als zich bevindend in alles en iedereen [zie B.G. 5: 18] en dus gaf hij, vol van respect en geloof, hem zijn deel van het voedsel. Nadat de brahmaan gegeten had vertrok hij.

Hij, met het grootste respect en met geloof de Heer ziend als zich bevindend in een ieder [zie B.G. 5: 18], gaf hem zijn deel van het voedsel waarna, eenmaal gegeten hebbend, de tweemaal geborene vandaar vertrok. (Vedabase)

    

Tekst 7

Toen hij het voedsel voor de familie had verdeeld en op het punt stond te gaan eten, arriveerde er iemand anders, een s'ûdra die hij, indachtig de Heer, het voedsel gaf dat voor hem, de koning, bestemd was.

Toen hij daarna het voedsel voor de familie had verdeeld en op het punt stond te gaan eten kwam er weer een aan, een s'ûdra, die hij, indachtig de Heer, het voedsel gaf dat voor hem, de koning, bestemd was. (Vedabase)

   

Tekst 8

Nadat de s'ûdra was vertrokken kwam er weer een andere gast langs die werd omringd door honden. Hij zei: 'O koning, geef mij en mijn hongerige honden alstublieft te eten!'

Toen de s'ûdra weg was kwam er een andere gast langs omringd door honden die zei: 'O koning, voorzie me in voedsel voor mij en mijn hongerige honden!' (Vedabase)

  

Tekst 9

Hij die het gezag uitoefende respecteerde ze met zijn eerbetuigingen en gaf met de grootste achting de honden en hun baasje al het voedsel dat er over was.

Hij, die het gezag had, gaf met het grootste respect de honden en hun baasje wat er maar van het voedsel restte, ze erend met zijn eerbetuigingen. (Vedabase)

 

Tekst 10

Na het voedsel, bleef alleen het drinkwater over, en ook dat moest een uitgestoten ziel tevreden stellen die, net toen de koning wat wilde drinken, langskwam en hem vroeg: 'Ook al ben ik maar van lage komaf, geef me alstublieft wat water!'

Alleen het drinkwater bleef over van het voedsel en ook dat moest een verstotene tevredenstellen die, daar aankomend toen de koning net wat wilde drinken, hem vroeg: 'Alstublieft geef me wat water, ookal ben ik van een lage geboorte!' (Vedabase)

 

Tekst 11

Toen hij de deerniswekkende woorden van de uitgeputte man hoorde, sprak hij diep bewogen mededogend de volgende nectargelijke woorden:

Toen hij de deerniswekkende woorden van hem die zo uitgeput was hoorde sprak hij, diep geraakt, uit mededogen deze nectargelijke woorden: (Vedabase)

 

Tekst 12

'Ik verlang niet naar de grootsheid van de acht volkomenheden [de siddhi's] van de Allerhoogste Meester, of naar het beëindigen van de herhaling van geboorten. Ik aanvaard alle moeilijkheden in het mij ophouden onder de belichaamde levende wezens, opdat ze verlost mogen worden van hun ongeluk.

'Ik verlang het niet van de Allerhoogste Beheerser om de hoogte te bereiken van de acht volkomenheden [de siddhi's], noch vraag ik om het eindigen van een herhaling van geboorten; ik aanvaard alle moeilijkheden in het mij ophouden onder de levende wezens zodat ze mogen worden bevrijd van hun lijden. (Vedabase)

 

Tekst 13

Door het weggeven van mijn drinkwater om deze arme ziel te redden die vecht voor zijn leven, ben ik bevrijd van al de honger, dorst, vermoeidheid en het beven van mijn lichaam, alsook van al de armoede, het leed, het weeklagen, de neerslachtigheid en de verbijstering!'

Van al de honger, dorst, vermoeienis en een onvaste tred ben ik verlost, en ook van de armoe, het leed, het weeklagen, de neerslachtigheid en de verbijstering, door met het overhandigen van mijn drinkwater deze arme ziel in stand te houden die zo graag in leven wil blijven!' (Vedabase)

 

Tekst 14

Zich aldus uitdrukkend gaf die sobere, zachtaardige heerser het drinkwater aan de verstoten ziel, hoewel hij zichzelf van de dorst op het randje van de dood bevond.

Zich aldus uitdrukkend gaf hij, die sobere, zachtaardige heerser, hoewel hij zich van de dorst op het randje van de dood bevond, het drinkwater aan de uitgestotene. (Vedabase)

 

Tekst 15

Daarop manifesteerden voor zijn ogen de heersers over de drie werelden zich in hun ware gedaanten, de goden die, aan hen die de vruchten verlangen, alle resultaten verlenen, omdat ze [in hun voorgaande verschijningen in de gedaanten van de brahmaan, de man met de honden, de s'ûdra en de uitgestotene] allemaal creaties waren geweest van de illusoire energie van Vishnu.

Recht voor hem manifesteerden toen de beheersers van de drie werelden, de goden die aan hen die de vruchten verlangen alle resultaten verlenen, zich in hun ware gedaanten omdat het [hun voorgaande verschijningen in de gedaanten van de brahmaan, de man met de honden, de s'ûdra en de uitgestotene] allemaal creaties waren geweest van de illusoire energie van Vishnu. (Vedabase)

  

Tekst 16

Waarachtig jegens hen  als iemand die er geen materiële verlangens naar enig voordeel of bezit op nahield [zie B.G. 7: 20], bood hij hen zijn eerbetuigingen terwijl hij zijn geest richtte op Vâsudeva, de Allerhoogste Heer als het uiteindelijke doel.

Hij waarachtig jegens hen als iemand die er geen materiële verlangens naar enig voordeel of bezit op nahield [zie B.G. 7: 20] bood hen zijn eerbetuigingen, zich in zijn geest concentrerend op Vâsudeva, de Allerhoogste Heer als het uiteindelijke doel. (Vedabase)

 

Tekst 17

Omdat hij, niets anders willend dan van dienst zijn, zich had  geconcentreerd op de Allerhoogste Heer, o Koning, was de begoocheling van de materiële kwaliteiten voor hem niet meer dan een droom [zie ook B.G. 7: 14 en 9: 34].

Zijn bewustzijn fixerend in het zich volledig zijn toevlucht zoeken bij de Allerhoogste Heer, was hij zonder af te wijken enkel van zins te dienen, o Koning, en was de illusoire energie van de drie geaardheden niet meer dan een droom voor hem [zie ook B.G 7: 14 en 9: 34]. (Vedabase)

 

Tekst 18

Allen die betrokken waren bij zijn leiderschap, allen die Rantideva volgden, werden eersteklas [bhakti] yogi's die stuk voor stuk Heer Nârâyana waren toegewijd [zie ook B.G. 6: 47].

Zij in de omgang naar zijn leiderschap, allen die Rantideva volgden, werden eersteklas yogi's die ieder Heer Nârâyana waren toegewijd [zie ook B.G. 6: 47]. (Vedabase)

 

Tekst 19-20

Door Garga [zie vers 1] kwam S'ini ter wereld en van hem verscheen Gârgya uit wie, ondanks zijn kshatriyageboorte, een heel brahmanengeslacht voortkwam. Van Mahâvîrya was er Duritakshaya wiens zonen de namen Trayyâruni, Kavi en Pushkarâruni droegen. Zij verwierven in deze lijn allen de positie van brahmanen. Brihatkshatra's zoon Hastî grondvestte de stad Hastinâpura [het huidige Delhi].

Van Garga [zie vers 1] was er S'ini, van hem kwam er Gârgya, uit wie ondanks zijn kshatriya geboorte een hele lijn van brahmanen voortkwam. Van Mahâvîrya was Duritakshaya er wiens zoons de namen Trayyâruni, Kavi en Pushkarâruni droegen. Zij in deze lijn bereikten allen de positie van brahmanen. Hastî werd Brihatkshatra's zoon die de stad Hastinâpura grondvestte [het huidige Delhi]. (Vedabase)

  

Tekst 21

Ajamîdha, Dvimîdha en Purumîdha werden de zoons van Hastî. Ajamîdha's nakomelingen werden vooropgegaan door Priyamedha. Ze waren allen brahmanen.

Ajamîdha, Dvimîdha en Purumîdha werden de zoons van Hastî. Ajamîdha's nakomelingen met Priyamedha voorop waren allen tweemaal geboren. (Vedabase)

 

Tekst 22

Van Ajamîdha was er Brihadishu, zijn zoon was Brihaddhanu, Brihatkâya volgde hem op en hij verwekte een zoon genaamd Jayadratha.

Van Ajamîdha was er Brihadishu, zijn zoon was Brihaddhanu, Brihatkâya volgde daarna en zijn zoon was Jayadratha. (Vedabase)

   

Tekst 23

Zijn zoon was Vis'ada die Syenajit op de wereld zette. Rucirâs'va, Dridhahanu, Kâs'ya en Vatsa waren de zoons van Syenajit.

De zoon van hem was Vis'ada door wie Syenajit ter wereld kwam en zijn zoons waren Rucirâs'va, Dridhahanu, Kâs'ya en Vatsa. (Vedabase)

   

Tekst 24

Rucirâs'va's zoon was Pâra en door Pâra kwamen de zoons Prithusena en Nîpa ter wereld. Nîpa verwekte een  honderdtal zoons.

Rucirâs'va's zoon was Pâra, van Pâra kwamen Prithusena ter wereld en een zoon genaamd Nîpa die erin slaagde een honderdtal zoons voort te brengen. (Vedabase)

 

Tekst 25

Hij bracht met zijn vrouw Kritvî, die de dochter was van S'uka [niet degene die dit Bhâgavatam spreekt], Brahmadatta voort. Hij was een yogi die in de schoot van zijn vrouw Sarasvatî een zoon verwekte genaamd Vishvaksena.

Hij verwekte in zijn vrouw Kritvî, die de dochter was van S'uka [niet degene die dit Bhâgavatam spreekt], Brahmadatta, een yogi die in de schoot van zijn vrouw Sarasvatî een zoon voortbracht genaamd Vishvaksena. (Vedabase)

 

Tekst 26

Door hem [Vishvaksena] werd, overeenkomstig de instructie van de rishi Jaigîshavya, een beschrijving van de yoga [een zogenaamde tantra] opgesteld. Hij had een zoon genaamd Udaksena die de vader werd van Bhallâtha. Deze nakomelingen werden de Brihadishu's genoemd.

Naar de instructie van de rishi Jaigîshavya werd in het verleden door hem [Vishvaksena] een beschrijving van de yoga [een zogenaamde tantra] opgesteld. Hij had een zoon Udaksena en van hem was Bhallâtha er. Deze nakomelingen werden de Brihadishu's genoemd. (Vedabase)

 

Tekst 27

Yavînara, de zoon van Dvimîdha, had Kritimân als zijn zoon. Die verwekte de welbekende Satyadhriti wiens zoon Dridhanemi de vader was van Supârs'va.

Yavînara geboren uit Dvimîdha had Kritimân als zijn zoon en zijn zoon is de welbekende Satyadhriti wiens zoon Dridhanemi de vader was van Supârs'va. (Vedabase)

 

Tekst 28-29

Supârs'va had Sumati wiens zoon Sannatimân er een had genaamd Kritî. Hij ontving van Heer Brahmâ het mystieke vermogen en onderrichtte zes samhitâ's van Prâcyasâmaverzen [uit de Sâma Veda].  Van hem kon Nîpa zijn geboorte nemen die Udgrâyudha verwekte.  Udgrâyudha's zoon heette Kshemya die vervolgens Suvîra op de wereld zette. Uit Suvîra kwam Ripuñjaya voort.

Supârs'va had Sumati wiens zoon Sannatimân er een had genaamd Kritî, die van Heer Brahmâ het mystieke vermogen kreeg om in het verleden de zes samhitâ's van de Prâcyasâma-verzen [uit de Sâma-veda] te onderrichten. Van hem was er Nîpa door wie Udgrâyudha werd geboren wiens zoon Kshemya was van wie daarna Suvîra het levenslicht zag. Door Suvîra kwam Ripuñjaya ter wereld.  (Vedabase)

 

Tekst 30

Zijn zoon heette Bahuratha. Purumîdha [de jongere broer van Dvimîdha] had geen zoon. Ajamîdha kreeg met zijn echtgenote Nalinî de zoon Nîla die daaropvolgend S'ânti als zijn zoon had.

Hij die uit hem voortkwam heette Bahuratha. Purumîdha [de jongere broer van Dvimîdha] had geen zoon. Ajamîdha verwekte in zijn echtgenote Nalinî Nîla die toen S'ânti als zijn zoon had. (Vedabase)

 

Tekst 31-33

S'ânti's zoon Sus'ânti kreeg de zoon Puruja. Arka was zijn zoon en door hem kwam Bharmyâs'va ter wereld. Die had vijf zonen. Mudgala, de oudste, gevolgd door Yavînara, Brihadvis'va, Kâmpilla en Sañjaya. Hij zei tegen hen: 'Mijn zoons, aangezien jullie er allen het talent voor hebben, draag alsjeblieft zorg voor mijn vijf staten.' Aldus kregen ze de naam de Pañcâla's [naar de vijf staten]. Van Mudgala was er een lijn bestaande uit brahmanen die bekend staat als Maudgalya.

S'ânti's zoon Sus'ânti had Puruja for his son, Arka was zijn zoon en van hem vond Bharmyâs'va zijn bestaan die vijf zoons had met Mudgala als de oudste, gevolgd door Yavînara, Brihadvis'va, Kâmpilla en Sañjaya. Hij bond hen op het hart: 'Mijn zoons, als jullie daar werkelijk toe in staat zijn, draag dan zorg voor de verschillende staten'. Aldus kregen ze de naam de Pañcâla's [naar de vijf staten]. Van Mudgala was er een lijn bestaande uit brahmanen die bekend staat als Maudgalya. (Vedabase)

 

Tekst 34

Mudgala, Bharmyâs'va's zoon, werd de vader van een niet-identieke tweeling bestaande uit een zoon en een dochter. Het jongetje kreeg de naam Divodâsa en het meisje de naam Ahalyâ. Uit haar huwelijk met Gautama kwam S'atânanda ter wereld [dit zijn namen die ook vermeld staan in de Ramâyana].

Een niet-identieke tweeling, één mannelijk individu en één vrouwelijk, kwam ter wereld van Mudgala, Bharmyâs'va's zoon. Het jongetje kreeg de naam Divodâsa en het meisje de naam Ahalyâ. Van haar huwelijk met Gautama kwam S'atânanda ter wereld [persoonlijkheden ook vermeld in de Ramâyana]. (Vedabase)

 

Tekst 35

Van hem was er een zoon genaamd Satyadhriti, die een expert was in het boogschieten. S'aradvân, die zijn zoon was, zette een mannelijk en een vrouwelijk kind op de wereld. Door alleen maar Urvas'î te zien, was zijn zaad op een pol s'aragras terecht gekomen. De twee vormden een grote zegen.

Van hem was er een zoon Satyadhriti, een expert in het boogschieten, en van S'aradvân, zijn zoon, werden, enkel doordat hij Urvas'î zag, uit zijn zaad dat op een pol s'ara-gras neerkwam, een mannelijk en een vrouwelijk kind geboren die een grote zegen vormden. (Vedabase)

 

Tekst 36

Tijdens de jacht ronddolend zag Koning S'ântanu de tweeling. Uit mededogen nam hij ze toen met zich mee naar huis. De jongen noemde hij Kripa en het meisje Kripî. Zij werd later de vrouw van Dronâcârya.'

Tijdens een jacht ronddolend door het woud zag Koning S'ântanu de tweeling die hij uit mededogen met zich meenam, de jongen noemde hij Kripa en het meisje Kripî. Zij werd later de vrouw van Dronâcârya. (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het schilderij is getiteld: 'Rantideva worships God come in the form of man and His dogs'.
Bron:
Exoticindiaart.com, gebruikt met toestemming.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties