regelbalk



 

 

Canto 10

Pañca Tattva

 

 
Hoofdstuk 3: De Geboorte van Heer Krishna

(1-5) S'rî S'uka zei: 'Toen was er daar het hoogst gunstige uur, in het teken van Rohinî rijzend, dat alle kwaliteiten in zich droeg. Al de sterren en planeten stonden in een gunstige stand. Overal was er vrede, de sterren twinkelden aan de hemel, en de steden, dorpen, weidegronden en delfplaatsen waren op hun best. Met de rivieren kristalhelder en de meren prachtig vol met lotussen, met de groepjes vogels en de zwermen bijen die lieflijk hun lof zongen in de bloeiende wouden, waaide er een geurig en stofvrij briesje met een zachte streling en brandden de vuren van de brahmanen stabiel en onverstoord. De geesten van de deugdzamen, die onderdrukt werden door de Asura [Kamsa en zijn mannen], klaarden op toen in die situatie de pauken gezamenlijk weerklonken om de geboorte van de Ongeborene te vieren. (6) De Kinnara's en Gandharva's [de allerbesten en de bewoners van de hemel] zongen, de Siddha's en de Cârana's [de vervolmaakten en de halfgoden] brachten gebeden en de Vidyâdharavrouwen [de echtgenotes van de wetenschappers] dansten in grote vreugde samen met de Apsara's [de dansmeisjes van de hemel]. (7-8) De wijzen en de halfgoden lieten verheugd de fijnste bloemen neerregenen, en de wolken rommelden zachtjes als de golven van de oceaan, toen in het holst van de nacht Janârdana, de Weldoener van de Hele Wereld, uit de goddelijke gedaante van Devakî verscheen. Heer Vishnu, Hij die verblijft in ieders hart, manifesteerde zich in Zijn geheel, zoals de maan die vol opkomt in het oosten. (9-10) Dat wonderbaarlijke kind, met mooie lotusogen en vier armen die verschillende wapens [en andere zaken] omhoog hielden zoals de schelphoorn, de knots, enzovoorts, was gesierd met het S'rîvatsateken, had het schitterende Kaustubhajuweel om de nek, droeg gele kleding en had een huidskleur zo mooi als die van regenwolken. Vasudeva zag Hem [de Heer] fraai opgesierd sprankelen met een met vaidûrya [tijgeroog] bezette helm op Zijn hoofd, met hangers in Zijn oren, met weelderige, loshangende haarlokken, met een verfijnde gordel om Zijn middel, en met arm- en polsbanden om Zijn armen. (11) Ânakadundubhi stond versteld toen hij de prachtige verschijning van de Heer als zijn zoon zag. Overweldigd door grote blijdschap droomde hij in gedachten weg over het houden van een feestelijke plechtigheid ter gelegenheid van de nederdaling van Krishna, een festiviteit waarbij hij wel tienduizend koeien zou wegschenken aan de brahmanen.

 

(12)
O zoon van Bharata, begrijpend dat het kind zonder twijfel de Oorspronkelijke Persoonlijkheid was, raakte hij verlost van al zijn angsten. Tot die conclusie gekomen viel hij, in staat van vervoering over Zijn majesteit, met gevouwen handen ter aarde om tot Hem te bidden die Zijn geboorteplek in iedere richting verlichtte. (13) Vasudeva zei: 'U mijn Heer, bent de Oorspronkelijke Persoon Zelve verheven boven de materiële natuur, U bent het absolute begrip en de gelukzaligheid [sat-cit-ânanda] in zijn ware gedaante, U, de intelligentie die waakt over een ieder. (14) U kennen we als Hij die, na in den beginne middels Zijn persoonlijk vermogen deze wereld met haar drie geaardheden geschapen te hebben [zie B.G. 7: 4-6], erin lijkt te zijn binnengegaan [als avatâra's], maar in werkelijkheid is dat niet het geval [zie ook 7.12: 15 en B.G. 9: 11]. (15-17) Het is als met het idee van de materiële elementen [lucht, aarde, water, vuur en ether] die helemaal geen verandering hebben ondergaan, ondanks dat ze gevangen zijn geraakt in vele combinaties van afzonderlijke energieën [van moleculen en organismen] die tezamen het geheel van het universum vormen. Nadat ze in hun samengaan zijn verschenen, lijkt het erop dat de primaire elementen de schepping later zijn binnengegaan, maar dat in deze wereld komen kan nooit hebben plaatsgevonden omdat ze er voordien al waren. Als men op dezelfde manier redeneert op basis van ware intelligentie en soortgelijke kenmerken, wordt U, hoewel U in contact staat met de zinsobjecten en de geaardheden van de natuur, in het geheel niet door die materiële kwaliteiten bepaald. U [die het geheel vormt] wordt immers niet door hen overdekt. Omdat U de bestaansgrond vormt voor alles en iedereen, is er niet zoiets als een binnen- en een buitenkant aan U die de Superziel bent van heel het bestaan [zie ook B.G. 9: 4-6]. (18) Een ieder die zich in de positie van een herkenbaar materieel lichaam bevindt, maar volhardt in handelen alsof hij een apart bestaan voor zichzelf zou hebben, los van het oorspronkelijke zelf of de ziel, is een dwaas. Hij is een persoon die, met het aanvaarden van zijn lichaam als het ware zelf, als zijnde dom zal worden afgewezen. Hij refereert immers niet aan bestaande kennis en het ontbreekt hem aan een volledig besef van 'dat' [of tat. Zie ook B.G. 18: 16, B.G. 7: 4-5 en *] (19) O Almachtige Heer, de geboorte, het zich handhaven en eindigen van dit alles is er, zo concluderen de geleerden, vanwege U die vrij van voorkeuren, vrij van veranderingen, en vrij van de geaardheden bent. Dit is niet met zichzelf in strijd omdat U, die zowel de Heer bent als het Hoogste Brahman, de stabiele basis vormt voor de fundamentele kwaliteiten van de natuur [zie B.G. 9: 10]. (20) U [als die basis, als die transcendentie] neemt daarom, terwille van de handhaving van de drie werelden, met Uw energie zowel een witte gedaante aan vanuit de Ziel [in goedheid en kennis], als een rode kleur aan die hoort bij de hartstocht van de schepping [de beweging], en neemt U ook de vorm aan van de duisternis [van onwetendheid] terwille van de uiteindelijke vernietiging. (21) U, hier nu aanwezig, o Almachtige, bent in mijn huis verschenen als de Volledigheid van Controle, met de wens deze planeet te beschermen en de demonische mannen en hun legers te bestraffen die, onverlicht, met miljoenen tegelijk, over de hele wereld zich voordoen als koningen en staatslieden [zie ook B.G. 4: 8]. (22) Maar hij die zo goddeloos is [Kamsa] en die, nadat hij vernam over Uw geboorte bij ons in huis, al de broers vermoordde die vóór U werden geboren, o Heer van de Godvruchtigen, zal door zijn gezagvoerders op de hoogte worden gesteld van Uw verschijnen, en ongetwijfeld meteen de wapens ter hand nemen.'

(23) S'uka zei: 'Nadat ze zagen dat hun zoon begiftigd was met al de eigenschappen van de Allerhoogste Persoonlijkheid, bracht Devakî, die bang was geweest voor Kamsa maar nu zeer [vreugdevol] verrast was [met de komst van Krishna], Hem haar gebeden. (24) S'rî Devakî zei: 'In Uw 'tat'-gedaante [ofwel als de substantie van onze eenheid in de verscheidenheid] wordt U soms de ongeziene genoemd, de oorspronkelijke, of Brahman, het licht, de vrijheid boven de geaardheden, en zuiver bestaan [de maat van goedheid en perfectie]. U bent de onverdeelde vrij van materiële motieven, die rechtstreeks Heer Vishnu is, het licht van de Superziel [vergelijk B.G. 14: 27]. (25) Als, na miljoenen en miljoenen jaren, de kosmos op zijn einde loopt, de primaire elementen opgaan in hun oorspronkelijke vormen, en al het gemanifesteerde door de kracht van de Tijd in het ongemanifesteerde verandert, bent U, o Heer met de Vele Namen, de enige die overblijft. (26) Van deze zo machtige Tijdfactor, waardoor, van de kleinste tijdmaat tot aan de maat van een jaar, deze gehele schepping werkt, zegt men dat die Uw actie vormt, de beweging vormt van U, de veilige haven, de Allerhoogste Meester, die ik mijn overgave bied. (27) De sterfelijken vluchten, uit angst voor het serpent van de dood, in alle richtingen maar kunnen de vrees niet van zich afschudden. Alleen als ze het geluk hebben Uw lotusvoeten te vinden, slapen ze ongestoord en slaat de dood voor hen op de vlucht. (28) O Heer, kan U, in Uw gedaante als degene die alle vrees van Uw dienaren verdrijft, ons beschermen tegen de verschrikkelijke zoon van Ugrasena waar we zo bang voor zijn? En kan U, als deze Oorspronkelijke Persoonlijkheid waar we in meditatie op gericht zijn, er alstUblieft voor zorgen dat U niet te zien bent voor degenen die U beschouwen als zijnde belichaamd [vergelijk B.G. 11: 8]? (29) O Madhusûdana, uit evenwicht vanwege Kamsa, ben ik vervuld van angst over Uw verschijnen. Moge Uw geboorte uit mijn schoot aan de aandacht ontsnappen van die grote zondaar. (30) Allesdoordringende Heer, trek alstUblieft deze bovennatuurlijke, vierarmige gedaante van U terug, die is uitgerust met de voorwerpen van de lotus, de schelphoorn, de schijf en de knots. (31) De ganse schepping, met alles wat zich erin bevindt, wordt door U, o Heer, o transcendentale Oorspronkelijke Persoonlijkheid, met gemak geborgen en behouden binnenin Uw lichaam ten tijde van de vernietiging. Maar dat U nu met Uw gedaante mijn schoot bent binnengegaan, is iets onvoorstelbaars in de menselijke wereld, o Godheid!'

(32) De Opperheer antwoordde: 'In een voorgaand tijdperk stond u bekend als Pris'ni, o kuise dame, en hij [Vasudeva] was in die tijd een Prajâpati die Sutapâ heette, een onberispelijke persoon. (33) Toen Heer Brahmâ jullie beiden opdroeg om nageslacht te verwekken, waren jullie daaropvolgend van zware boetedoeningen om jullie zinnen onder controle te krijgen. (34-35) De regen, de wind, de brandende zon en de strenge koude en hitte van de seizoenswisselingen verdragend, maakten jullie, met het beoefenen van onthouding, de geest vrij van smetten. Enkel gevallen bladeren en lucht etend werden jullie zuiver en vreedzaam, volbrachten jullie sereen Mijn verering en baden jullie om een gunst van Mij. (36) Terwijl jullie, met je geest op Mij gevestigd, aldus in gestrenge boetvaardigheid de moeilijkste verzakingen beoefenden, verstreken er twaalfduizend hemelse jaren. (37-38) Door deze innerlijke vastbeslotenheid en constante, trouwe dienst en boetvaardigheid, o zondelozen, verscheen Ik, uitgeroepen tot de gunstigste aller wensvervullers, zeer tevreden zijnd over jullie twee, toen in deze gedaante. Ertoe bereid om aan jullie verlangens tegemoet te komen vroeg Ik jullie na te denken over een gunst voor jezelf, waarop jullie vroegen om een zoon die was als Ik. (39) Jullie, die als man en vrouw zonder een kind, teleurgesteld op het zinnelijk vlak, zo sterk waren aangetrokken tot Mijn goddelijke energie, vroegen Mij nimmer om bevrijd te raken uit deze wereld [zie ook 4.9: 30-35]. (40) Nadat jullie de zegening hadden ontvangen en Ik was vertrokken, genoten jullie geslachtsgemeenschap, en bereikten jullie het verlangde resultaat van het krijgen van een zoon als Ik. (41) Omdat Ik niemand anders in deze wereld aantrof met jullie edelmoedige karakter en kwaliteiten, werd Ik jullie zoon, en zo sta Ik dan bekend als Pris'nigarbha [zie ook 11.5: 26]. (42) Via Kas'yapa geboren uit Aditi, verscheen Ik nogmaals uit jullie tweeën met de naam Upendra, en werd Ik ook wel Vâmana genoemd omdat Ik een dwerg was [zie 8.17-22]. (43) Mijn woord houdend, verscheen Ik voor de derde keer op deze manier in een gedaante als deze en nam Ik wederom mijn geboorte uit jullie tweeën, o kuise dame. (44) Ik toonde jullie deze [vierhandige] gedaante om jullie te herinneren aan Mijn voorgaande verschijningen. Met de vergankelijke gedaante zou anders [bij jullie] geen spiritueel begrip van Mijn identiteit ontstaan. (45) Als jullie Me met liefde en zorg behandelen, zullen jullie, in je voortdurende bewustzijn van Mij als zijnde zowel jullie zoon als de Absolute Waarheid, aldus beiden Mijn bovenzinnelijk verblijf bereiken.'

(46) S'rî S'uka zei: 'Na aldus te hebben gesproken zweeg de Persoonlijkheid van God, de Allerhoogste Heer, en nam Hij direct, voor ogen van Zijn ouders, vanuit Zijn innerlijk vermogen de gedaante van een gewoon mensenkind aan. (47) Toen daarna de zoon van S'ûrasena, zoals hem was gezegd door de Opperheer, zorgzaam zijn zoon naar buiten wilde dragen, weg van de plek waar Hij was geboren, nam precies op dat moment Yogamâyâ, de ongeborene [die in feite steeds bovenzinnelijk is], haar geboorte uit de echtgenote van Nanda [zie 10.2: 6-12]. (48-49) Onder haar invloed hadden de wachters, alsook de rest van de mensen daar, diep in slaap verkerend, het bewustzijn van al hun zinnen verloren. Zo gauw Vasudeva die Krishna droeg naderde, zwaaiden de zware deuren en poorten, die waren vergrendeld met bouten en kettingen, uit zichzelf wijd open, zoals de duisternis wijkt voor de zon. De wolken lieten, lichtjes rommelend, hun regen stromen, maar S'esha Nâga volgde hen en hield de regen tegen met Zijn uitgespreide kragen. (50) Het oppervlak van het diepe water van Yamarâja's jongere zuster, de Yamunâ, schuimde heftig vanwege Indra's aanhoudende regenval. Het water kolkte onrustig, maar de woeste, gewelddadige stroom week uiteen, zoals de oceaan dat in het verleden had gedaan voor de Echtgenoot van Sîtâ [Heer Râma, zie 9.10: 13-15]. (51) De zoon van S'ûrasena bereikte het koeiendorp van Nanda, en trof al de koeherders daar diep in slaap aan. Terwijl ze sliepen legde hij zijn zoon op Yas'odâ's bed, pakte hij haar dochter op, en keerde hij terug naar huis. (52) Daar plaatste hij het meisje op Devakî's bed en legde hij zichzelf weer de ketenen aan voor zijn voeten zodat hij als voorheen weer gevangen zat. (53) Yas'odâ, de vrouw van Nanda, had met het baren van haar kind er geen idee van hoe het er precies uitzag, omdat ze, overmand door slaap vanwege de zware bevalling, haar bewustzijn had verloren.'
 

 

next

 
 

Derde herziene editie, geladen 16 april, 2020.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1-5

S'rî S'uka zei: 'Toen was er daar het hoogst gunstige uur, in het teken van Rohinî rijzend, dat alle kwaliteiten in zich droeg. Al de sterren en planeten stonden in een gunstige stand. Overal was er vrede, de sterren twinkelden aan de hemel, en de steden, dorpen, weidegronden en delfplaatsen waren op hun best. Met de rivieren kristalhelder en de meren prachtig vol met lotussen, met de groepjes vogels en de zwermen bijen die lieflijk hun lof zongen in de bloeiende wouden, waaide er een geurig en stofvrij briesje met een zachte streling en brandden de vuren van de brahmanen stabiel en onverstoord. De geesten van de deugdzamen, die onderdrukt werden door de Asura [Kamsa en zijn mannen], klaarden op toen in die situatie de pauken gezamenlijk weerklonken om de geboorte van de Ongeborene te vieren.
S'rî S'uka zei: 'Toen was er daar het hoogste uur alles welgezind en meest geschikt met het teken Rohinî rijzend en al de sterren en planeten in een gunstige stand. Overal was er vrede, de sterren twinkelden aan de hemel en de steden, dorpen, weidegronden en delfplaatsen waren op hun best. Met de rivieren kristalhelder, de meren prachtig met lotussen en groepjes vogels en zwermen bijen die lieflijk hun lof zongen in de bloeiende wouden, waaide een briesje met een zachte streling geurig en stofvrij en brandden de vuren der tweemaal geborenen stabiel en onverstoord. De geesten der geheiligden, onderdrukt als ze waren geweest door de Asura [Kamsa en zijn mannen], raakten helemaal verguld toen in die situatie de pauken gezamenlijk weerklonken op het moment dat de Ongeborene Zijn geboorte ging nemen. (Vedabase)

 

Tekst 6

De Kinnara's en Gandharva's [de allerbesten en de bewoners van de hemel] zongen, de Siddha's en de Cârana's [de vervolmaakten en de halfgoden] brachten gebeden en de Vidyâdharavrouwen [de echtgenotes van de wetenschappers] dansten in grote vreugde samen met de Apsara's [de dansmeisjes van de hemel].

De allerbesten en de bewoners van de hemel zongen; de vervolmaakten en de halfgoden baden en de [vidyâdhara] vrouwen van kennis dansten in grote vreugde tezamen met de dansmeisjes van God.  (Vedabase)


Tekst 7-8

De wijzen en de halfgoden lieten verheugd de fijnste bloemen neerregenen, en de wolken rommelden zachtjes als de golven van de oceaan, toen in het holst van de nacht Janârdana, de Weldoener van de Hele Wereld, uit de goddelijke gedaante van Devakî verscheen. Heer Vishnu, Hij die verblijft in ieders hart, manifesteerde zich in Zijn geheel, zoals de maan die vol opkomt in het oosten.

De wijzen en de goddelijken deden blij de fijnste bloemen neerregenen en de wolken rommelden zachtjes gelijk de golven van de oceaan toen in het holst van de nacht [om middernacht] Janârdana, de Begunstiger van de Hele Wereld, verscheen uit de goddelijke gedaante van Devakî; Heer Vishnu, Hij die verblijft in ieders hart had zich compleet in ieder opzicht gemanifesteerd, zoals de volle maan opkomt in het oosten. (Vedabase)

 

Tekst 9-10

Dat wonderbaarlijke kind, met mooie lotusogen en vier armen die verschillende wapens [en andere zaken] omhoog hielden zoals de schelphoorn, de knots, enzovoorts, was gesierd met het S'rîvatsateken, had het schitterende Kaustubhajuweel om de nek, droeg gele kleding en had een huidskleur zo mooi als die van regenwolken. Vasudeva zag Hem [de Heer] fraai opgesierd sprankelen met een met vaidûrya [tijgeroog] bezette helm op Zijn hoofd, met hangers in Zijn oren, met weelderige, loshangende haarlokken, met een verfijnde gordel om Zijn middel, en met arm- en polsbanden om Zijn armen.

Dat wonderbaarlijke kind was, schitterend met lotusgelijke ogen en vier armen die de verschillende wapens omhoog hielden, gesierd met het S'rîvatsa-teken, het schitterende Kaustubhajuweel om Zijn nek, met gele kleding en een huidskleur mooi als die van regenwolken. Vasudeva zag Hem prachtig opgesierd sprankelen met een met vaidûrya (tijgeroog) bezette helm en oorhangers bij weelderig loshangende haarlokken, een uitgelezen gordel om Zijn middel en arm- en polsbanden om Zijn armen. (Vedabase)

 

Tekst 11

Ânakadundubhi stond versteld toen hij de prachtige verschijning van de Heer als zijn zoon zag. Overweldigd door grote blijdschap droomde hij in gedachten weg over het houden van een feestelijke plechtigheid ter gelegenheid van de nederdaling van Krishna, een festiviteit waarbij hij wel tienduizend koeien zou wegschenken aan de brahmanen.

Hij, Ânakadundubhi, die versteld stond toen hij de prachtige verschijning van de Heer als zijn zoon zag, droomde op dat moment overweldigd door grote blijdschap van het houden van een feestelijke plechtigheid ter gelegenheid van de nederdaling van Krishna waarbij hij een tienduizendtal koeien zou kunnen wegschenken aan de tweemaal geborenen. (Vedabase)

    

Tekst 12

O zoon van Bharata, begrijpend dat het kind zonder twijfel de Oorspronkelijke Persoonlijkheid was, raakte hij verlost van al zijn angsten. Tot die conclusie gekomen viel hij, in staat van vervoering over Zijn majesteit, met gevouwen handen ter aarde om tot Hem te bidden die Zijn geboorteplek in iedere richting verlichtte.

Begrijpend dat Hij de Oorspronkelijke Persoonlijkheid was, richtte hij, wiens angsten onder Zijn invloed waren verdreven, met gevouwen handen ter aarde gevallen gebeden tot het kind, o zoon van Bharata, in staat van vervoering over Zijn schoonheid die de gehele plek waar Hij was geboren alom verlichtte. (Vedabase)

 

Tekst 13

Vasudeva zei: 'U mijn Heer, bent de Oorspronkelijke Persoon Zelve verheven boven de materiële natuur, U bent het absolute begrip en de gelukzaligheid [sat-cit-ânanda] in zijn ware gedaante, U, de intelligentie die waakt over een ieder.

Vasudeva zei: 'Ik ben me volledig van U bewust, mijn Heer, als rechtstreeks de Oorspronkelijke Persoon bovenzinnelijk aan de geaardheden der natuur, als het absolute begrip en de gelukzaligheid [sat-cit-ânanda] in zijn ware gedaante, de intelligentie die waakt over een ieder. (Vedabase)


Tekst 14

U kennen we als Hij die, na in den beginne middels Zijn persoonlijk vermogen deze wereld met haar drie geaardheden geschapen te hebben [zie B.G. 7: 4-6], erin lijkt te zijn binnengegaan [als avatâra's], maar in werkelijkheid is dat niet het geval [zie ook 7.12: 15 en B.G. 9: 11].

U voorzeker staat bekend als Hem die, na in den beginne door Zijn persoonlijk vermogen deze wereld geschapen te hebben bestaande uit de drie geaardheden [zie B.G 7: 4-6], toen inderdaad schijnt te zijn binnengegaan [als avatâra's] zonder werkelijk erin binnen gegaan te zijn [zie ook 7.12: 15 en B.G. 9: 11]. (Vedabase)

 

Tekst 15-17

Het is als met het idee van de materiële elementen [lucht, aarde, water, vuur en ether] die helemaal geen verandering hebben ondergaan, ondanks dat ze gevangen zijn geraakt in vele combinaties van afzonderlijke energieën [van moleculen en organismen] die tezamen het geheel van het universum vormen.  Nadat ze in hun samengaan zijn verschenen, lijkt het erop dat de primaire elementen de schepping later zijn binnengegaan, maar dat in deze wereld komen kan nooit hebben plaatsgevonden omdat ze er voordien al waren. Als men op dezelfde manier redeneert op basis van ware intelligentie en soortgelijke kenmerken, wordt U, hoewel U in contact staat met de zinsobjecten en de geaardheden van de natuur, in het geheel niet door die materiële kwaliteiten bepaald. U [die het geheel vormt] wordt immers niet door hen overdekt. Omdat U de bestaansgrond vormt voor alles en iedereen, is er niet zoiets als een binnen- en een buitenkant aan U die de Superziel bent van heel het bestaan [zie ook B.G. 9: 4-6].

Het is zoals men de elementen der materie kent die in hun niet-getransformeerde staat gevangen zijn in combinaties [van moleculen] die tezamen inderdaad het gehele universum uitmaken; nadat hun samengaan in de combinaties te zijn verschenen doen ze zich voor alsof ze zijn binnengegaan, maar dat binnengaan kan niet waar zijn aangezien ze, in deze scheppingskwestie, er met U vanaf het begin reeds waren. Op deze manier bezien, uitgaande van de ware intelligentie en wat haar eigen is, o mijn Heer, wordt U, alhoewel gearriveerd met de zinsobjecten en de geaardheden der natuur, niet bepaald door de materiële kwaliteiten aangezien U zich [in feite] overal bevindt; er is niet zoiets als een binnen- en een buitenkant aan [het volledige van] U omdat, met alles wat bij U hoort, U de bestaansgrond bent van alles en iedereen [zie ook B.G. 9: 4-6]. (Vedabase)

   

Tekst 18

Een ieder die zich in de positie van een herkenbaar materieel lichaam bevindt, maar volhardt in handelen alsof hij een apart bestaan voor zichzelf zou hebben, los van het oorspronkelijke zelf of de ziel, is een dwaas. Hij is een persoon die, met het aanvaarden van zijn lichaam als het ware zelf, als zijnde dom zal wordenafgewezen. Hij refereert immers niet aan bestaande kennis en het ontbreekt hem aan een volledig besef van 'dat' [of tat. Zie ook B.G. 18: 16, B.G. 7: 4-5 en *].

Een ieder die, zich in de positie van een herkenbaar matereel lichaam bevindend, het volhoudt te handelen alsof hij een apart bestaan voor zichzelf zou hebben los van het oorspronkelijke zelf of de ziel, is een dwaas; hij is een persoon die, van valse vereenzelviging, als dom wordt afgewezen daar hij verstoken is van de juiste analyse en het hem ontbreekt aan een volledig besef van 'dat' [of tat]. [zie ook B.G. 18: 16, B.G. 7: 4-5 en *] (Vedabase)

 

Tekst 19

O Almachtige Heer, de geboorte, het zich handhaven en eindigen van dit alles is er, zo concluderen de geleerden, vanwege U die vrij van voorkeuren, vrij van veranderingen, en vrij van de geaardheden bent. Dit is niet met zichzelf in strijd omdat U, die zowel de Heer bent als het Hoogste Brahman, de stabiele basis vormt voor de fundamentele kwaliteiten van de natuur [zie B.G. 9: 10].

O Almachtige Heer, de geboorte, het verblijven en eindigen van dit alles is, zo concluderen de geletterden, er vanwege U, die onverdorven bent, vrij van toeneigingen en vrij van de geaardheden; in U, de Beheerser, het Hoogste Brahman, is er geen tegenstrijdigheid in het beheerst zijn door de geaardheden die U overschouwt [zie B.G. 9: 10]. (Vedabase)

 

Tekst 20

U [als die basis, als die transcendentie] neemt daarom, terwille van de handhaving van de drie werelden, met Uw energie zowel een witte gedaante aan vanuit de Ziel [in goedheid en kennis], als een rode kleur aan die hoort bij de hartstocht van de schepping [de beweging], en neemt U ook de vorm aan van de duisternis [van onwetendheid] terwille van de uiteindelijke vernietiging.

U als zodanig, neemt voor de handhaving van de drie werelden middels Uw eigen vermogen, het witte aan [van de goedheid] zowel als de kleur die hoort bij het creatieve, het rood van het vol zijn van de hartstocht en de kleur van het duister in de onwetendheid over het uiteindelijke van de vernietiging. (Vedabase)

 

Tekst 21

U, hier nu aanwezig, o Almachtige, bent in mijn huis verschenen als de Volledigheid van Controle, met de wens deze planeet te beschermen en de demonische mannen en hun legers te bestraffen die, onverlicht, met miljoenen tegelijk, over de hele wereld zich voordoen als koningen en staatslieden [zie ook B.G. 4: 8].

U hier op deze planeet, o Machtige, bent nu als het Volledige van de Controle verschenen in mijn huis om de wildemannen te weren - en hun legers te vernietigen - die met miljoenen tegelijk over de gehele wereld onverlicht zich voordoen als koningen en staatslieden [zie ook B.G 4: 8]. (Vedabase)


Tekst 22

Maar hij die zo goddeloos is [Kamsa] en die, nadat hij vernam over Uw geboorte bij ons in huis, al de broers vermoordde die vóór U werden geboren, o Heer van de Godvruchtigen, zal door zijn gezagvoerders op de hoogte worden gesteld van Uw verschijnen, en ongetwijfeld meteen de wapens ter hand nemen.'

Maar deze ene zo goddeloos [Kamsa] die, nadat hij vernam over Uw geboorte bij ons thuis, al de broers vermoordde vóór U, o Heer der Godvruchtigen zal, door zijn gezagvoerders op de hoogte gesteld van Uw verschijnen, nu zonder twijfel terstond de wapens ter hand nemen.' (Vedabase)

 

Tekst 23

S'uka zei: 'Nadat ze zagen dat hun zoon begiftigd was met al de eigenschappen van de Allerhoogste Persoonlijkheid, bracht Devakî, die bang was geweest voor Kamsa maar nu zeer [vreugdevol] verrast was [met de komst van Krishna], Hem haar gebeden.

S'uka zei: 'Nadat ze hadden gezien dat die zoon van hun al de eigenschappen had van de Allerhoogste Persoonlijkheid, bracht Devakî, bang voor Kamsa maar ook zeer verrast, Hem haar gebeden. (Vedabase)

 

Tekst 24

S'rî Devakî zei:  'In Uw 'tat'-gedaante [ofwel als de substantie van onze eenheid in de verscheidenheid] wordt U soms de ongeziene genoemd, de oorspronkelijke, of Brahman, het licht, de vrijheid boven de geaardheden, en zuiver bestaan [de maat van goedheid en perfectie]. U bent de onverdeelde vrij van materiële motieven, die rechtstreeks Heer Vishnu is, het licht van de Superziel [vergelijk B.G. 14: 27].

S'rî Devakî zei: 'Als de vorm die God aanneemt wordt U somtijds als ongezien beschouwd, als oorspronkelijk, als het Brahman, het licht, de vrijheid boven de geaardheden, het onveranderlijke en de maat van alle goedheid; U bent die Ene onverdeeld, vrij van materiële motieven, die rechtstreeks die Heerlijkheid is, Vishnu, het licht van de Superziel [vergelijk: B.G. 14: 27]. (Vedabase)


Tekst 25

Als, na miljoenen en miljoenen jaren, de kosmos op zijn einde loopt, de primaire elementen opgaan in hun oorspronkelijke vormen, en al het gemanifesteerde door de kracht van de Tijd in het ongemanifesteerde verandert, bent U, o Heer met de Vele Namen, de enige die overblijft.

Als de kosmos op zijn einde loopt na miljoenen en miljoenen jaren en de primaire elementen opgaan in het subtiele en al het gemanifesteerde door de kracht van de Tijd in het ongemanifesteerde verandert, is Uwe Heerlijkheid, Hij met de Vele Namen, de enige die overblijft. (Vedabase)

 

Tekst 26

Van deze zo machtige Tijdfactor, waardoor, van de kleinste tijdmaat tot aan de maat van een jaar, deze gehele schepping werkt, zegt men dat die Uw actie vormt, de beweging vormt van U, de veilige haven, de Allerhoogste Meester, die ik mijn overgave bied. 

Deze Tijd zo almachtig, waardoor, van de kleinste tijdmaat tot aan de maat van een jaar, deze gehele schepping werkt, wordt gezegd Zijn bewegen te zijn, de Autoriteit van het Ongemanifesteerde dat U bent, de veilige haven, de Allerhoogste Beheerser die ik mijn overgave bied. (Vedabase)

 

Tekst 27

De sterfelijken vluchten, uit angst voor het serpent van de dood, in alle richtingen maar kunnen de vrees niet van zich afschudden. Alleen als ze het geluk hebben Uw lotusvoeten te vinden, slapen ze ongestoord en slaat de dood voor hen op de vlucht.

De sterfelijken bevreesd voor het serpent van de dood vluchten in alle richtingen maar kunnen de vrees niet van zich afschudden; gelukkig als ze zijn de lotusvoeten te verwerven echter, slapen ze nu onverstoord en slaat de dood voor hen op de vlucht. (Vedabase)

 

Tekst 28

O Heer, kan U, in Uw gedaante als degene die alle vrees van Uw dienaren verdrijft, ons beschermen tegen de verschrikkelijke zoon van Ugrasena waar we zo bang voor zijn? En kan U, als deze Oorspronkelijke Persoonlijkheid waar we in meditatie op gericht zijn, er alstUblieft voor zorgen dat U niet te zien bent voor degenen die U beschouwen als zijnde belichaamd [vergelijk B.G. 11: 8]?

O Heerlijkheid, kan U, in Uw gedaante als degene die alle vrees van Uw dienaren verdrijft, ons beschermen tegen de verschrikkelijke zoon van Ugrasena waar we zo bang voor zijn en kan U alstUblieft, als deze Oorspronkelijke Persoonlijkheid waar we in ons mediteren op gericht zijn, er voor zorgen dat U niet te zien bent voor hen die U willen zien met materiële ogen [vergelijk B.G. 11: 8]? (Vedabase)

 

Tekst 29

O Madhusûdana, uit evenwicht vanwege Kamsa, ben ik vervuld van angst over Uw verschijnen. Moge Uw geboorte uit mijn schoot aan de aandacht ontsnappen van die grote zondaar.

O Madhusûdana, vanwege Uw verschijnen ben ik in angst verzet benauwd voor Kamsa; moge Uw geboorte uit mijn schoot aan de aandacht ontsnappen van die grote zondaar. (Vedabase)

 

Tekst 30

Allesdoordringende Heer, trek alstUblieft deze bovennatuurlijke, vierarmige gedaante van U terug, die is uitgerust met de voorwerpen van de lotus, de schelphoorn, de schijf en de knots.

Trek, o Alles-doorvarende Heer, die bovennatuurlijke vierarmige gedaante van U in die zo rijk is met de voorwerpen van de lotus, de schelphoorn, de schijf en de knots. (Vedabase)

 

 Tekst 31

De ganse schepping, met alles wat zich erin bevindt, wordt door U, o Heer, o transcendentale Oorspronkelijke Persoonlijkheid, met gemak geborgen en behouden binnenin Uw lichaam ten tijde van de vernietiging. Maar dat U nu met Uw gedaante mijn schoot bent binnengegaan, is iets onvoorstelbaars in de menselijke wereld, o Godheid!'

De ganse schepping met alles erin wordt door de transcendentale Oorspronkelijke Persoonlijkheid van Uwe Heerlijkheid met gemak geborgen en behouden binnen in Uw lichaam ten tijde van de vernietiging; het is werkelijk onmogelijk dat in deze menselijke wereld, o God, het zich zo voordeed dat deze gedaante mijn schoot is binnengegaan!' (Vedabase)

 

Tekst 32

De Opperheer antwoordde: 'In een voorgaand tijdperk stond u bekend als Pris'ni, o kuise dame, en hij [Vasudeva] was in die tijd een Prajâpati die Sutapâ heette, een onberispelijke persoon.

De Opperheer gaf ten antwoord: 'U raakte in een voorgaand tijdperk bekend als Pris'ni, o kuise dame, en hij [Vasudeva] was toentertijd een Prajâpati bekend als Sutapâ, een onberispelijk vrome persoon.(Vedabase)

 

Tekst 33

Toen Heer Brahmâ jullie beiden opdroeg om nageslacht te verwekken, waren jullie daaropvolgend van zware boetedoeningen om jullie zinnen onder controle te krijgen.

Toen jullie beiden in die tijd er door Heer Brahmâ toe werden opgedragen nageslacht te verwekken, waren jullie vervolgens van zware boetedoeningen met het volledig onder controle houden van jullie zinnen. (Vedabase)

 

Tekst 34-35

De regen, de wind, de brandende zon en de strenge koude en hitte van de seizoenswisselingen verdragend, maakten jullie, met het beoefenen van onthouding, de geest vrij van smetten. Enkel gevallen bladeren en lucht etend werden jullie zuiver en vreedzaam, volbrachten jullie sereen Mijn verering en baden jullie om een gunst van Mij.

De regen, de wind, de brandende zon en de strenge koude en hitte van de seizoenswisselingen verdragend, werd middels het beoefenen van de onthouding de geest vrijgemaakt; enkel gevallen blad en lucht etend werden jullie zuiver en vredig en volbrachten jullie sereen Mijn verering biddend om een gunst van Mij. (Vedabase)

 

Tekst 36

Terwijl jullie, met je geest op Mij gevestigd, aldus in gestrenge boetvaardigheid de moeilijkste verzakingen beoefenden, verstreken er  twaalfduizend hemelse jaren.

Met jullie aldus van ernstige boete zijnd beoefenen van de moeilijkste verzakingen, verstreken zo'n twaalfduizend hemelse jaren van eenvoudig aan Mij denken. (Vedabase)

 

Tekst 37-38

Door deze innerlijke vastbeslotenheid en constante, trouwe dienst en boetvaardigheid, o zondelozen, verscheen Ik, uitgeroepen tot de gunstigste aller wensvervullers, zeer tevreden zijnd over jullie twee, toen in deze gedaante. Ertoe bereid om aan jullie verlangens tegemoet te komen vroeg Ik jullie na te denken over een gunst voor jezelf, waarop jullie vroegen om een zoon die was als Ik.

Door deze innerlijke vastbeslotenheid en constante, trouwe dienst en boetvaardigheid o zondelozen, verscheen Ik, uitgeroepen tot de gunstigste van alle wensvervullers, zeer tevreden zijnd over jullie tweeën vervolgens in deze gedaante ertoe bereid om aan jullie verlangens tegemoet te komen en werd, toen jullie er door Mij toe werden verzocht na te denken over een gunst voor jezelf, Ik gevraagd een zoon zoals Ik nu ben te worden. (Vedabase)

 

Tekst 39

Jullie, die als man en vrouw zonder een kind, teleurgesteld op het zinnelijk vlak, zo sterk waren aangetrokken tot Mijn goddelijke energie, vroegen Mij nimmer om bevrijd te raken uit deze wereld [zie ook 4.9: 30-35].

Als man en vrouw zonder een kind vroegen jullie, terwille van het zinnelijk leven om dit te bereiken in jullie zo sterk aangetrokken zijn tot Mijn goddelijke energie, Mij nimmer om bevrijd te raken uit deze wereld [zie ook 4.9: 30-35]. (Vedabase)

 

Tekst 40

Nadat jullie de zegening hadden ontvangen en Ik was vertrokken, genoten jullie geslachtsgemeenschap, en bereikten jullie het verlangde resultaat van het krijgen van een zoon als Ik.

Na Mijn vertrek gingen jullie, na de zegening te hebben ontvangen, ertoe over seksueel te genieten en werd door jullie tweeën het verlangde resultaat bereikt van het krijgen van een zoon als Ik. (Vedabase)

 

Tekst 41

Omdat Ik niemand anders in deze wereld aantrof met jullie edelmoedige karakter en kwaliteiten, werd Ik jullie zoon, en zo sta Ik dan bekend als Pris'nigarbha [zie ook 11.5: 26].

Niemand anders in deze wereld aantreffend met een dergelijk karakter en zulke kwaliteiten werd Ik jullie zoon en sta Ik aldus bekend als Pris'nigarbha. (Vedabase)

 

Tekst 42

Via Kas'yapa geboren uit Aditi, verscheen Ik nogmaals uit jullie tweeën met de naam Upendra, en werd Ik ook wel Vâmana genoemd omdat Ik een dwerg was [zie 8.17-22].

Uit jullie tweeën verscheen Ik via Kas'yapa uit Aditi nogmaals en stond Ik, gevierd als Upendra, omdat Ik een dwerg was, ook wel bekend als Vâmana [zie 8.17-22]. (Vedabase)

 

Tekst 43

Mijn woord houdend, verscheen Ik voor de derde keer op deze manier in een gedaante als deze, en nam Ik wederom mijn geboorte uit jullie tweeën, o kuise dame.

Neem het van Mij aan, o kuise dame, dat Ik met jullie voor de derde keer nu in deze zelfde verschijning [ten volle als Krishna], weer met de lichamen van jullie tweeën, Mijn geboorte heb genomen. (Vedabase)

 

Tekst 44

Ik toonde jullie deze [vierhandige] gedaante om jullie te herinneren aan Mijn voorgaande verschijningen. Met de vergankelijke gedaante zou anders [bij jullie] geen spiritueel begrip van Mijn identiteit ontstaan.

Deze [vierhandige] gedaante is jullie getoond terwille van de herinnering aan Mijn voorgaande verschijningen, anders zou het spiritueel begrip van Mijn identiteit zich niet voordoen met dit vergankelijke beeld. (Vedabase)

 

Tekst 45

Als jullie Me met liefde en zorg behandelen, zullen jullie, in je voortdurende bewustzijn van Mij als zijnde zowel jullie zoon als de Absolute Waarheid, aldus beiden Mijn bovenzinnelijk verblijf bereiken.'

Mij met liefde en zorg behandelend zullen jullie twee in het voortdurende bewustzijn van Mij als zijnde zowel jullie zoon als het Spiritueel Volkomene, beiden Mijn bovenzinnelijk verblijf bereiken.' (Vedabase)

 

Tekst 46

S'rî S'uka zei: 'Na aldus te hebben gesproken zweeg de Persoonlijkheid van God, de Allerhoogste Heer, en nam Hij direct, voor ogen van Zijn ouders, vanuit Zijn innerlijk vermogen de gedaante van een gewoon mensenkind aan.

S'rî S'uka zei: 'Na aldus te hebben gesproken hield de Persoonlijkheid van God, de Allerhoogste Heer zich stil terwijl Hij voor ogen van Zijn ouders de gedaante aannam van een gewoon mensenkind. (Vedabase)

 

Tekst 47

Toen daarna de zoon van S'ûrasena, zoals hem was gezegd door de Opperheer, zorgzaam zijn zoon naar buiten wilde dragen, weg van de plek waar Hij was geboren, nam precies op dat moment Yogamâyâ, de ongeborene [die in feite steeds bovenzinnelijk is], haar geboorte uit de echtgenote van Nanda [zie 10.2: 6-12].

En daarna, toen de zoon van S'ûrasena zoals hem was gezegd door de Opperheer zorgzaam zijn zoon wegvoerde van zijn geboorteplaats, nam precies op het ogenblik dat hij Hem naar buiten wilde brengen Yogamâyâ [zie 10.2: 6-12], de ongeborene der transcendentie, haar geboorte uit de vrouw van Nanda.(Vedabase)

 

Tekst 48-49

Onder haar invloed hadden de wachters, alsook de rest van de mensen daar, diep in slaap verkerend, het bewustzijn van al hun zinnen verloren. Zo gauw Vasudeva die Krishna droeg naderde, zwaaiden de zware deuren en poorten, die waren vergrendeld met bouten en kettingen, uit zichzelf wijd open, zoals de duisternis wijkt voor de zon. De wolken lieten, lichtjes rommelend, hun regen stromen, maar S'esha Nâga volgde hen en hield de regen tegen met Zijn uitgespreide kragen.

Onder haar invloed hadden de wachters als ook de rest van de mensen, diep in slaap hun bewustzijn van al hun zinnen verloren en waren ook al de zwaar uitgevoerde deuren en poorten die waren vergrendeld met bouten en kettingen uit zichzelf wijd open gezwaaid zoals de duisternis wijkt voor de zon, toen Vasudeva die Krishna droeg naderde. De wolken enigszins rommelend lieten de regen stromen, maar gevolgd door S'esha Nâga werd de regen tegengehouden door de uitgespreide kragen. (Vedabase)

 

Tekst 50

Het oppervlak van het diepe water van Yamarâja's jongere zuster, de Yamunâ, schuimde heftig vanwege Indra's aanhoudende regenval. Het water kolkte onrustig, maar de woeste, gewelddadige stroom week uiteen, zoals de oceaan dat in het verleden had gedaan voor de Echtgenoot van Sîtâ [Heer Râma, zie 9.10: 13-15].

Vanwege Indra's gedurige regenval was van het diepe water van Yamarâja's jongere zuster, de Yamunâ, het oppervlak aan het schuimen van de gewelddadige golven maar de kolkende, onrustige, woeste stroom week uiteen precies zoals de oceaan dat voorheen had gedaan voor de Echtgenoot van Sîtâ [Heer Râma, zie 9.10: 13-15]. (Vedabase)

 

Tekst 51

De zoon van S'ûrasena bereikte het koeiendorp van Nanda, en trof al de koeherders daar diep in slaap aan. Terwijl ze sliepen legde hij zijn zoon op Yas'odâ's bed, pakte hij haar dochter op, en keerde hij terug naar huis.

De zoon van S'ûrasena trof met het bereiken van het koeiendorp van Nanda al de koeherders daar diep in slaap aan en met hen onder zeil plaatste hij zijn zoon op Yas'odâ's bed en pakte hij haar dochter op om terug te keren naar zijn verblijfplaats. (Vedabase)

 

Tekst 52

Daar plaatste hij het meisje op Devakî's bed en legde hij zichzelf weer de ketenen aan voor zijn voeten zodat hij als voorheen weer gevangen zat.

Daar plaatste hij het meisje op Devakî's bed en legde hij zichzelf weer de ketenen aan voor zijn voeten zodat hij als voorheen gevangen bleef. (Vedabase)

 

Tekst 53

Yas'odâ, de vrouw van Nanda, had met het baren van haar kind er geen idee van hoe het er precies uitzag, omdat ze, overmand door slaap vanwege de zware bevalling, haar bewustzijn had verloren.'

Yas'odâ, de vrouw van Nanda die ook een kind had gebaard, had er geen idee van hoe het er precies uitzag omdat overmand door slaap van het zware bevallen haar geheugen haar in de steek had gelaten.' (Vedabase)

  


*: Svâmî Prabhupâda geeft als commentaar: 'Als we deze wereld als vals beschouwen, vallen we in de categorie van de Asura's, die zeggen dat deze wereld onwerkelijk is, geen reden van bestaan heeft noch een controlerende God kent (asatyam apratishthham te jagad âhur anîs'varam). Zoals beschreven in het zestiende Hoofdstuk van de Bhagavad Gîtâ, is dit de conclusie van de demonen.'

 

 

 

 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het eerste schilderij op deze pagina is getiteld: "Birth of Shri Krishna" ,
©
Excoticindia.com, gebruikt met toestemming.
De tweede (met de computer verbeterde) afbeelding van Vasudeva met Krishna die uit de gevangenis ontsnapt is van
Raja Ravi Varma.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties