A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|Q|R|S|T|U|V|W|X|Y|Z

 

T

 

Tāntra: betekent snaren of draden hebben; gereguleerd zijn met een bepaalde regel, zoals b.v. japa doen, drie maal daags AUM zeggen etc.; betrekking hebben op de Tantra's; de muziek van een snaarinstrument.

Tāntrika: Iemand die volledig thuis is in welke wetenschap of systeem ook; een volgeling van de T antra doctrine (zie ook Tantra - yoga).

Tārā: vrouw van Brihaspati die werd ontvoerd door Soma, de god van de maan, in een arrogante bui. Hierover rees een conflict tussen de goden en de demonen. Door Brahmā weer teruggebracht naar Brihaspati, bleek ze zwanger te zijn. De naam van het kind was Budha, van hem werd, uit Ilā (voorheen Sudyumna) Purūravā geboren (9.14: 4-13).

Tārkshya-putrah: de zoon van Tārkshya: zie Garuda.

Takshaka: de slangenvogel die in de gedaante van een brahmaan het leven beėindigde van keizer Parīkchit die het S'rīmad  Bhāgavatam vernam van S'ukadeva  Gosvāmī (zie 4.18: 22, 12.6).

- Een lid van de Kus'a-dynastie (9.12: 8).

Tamas: geaardheid onwetendheid, ook wel met traagheid en duisternis aangeduid (zie ook guna's, avidyā, S'iva).

Tamo-guna: De geaardheid onwetendheid, of traagheid van de stoffelijke natuur. Geassocieerd met de winter en de Godheid S'iva (guna).

Tan-matra-klank: oervorm van s'abda, geluid dat als Krishna wordt gekend, in de schepping voorafgaande aan de scheppingen van materie in de ruimte (zie ook pranāva).

Tanmātra: de vijf subtiele elementen ookwel vishaya, de zinsobjecten genoemd van het geluid (s'abda), de aanraking (spars'a), de vorm (rūpa), de smaak (rasa), en het aroma (gandha, zie ook de elementen).

Tantra: naam voor specialistische Vedische geschriften. Ze vormen de geschriften in aanvulling op de Veda's en geven gedetailleerde instructies aangaande spirituele praktijk

Tantra-yoga: verbondenheid met God door de transformatie van sexuele energie; een praktijk van de S'iva -aanbidding (zie ook linga en yoni). Drie soorten:

- Pas'u (dierlijk, bezitterig): met één partner.
-
Vira (ridderlijk, delend, meer onthecht): met meerdere partners.
-
Divya (goddelijk, toegewijd) celibatair/enkel voortplanting (vergelijk: adhikāri).

Vaishnava's oriėnteren zich op het hoogste (divya) nivo, maar noemen zich nooit tāntrika's omdat ze primair het celibaat ook binnen het huwelijk voorop stellen.

Tapas: versobering, boete, vrijwillig lijden ter bestrijding van onzuiverheden en het bereiken van een hoger doel.

- Vrijwillig aanvaarden van zekere beperkingen in materieel opzicht met het oog op geestelijke vooruitgang. Onderdeel van de niyamya (zie ook vidyā, vidhi en ashthānga-yoga).

- Zich terugtrekken in het bos na het huishoudelijk bestaan (zie ook vānaprastha).

- De eerste twee lettergrepen die heer Brahmā geboren op de lotus hoorde waren 'ta' en 'pa' (zie 2.9: 6).

- Naam van een l oka, tapoloka, de plaats van boete, boven janaloka.

Tatastha-s'akti: de levende wezens, de tussen-energie van de Allerhoogste Heer.

Tat (tad): (dat, dit, deze wereld, brahma, daar, dan). Term gebruikt om de werkelijkheid aan te duiden van en het offer voor Vishnu, God of de geest van de Absolute Waarheid (B.G. 3: 9).

- Voor hen die uitzien naar bevrijding, gebruikt men deze term als men niet op de resultaten van de opoffering uit is met de verschillende activiteiten van liefdadigheid en boete (B.G. 17: 25).

- Beroemde mantra's met Tat: 'Om Tat Sat', 'Wij offeren voor de Absolute Waarheid'; 'Tat Tvam Asi', 'Dat Zijt Gij'.

Tattva: element, werkelijkheid van, waarheid, wezenlijke aard, essentie, principe van; in drie soorten:

- Jīva-tattva (resp.) gewone zielen,

- Vishnu-tattva: al die expansies en expansies van expansies (zie kalā) die in geen enkel opzicht van Hem verschillen en

- Mahā-tattva: en het geheel van de (vierentwintig) stoffelijke elementen.

- De negen basis principes of grond-elementen van de schepping (tattva's) zijn, zoals vermeld in 12.11: 5 : m āyā (ofwel prakriti), mahat-tattva of de cosmische intelligentie, haar actieve beginsel of de sūtra, het valse ego van de vereenzelviging van het levende wezen met de materie of ahankāra, en de vijf subtiele elementen ofwel de zinsobjecten: de tanmātrā's. Ook in zevenen: intelligentie, vals ego en de vijf zinsobjecten (zie ook vikāra).

Tattva-dars'inah: waarheid-ziener, stabiel gevestigd in bovenzinnelijkheid. Kenmerk van bona-fide leraarschap (zie paramparā-guru, stitha pra jń a).

Tattvavit: iemand die de Absolute Waarheid in haar drie verschillende aspecten van Brahman, Paramātmā en Bhagavān kent.

Tejas: pracht, schittering, brille, licht, helderheid van de ogen, het vitaal vermogen, de waardigheid, geestelijk of moreel magisch vermogen of invloed, majesteit, heerlijkheid, autoriteit, het vuur in de tegenstelling, inzet, geest, doeltreffendheid, essentie; het zaad, de mannelijkheid, het merg; het brein maar ook: ongeduld, heftigheid en energiek tegenwicht. Wordt beweerd vertegenwoordigd te zijn in Krishna's Sudars'ana cakra (zie 12.11: 14-15).

Tilaka: gele klei uit de heilige rivierenvan India door de vaishnava's in de vorm van een stemvork met een blaadje tulsī (of tulasī) in klei op de neus en het voorhoofd aangebracht (en andere plaatsen op het lichaam) als teken van onderwerping aan de leer (zie ook kavaca).

Timingila's: enorme walvis-etende roofvissen.

Titiksha: verdraagzaamheid, tolerantie, niet aangedaan zijn.

Toegewijde: zie bhakta en adhikāri.

Toegewijde dienst: zie bhakti.

Toegewijde, Zuivere -: iemand die zich, los van alle gehechtheid aan de vruchten van zijn doen en laten (karma) en vrij van speculatief denken, met lichaam en ziel overgeeft aan het dienen van de Heer en zo de volmaaktheid van de toewijding aan God en het toppunt van de geestelijke realisatie bereikt (zie ook bhakta, bhāgavata, sadhu, sadhaka, paramahamsa, ācārya, gosvāmī).

Transcendentaal: bovenzinnelijk; datgene wat boven de stof uitstijgt en vrij is van de invloed van de drieėrlei aard der materiėle natuur (zie param, nirguna, guna).

Transcendentalist: een ieder die ernaar streeft het bovenzinnelijk vlak te bereiken.

Tretā-yuga: tweede tijdvak van een mahāyuga, driemaal zo lang durend als Kali-yuga.

- Aan het begin van tretā-yuga, o hoogst fortuinlijke, verscheen van de prāna uit Mijn hart de drievoud van het kennen (de drie V eda's) en daaruit verscheen Ik in drie drie vormen van offeren (11.17: 12).

Tri-danda: een staf meegevoerd door de traditionele vaishnava sannyāsī's die het drievoudige symboliseert van de verzaking in gedachten, spraak en handelen. In al deze drie heeft de verzaker de gelofte afgelegd Vishnu te dienen. De staf bestaat uit drie stokken gewikkeld in saffraankleurige stof met een klein stokje extra erbij gewikkeld aan de bovenkant (zie ook 11.18: 17).

Tridas'a: de dertig goden bestaande uit de twaalf Aditya's, acht Vasu's, elf Rudra's en de twee A s'vins.

Tri-kālika: het drievoudige van de tijd (vermeld in 11.15: 28 en 12.10: 37 ), de verdeling heeft gewoonlijk betrekking op het verleden, heden en de toekomst van de tijd, maar kan ook worden beschouwd in de zin van de vijf andere driedelingen van de tijd naar 1) de zon, de maan en de sterren 2) de drie viermaandelijkse perioden of de seizoenen van de zomer de winter en de lente/herfst, 3) naar het natuurlijke, culturele en psychologische van de tijd, naar het 4) de creatieve, destructieve en handhavende van de tijd en 5) naar het cyclische, het lineaire, en de eenheid van (d.w.z. de Heer van, de persoon van, het 'tijdloze', of de ziel of het zelf van, of de organische samenhang van of de genetische weerslag van) de tijd (zie ook kāla, cakra, 5.22: 2, tijdcitaten en de B.G. 10.30 & 33, 11: 32).

- In 3.8: 20 trinemi genoemd: de drie velgen van het wiel van de tijd.

- In 11.6: 15 genaamd trinābha naar de drie gedeelten van de omtrek van het wiel van de tijd geļnterpreteerd als betrekking hebbend op de drie viermaandelijkse perioden.

- In 3.8: 20 is er sprake van een drie-dimensionaal aspect genaamd trinemi van de drie spaken of velgen (van het wiel van de tijd).

- In 3.10: 14 is er sprake van een negenvoudige verdeling naar het eeuwige van de tijd wat betreft de geaardheden, de vormen van vernietiging en de kwaliteiten van het materiėle universum.

- In 3.21: 18 is er sprake van de drie assen van het wiel van het universum die worden geļnterpreteerd als zijnde die van de zon, de maan en de sterren.

- In 5.21: 13 er is sprake van drie gedeelten van de naaf van het grote wiel die worden geļnterpreteerd als zijnde de drie viermaandelijkse perioden.

- In 5.23: 3 is er sprake van de drie stieren van de tijd die de verschillende hemellichamen uitmaken.

Tri-kānda: de drie secties, gedeelten of principes van de Veda's, van upāsanā: opoffering, gezang en gebed; karma: vruchtdragende arbeid, jńāna: geestelijke kennis zoals op de manier waarop de Gītā is verdeeld in drie keer zes hoofdstukken (zie 9.14: 43 en 11.20, zie ook canto).

- De tri-kānda verdeelde Veda's hebben het spirituele begrip van het zelf als hun onderwerp maar ook zijn Mij dierbaar de Vedische zieners die zich esoterisch uitdrukken in indirecte bewoordingen (de 'andere goeroes') (11.31: 35).

Tri-yuga: omschrijving van Krishna als nederdalende (vishnu -) avatāra in drie tijdperken. Het vierde tijdperk Kali-yuga is Hij channa: bedekt.

Tripad-vibhuti: het driekwart van de werkelijkheid dat zich in het paravyoma (het geestelijk zwerk) bevindt (zie ook paramdhama).

Tripura: de drie asura steden van goud zilver en ijzer gebouwd door Maya Dānava die immens groot waren, van een ongewoon verkeer waren en bijzondere eigenschappen hadden (men zegt dat ze als luchtschepen boven elkaar zweefden in de hemel). Vanwege de problemen die de asura's met hen veroorzaakten werden de steden door heer S'iva doorboord zodat al de inwoners dood neer vielen (zie 7.10: 54-55).

Trivakrā: 'drieknakje' een gebocheld meisje dat door Krishna verlost werd en ook wel bekend staat als Kubja (zie 10.41: 1-12 en 10.48).

Tulādhāra: een andere naam voor Vanikpatha. Hij is een vais'ya, en zijn verhaal staat vermeld in de Mahābhārata in samenhang met de trots van Jājali Muni. Deze muni bovenmate trots op zijn verzaking en wijsheid hoorde langs bovenzinnelijke weg van een koopman die meer wijsheid zou bezitten dan hij. Hij zocht Tulādhāra op die hem uitlegde dat hij zijn wijsheid had verworven door God te aanbidden met het principe van de onschadelijkheid, met het voor alle levende wezens goed zijn (vermeld in 11.12: 3-6).

Tulasī: (tulsī) Heilige (basilicum) plant, lievelingsplant van Krishna, is een grote toegewijde van de Heer. Incarnatie van een vrouwelijke toegewijde die in de toegewijde dienst speciaal wordt aanbeden. De blaadjes zijn eetbaar en worden vaak op prasādam gelegd. De bladeren worden altijd geofferd aan Zijn lotusvoeten.

- De aanbidding van godin Tulasī devī maakt integraal onderdeel uit van de vaishnava tempelroutines.

Tumburu: de naam van de gandharva, de zanger van de hemel in persoon.

Turīya: de bovenbewuste staat van de ziel in zelfrealisatie (zie 12.11: 22, en zie ook avasthatraya).

Tweemaal geborene: (dvija);

1) Bevoegde brahmaan.

2) Waardig lid van een van de drie hoogste varna's (brāhmana kshatriya en vais'ya).

3) Iemand die de geestelijke inwijding heeft ontvangen van een bonafide geestelijk leraar. Iemand die aldus met een nieuw leven is begonnen (zie diksha).

Tyāga: verzaking, gekend in drie soorten overeenkomstig de guna's: uit angst of gemakzucht: hartstocht; plichtverzakend: onwetendheid. Zonder begeerte: goedheid (zie naish-kāma-karma).

 

 

  Doorzoek het Lexicon

 

Sanskriet Woordenboek

 

S'rīmad Bhāgavatam | Bhagavad Gītā | Zingende Filosoof
 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties