regelbalk



 

 

Canto 10

Prabhupâda Pranâti

 
 

Hoofdstuk 2: De Gebeden van de Halfgoden tot Heer Krishna in de Moederschoot

(1-2) S'rî S'uka zei: 'Onder de hoede van de machtige koning van Maghada, Jarâsandha [zie 9.22: 8], vond er met de medewerking van types als Pralamba, Baka, Cânûra, Trinâvarta, Aghâsura, Mushthika, Arishtha, Dvivida, Pûtanâ, Kes'î, Dhenuka en Asurakoningen als Bâna, Bhaumâsura en meer van dat soort, een systematische vervolging plaats [door Kamsa] van de koningen van Yadu. (3) Opgejaagd zochten ze hun toevlucht in de landen van de Kuru's, de Pañcâla's, de Kekaya's, de S'âlva's, de Vidharba's, de Nishadha's, de Videha's en de Kos'ala's. (4-5) Sommigen van hun verwanten steunden echter de politiek van de zoon van Ugrasena [Kamsa]. Toen Kamsa zes van de kinderen had vermoord die werden geboren uit Devakî, wekte de zevende, een volkomen expansie van Vishnu die werd geëerd met de naam Ananta, daarom als vrucht in de schoot van Devakî zowel vreugde als verdriet. (6) Toen de Allerhoogste Heer die tevens de Superziel is van ieder levend wezen [zie ook B.G. 10: 11], hoorde van de angst die er voor Kamsa bestond bij de Yadu's die Hem als hun toevlucht hadden gekozen, instrueerde Hij Zijn spiritueel vermogen [Yoga-mâyâ] als volgt: (7) 'O Devî zo goed voor alle levende wezens, ga naar Vraja, de plaats die prachtig is met haar koeherders en koeien, en waar Rohinî en de andere vrouwen van Vasudeva, uit angst voor Kamsa, in afzondering leven in de koeherdersgemeenschap [de gokula] van Nanda. (8) In de schoot van Devakî bevindt zich de vrucht bekend als [Ananta-]S'esha die een volkomen expansie van Mij is. Zorg ervoor dat Hij zonder problemen van haar schoot wordt overgedragen naar de schoot van Rohinî [*]. (9) Op dat moment zal Ik met al Mijn verschillende aspecten [met Mijn volle vermogen] de zoon van Devakî worden, o heil van allen. Ondertussen zal jij verschijnen als de dochter van Yas'odâ, de vrouw van Nanda. (10) De mensen [de s'âkta's in tegenstelling tot de Vaishnava's] zullen je, met verschillende vormen van offeren, met wierook aanbidden als zijnde de beste Godin voor alle verlangens, daar jij, met het verlenen van jouw zegeningen, iedere wens in vervulling doet gaan.  (11-12) Afhankelijk van de plaats op aarde [**] zal je worden vereerd met verschillende namen zoals Durgâ, Bhadrakâlî, Vijayâ, Vaishnavî, Kumudâ, Candikâ, Krishnâ, Mâdhavî, Kanyakâ [of Kanyâ-kumârî], Mâyâ, Nârâyanî, Îs'ânî, S'âradâ en Ambikâ [***]. (13) Omdat Hij van moederschoot wisselt [van Devakî naar Rohinî] zullen de mensen in de wereld Hem aanspreken met de naam Sankarshana, omdat Hij de mensen [van Gokula] genoegen verschaft zal men Râma tegen Hem zeggen, en vanwege Zijn grote fysieke kracht zal Hij Balabhadra worden genoemd.'

(14) Aldus geïnstrueerd door de Allerhoogste Heer, aanvaardde ze Zijn woorden met de mantra 'Om'. Vervolgens omliep ze Hem en ging weg om precies dat te doen wat haar werd opgedragen [vergelijk B.G. 16: 24]. (15) Toen Devakî's vrucht, dankzij de sluimering van de yoga [opgewekt door Yoga-mâyâ, zie B.G. 2: 69], werd overgedragen naar Rohinî, jammerde iedereen 'Helaas, de baby is verloren' [denkende dat het een miskraam was]. (16) De Allerhoogste Heer, de Ziel van Allen, die altijd een einde maakt aan de angst van Zijn toegewijden, ging toen met Zijn volle vermogen de geest van Vasudeva binnen [zie ook 3.2: 15]. (17)  Met het [in zich] dragen van de  stralende toevlucht van de Oorspronkelijke Persoon, schitterde Vasudeva als de zon, en daardoor was hij voor een ieder moeilijk te aanschouwen of te benaderen. (18) Hij, de Zegen van Heel het Universum, die Onfeilbaar is in al Zijn Delen, werd daarna van geest tot geest in Zijn geheel door de zoon van S'ûrasena [Vasudeva] overgedragen aan zijn devî [Devakî], zodat ze, met het behouden van de Allerhoogste Ziel en Oorzaak van Alle Oorzaken, van puur geluk opbloeide als de oostelijke hemel. (19) Devakî, met in haar schoot de Instandhouder van Alle Universa, kon, opgesloten zittend in het Bhojahuis zoals de vlammen van een bedekt vuur of als de kennis van iemand die zich niet kan uitdrukken, zo haar licht niet vrij laten schijnen [****]. (20) Maar Kamsa zag dat ze straalde met de schoonheid van het in zich dragen van de Onoverwinnelijke, en dat ze heel de atmosfeer opklaarde met haar schitterende glimlachen. Hij zei tot zichzelf: 'Degene die nu de schoot van Devakî is binnengegaan moet wel haast de Heer zijn die me zal doden. Ze heeft er nog nooit eerder zo uitgezien! (21) Wat moet ik nu doen om mijn eigenbelang niet te verwaarlozen? Ik ga er van uit dat het Voorbeeld van de Deugd Zijn manier van doen niet op zal geven. Het vermoorden van een vrouw, van mijn zuster, juist nu ze zwanger is, zal voor altijd mijn reputatie en weelde aantasten, en mijn levensduur bekorten. (22) Hij die zijn leven doorbrengt met veel wreedheid is dood bij het leven. Als de tijd voor het lichaam erop zit zal iedereen hem verdoemen en zal hij, met zijn lichamelijke kijk op het leven [zie ook 7.5: 30 en 5.5: 5 en B.G. 16: 18-21], zonder twijfel in de diepste duisternis belanden [Andhatama, zie ook 3.20: 18 en 5.26: 9].'

(23) Het gruwelijke idee van het vermoorden [van de moeder] aldus overwegend, zag hij er van af en hield hij zich in bedwang. Volhardend in vijandigheid wachtte hij het moment af dat de Heer Zijn geboorte zou nemen. (24) Of hij nu zat of lag, waar hij ook was, hij at of hij naar toe ging, dacht hij [vol van haat] aan Hrishîkes'a, de Heer van de Zinnen. Hij was de hele wereld voor hem. (25) Maar Heer Brahmâ en Heer S'iva kwamen daar bijeen met de wijzen, Nârada en andere goddelijke persoonlijkheden en hun gevolg, en behaagden Hem, Hij die de Sterkste Man van Allen is, gezamenlijk met hun bovenzinnelijke gebeden: (26) 'U bent de waarheid van de gelofte [zie 9.24: 56 en B.G. 9: 22], de waarheid van het Allerhoogste en de waarheid van de drievoudigheid [van b.v. verleden, heden en toekomst]. U bent de bron van alle waarheid die alle waarheden doordringt, U bent de waarheid van alles wat voor waar doorgaat, de oorspronkelijke waarheid van iedere waarheid die men ziet, en de waarheid van alles wat betrekking heeft op de Allerhoogste Ziel, van U, aan wie wij ons geheel overgeven. (27) De oorspronkelijke boom [van dit universum, van ons lichaam] met daarin twee vogels [de ziel en de Superziel], is één in zijn afhankelijkheid [van de materie], twee in zijn vruchten [van geluk en verdriet], drie in zijn wortels [de drie geaardheden], vier in zijn smaken [de purushârtha's, de burgerdeugden], vijf in zijn kennen [de vijf zinnen], zes in zijn toestanden [van weeklagen, illusie, ouderdom, dood, honger en dorst], zeven in zijn lagen ['zijn bast' of de kosha's, de soorten lichamen], acht in zijn takken [de elementen, de geest, de intelligentie en het ego], negen in zijn lichaamsopeningen en tien in zijn bladerdek [ofwel de tien verschillende luchten, zie 7.15: 42]. (28) U als de Ene en Gehele, bent de Oorspronkelijke Bron van dit zichtbare universum [van deze boom]. U bent de genade [het behoud] als we aan vertwijfeling [vernietiging] zijn overgeleverd. Zij wiens intelligentie wordt overdekt door Uw mâyâ en de visie ontberen van Uw toegewijden en geleerden, kunnen U niet zien voorbij de veelvoud. (29) Ten behoeve van ieder levend wezen, bewegend of niet bewegend, waakt U over de ziel en zaligheid, met het aannemen van allerlei soorten van gedaanten bestaande uit zuivere goedheid, die de deugdzamen  bovenzinnelijk geluk brengen, en die telkens weer een einde maken aan hen die niet willen deugen. (30) Geheel opgaand in een niet aflatende meditatie op U als de thuishaven van het volledige bewustzijn, o Lotusogige, klimt men, door die éénpuntigheid zoals beoefend door de grootsten, aan boord van de boot van Uw lotusvoeten die de grote oceaan van onwetendheid reduceert tot [het formaat van] de hoefafdruk van een kalf [vergelijk 10.1: 5-7]. (31) Als ze zelf eenmaal de weerspannige oceaan van duisternis hebben overgestoken die zo moeilijk te boven te komen is, o Licht van de Wereld, laten zij [de ervaren toegewijden] die dankzij Uw genade voor de waarheidlievenden vol zijn van goede wil [om te helpen], de boot [de methode] van Uw lotusvoeten in deze wereld achter zich [zie ook B.G. 6: 44]. (32) Alle anderen die Uw lotusvoeten negeren, o Lotusogige, zitten gevangen in een illusie van bevrijd zijn, en hebben, verstoken van U, een onzuivere intelligentie. Hoewel ze succes hebben met gestrenge praktijken [van boete doen en dergelijke], vallen ze uit hun verheven positie weer terug in de materiële wereld [zie ook B.G. 8: 15-16 en 5.6: 11]. (33) In tegenstelling tot de niet-toegewijden, vallen zij die U volgen in toewijding, o Mâdhava, niet weg van het pad. Omdat zij geheel en al tot U zijn aangetrokken, worden ze door U beschermd, en bewegen ze zich, zonder angst, over de hoofden van degenen die tegen hen in het geweer treden, o Meester [zie ook 1.5: 17 en B.G. 18: 78]. (34) Teneinde [Uw heerschappij] te handhaven, neemt Uwe Heerlijkheid, die bestaat voorbij de geaardheden, een gedaante aan voor het heil en welzijn van al de belichaamde zielen, zodat de menselijke samenleving, in overeenstemming met de Veda, middels [bhakti] yoga en verzaking volledig verzonken in Uw eerbetoon, van opoffering kan zijn [zie ook B.G. 3: 9 & 18: 3]. (35) Hoe zouden we tot Uw wijsheid, die de onwetendheid verdrijft, kunnen zijn gekomen, als de zuiverheid van het bestaan, o Bron van de Wereld, niet deze constante [aanwezigheid] van U zou zijn? De onwetendheid wordt volledig weggevaagd als die kwaliteit van U tot leven wordt gewekt door Uw Heerlijkheid als U zich manifesteert, en daarvoor bestaat er geen alternatief. (36) O Heer, op het pad van de woorden en stellingen van hen die zich [enkel] op de geest beraden [het onpersoonlijk intellect], kan men zich niet verzekeren van Uw naam, gedaante, kwaliteiten en handelingen. U realiseert men zich slechts door Uw naam en gedaante [daadwerkelijk] in praktijk te brengen [met eerbetoon en gezang; zie ook 1.3: 37-38, 4.18: 5, 7.15: 58 en B.G. 6: 24 & 18: 55]. (37) Voortdurend over Uw goedgunstige namen en gedaanten vernemend, er verzen over aanhalend, ze herinnerend en ze overdenkend [zie 7.5: 23-24], is hij, die van een onverdeelde aandacht is in dienst aan Uw lotusvoeten, niet langer in staat zich nog in de wereld te verliezen [zie ook 6.17: 28-31]. (38) Met deze aarde als de plaats van Uw voeten, o Heer, is het ons geluk om te zien hoe de Asuralast [door U] wordt weggenomen. Dankzij de grondeloze genade van Uw manifestatie als de Meester over Alles en Allen, mogen wij het geluk genieten, zowel in de hemel als op de aarde getuige te zijn van de merktekenen van Uw bovenzinnelijk gesierde lotusvoeten [met de schelphoorn, de lotus, de knots en de schijf]. (39) Voor U, die onze levens stuurt, bestaat er [op zich] geen geboorte [of dood, zoals wij dat onder ogen moeten zien]. Het lijdt echter geen twijfel dat de zaak van het geboren worden niet zonder het genoegen [van Uw bevrijdende spel en vermaak] kan bestaan. U bent immers, met het geboren worden, zich handhaven en sterven van ons normale zielen - dat door de uitwendige energie wordt beschikt -, onze veilige haven voor iedere angst. (40) In de gedaante van een vis, een paard, een schildpad, een leeuw, een zwijn, een zwaan [of zelfgerealiseerde wijze], een koning en als een geleerd man onder de godvruchtigen [zoals Heer Vâmana], bent U, o Heer, ten tonele verschenen als avatâra's. Redt nu alstUblieft, ons en de drie werelden, o Meester, neem de last van de wereld weg, o beste van de Yadu's, we dragen al onze gebeden aan U op [zie ook 1.3]. (41) [en tot Devakî baden ze:] Tot ons geluk, o moeder, kan de Allerhoogste Persoonlijkheid met al Zijn energieën nu worden waargenomen in uw schoot. De Opperheer is een ieder welgezind. Maakt u zich daarom nimmer zorgen over de heer van de Bhojas [Kamsa] die het wenst te worden gedood door Hem, de beschermer van de Yadudynastie, die uw zoon zal worden.'

(42) S'rî S'uka zei: 'Na op deze manier hun gebeden te hebben gebracht voor de Oorspronkelijke Persoonlijkheid wiens gedaante bovenzinnelijk is, keerden al de halfgoden, met Brahmâ en S'iva voorop, naar hun verblijfplaatsen terug.'

  

next

 
 

Derde herziene editie, geladen 10 april, 2020.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1-2

S'rî S'uka zei: 'Onder de hoede van de machtige koning van Maghada, Jarâsandha [zie 9.22: 8], vond er met de medewerking van types als Pralamba, Baka, Cânûra, Trinâvarta, Aghâsura, Mushthika, Arishtha, Dvivida, Pûtanâ, Kes'î, Dhenuka en Asurakoningen als Bâna, Bhaumâsura en meer van dat soort, een systematische vervolging plaats [door Kamsa] van de koningen van Yadu.
S'rî S'uka zei: 'Onder de hoede van de machtige koning van Maghada, Jarâsandha [zie 9.22: 8], was er met de medewerking van Pralamba, Baka, Cânûra, Trinâvarta, Aghâsura, Mushthika, Arishtha, Dvivida, Pûtanâ, Kes'î, Dhenuka, [Narakâsura] en dergelijken en asura koningen als Bâna, Bhaumâsura en meer van dat soort, een systematische vervolging van de koningen van Yadu. (Vedabase)

 

Tekst 3

Opgejaagd zochten ze hun toevlucht in de landen van de Kuru's, de Pañcâla's, de Kekaya's, de S'âlva's, de Vidharba's, de Nishadha's, de Videha's en de Kos'ala's.

Zij, geplaagd, zochten hun toevlucht in de landen van de Kuru's en de Pañcâla's, de Kekaya's, de S'âlva's, de Vidharba's, de Nishadha's, de Videha's en de Kos'ala's. (Vedabase)

 

Tekst 4-5

Sommigen van hun verwanten steunden echter de politiek van de zoon van Ugrasena [Kamsa]. Toen Kamsa zes van de kinderen had vermoord die werden geboren uit Devakî, wekte de zevende, een volkomen expansie van Vishnu die werd geëerd met de naam Ananta, daarom als vrucht in de schoot van Devakî zowel vreugde als verdriet.

Sommigen van hun verwanten echter begonnen dezelfde politiek te volgen die hij, de zoon van Ugrasena [Kamsa], erop nahield met zijn vermoorden van zes van de kinderen die werden geboren uit Devakî. De zevende, een volkomen expansie van Vishnu die werd geëerd met de naam Ananta, was [zodoende] als een vrucht in de schoot van Devakî een bron van zowel vreugde als smart. (Vedabase)

 

Tekst 6

Toen de Allerhoogste Heer, die tevens de Superziel is van ieder levend wezen [zie ook B.G. 10: 11], hoorde van de angst die er voor Kamsa bestond bij de Yadu's die Hem  als hun toevlucht hadden gekozen, instrueerde Hij Zijn spiritueel vermogen [Yoga-mâyâ] als volgt:

De Allerhoogste Heer die ook de Superziel is van ieder levend wezen [zie ook B.G. 10: 11], gaf, met begrip voor de angst voor Kamsa van de Yadu's die Hem zochten als hun Hoogste Toevlucht, Zijn spiritueel vermogen [Yogamâyâ] als volgt opdracht. (Vedabase)

 

Tekst 7

'O Devî zo goed voor alle levende wezens, ga naar Vraja, de plaats die prachtig is met haar koeherders en koeien, en waar Rohinî en de andere vrouwen van Vasudeva, uit angst voor Kamsa, in afzondering leven in de koeherdersgemeenschap [de gokula] van Nanda.

'O Devî, zo goedgunstig, ga naar Vraja zo prachtig met haar koeherders en koeien, waar Rohinî en andere vrouwen van Vasudeva, in afzondering uit angst voor Kamsa leven in de koeherders-gemeenschap [Gokula] van Nanda. (Vedabase)

 

Tekst 8

In de schoot van Devakî bevindt zich de vrucht bekend als [Ananta-]S'esha die een volkomen expansie van Mij is. Zorg ervoor dat Hij zonder problemen van haar schoot wordt overgedragen naar de schoot van Rohinî [*].

In de schoot van Devakî bevindt zich de vrucht bekend als [Ananta-] S'esha die een volkomen expansie van Mij is; zorg voor een probleemloze overdracht door Hem er toe te bewegen vanuit haar over te gaan in de schoot van Rohinî [*]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Op dat moment zal Ik met al Mijn verschillende aspecten [met Mijn volle vermogen] de zoon van Devakî worden, o heil van allen. Ondertussen zal jij verschijnen als de dochter van Yas'odâ, de vrouw van Nanda.

Dan zal Ik met Mijn volle vermogen Mijn bijdrage leveren door Devakî's zoon te worden, o heil voor allen, terwijl jij ook zal verschijnen als de dochter van Yas'odâ, de vrouw van Nanda. (Vedabase)

 

Tekst 10

De mensen [de s'âkta's in tegenstelling tot de Vaishnava's] zullen je, met verschillende vormen van offeren, met wierook aanbidden als zijnde de beste Godin voor alle verlangens, daar jij, met het verlenen van jouw zegeningen, iedere wens in vervulling doet gaan.

De mensen [de s'âkta's in tegenstelling tot de Vaishnava's] zullen je in verschillende vormen van offeren met wierook aanbidden als de vervulling van al hun wensen, daar jij, voor alles wat men zich kan wensen, degene bent die in staat is de zegeningen te verlenen. (Vedabase)

 

Tekst 11-12

Afhankelijk van de plaats op aarde [**] zal je worden vereerd met verschillende namen zoals Durgâ, Bhadrakâlî, Vijayâ, Vaishnavî, Kumudâ, Candikâ, Krishnâ, Mâdhavî, Kanyakâ [of Kanyâ-kumârî], Mâyâ, Nârâyanî, Îs'ânî, S'âradâ en Ambikâ [***].

Afhankelijk van de plaats op aarde [**] zal je verschillende namen krijgen zoals Durgâ, Bhadrakâli, Vijayâ, Vaishnavî en Kumudâ, Candikâ, Krishnâ, Mâdhavî, Kanyakâ [of Kanyâ-kumârî], en Mâyâ, Nârâyanî, Îs'ânî, S'âradâ en ook Ambikâ [***]. (Vedabase)

    

Tekst 13

Omdat Hij van moederschoot wisselt [van Devakî naar Rohinî] zullen de mensen in de wereld Hem aanspreken met de naam Sankarshana, omdat Hij de mensen [van Gokula] genoegen verschaft zal men Râma tegen Hem zeggen, en vanwege Zijn grote fysieke kracht zal Hij Balabhadra worden genoemd.'

Vanwege het wisselen van schoot zullen de mensen in de wereld Hem [de zoon van Rohinî] aanspreken met de naam Sankarshana, vanwege het feit dat hij de mensen genoegen verschaft [toegewijden van ze maakt] wordt Hij [Bala-]Râma genoemd en vanwege Zijn grote fysieke kracht wordt Hij Balabhadra genoemd.' (Vedabase)

 

Tekst 14

Aldus geïnstrueerd door de Allerhoogste Heer, aanvaardde ze Zijn woorden met de mantra 'Om'. Vervolgens omliep ze Hem en ging weg om precies dat te doen wat haar werd opgedragen [vergelijk B.G. 16: 24].

Aldus geïnstrueerd door de Allerhoogste Heer reageerde ze met 'Zo zij het' en 'Om', aldus Zijn opdracht aannemend en na om Hem heen te zijn gelopen daalde ze rechtstreeks neer om precies zoals was opgedragen tewerk te gaan [vergelijk B.G. 16: 24]. (Vedabase)

 

Tekst 15

Toen Devakî's vrucht, dankzij de sluimering van de yoga [opgewekt door Yoga-mâyâ, zie B.G. 2: 69], werd overgedragen naar Rohinî, jammerde iedereen 'Helaas, de baby is verloren' [denkende dat het een miskraam was].

Toen Devakî's vrucht door de sluimering der yoga [ofwel Yogamâyâ, zie B.G. 2: 69] werd overgedragen naar Rohinî jammerde iedereen 'Helaas, de baby is verloren' [denkende dat het een miskraam was].  (Vedabase)

  

Tekst 16

De Allerhoogste Heer, de Ziel van Allen, die altijd een einde maakt aan de angst van Zijn toegewijden, ging toen met Zijn volle vermogen de geest van Vasudeva binnen [zie ook 3.2: 15].

De Allerhoogste Heer, de ene ware liefde voor iedereen die altijd een einde maakt aan de angst van Zijn toegewijden, ging toen met al wat Zijn genade vermag de geest van Vasudeva binnen [zie ook 3.2: 15]. (Vedabase)

 

Tekst 17

Met het [in zich] dragen van de  stralende toevlucht van de Oorspronkelijke Persoon, schitterde Vasudeva als de zon, en daardoor was hij voor een ieder moeilijk te aanschouwen of te benaderen.

Hij, met het met zich meedragen van de geestelijke gloed van de Oorspronkelijke Persoonlijkheid, straalde als de zon en was voor een ieder beslist moeilijk in het gelaat te zien of te benaderen. (Vedabase)

 

Tekst 18

Hij, de Zegen van Heel het Universum die Onfeilbaar is in al Zijn Delen, werd daarna van geest tot geest in Zijn geheel door de zoon van S'ûrasena [Vasudeva] overgedragen aan zijn devî [Devakî], zodat ze, met het behouden van de Allerhoogste Ziel en Oorzaak van Alle Oorzaken, van puur geluk opbloeide als de oostelijke hemel.

Daarna werd Hij, de Zegen van Heel het Universum Onfeilbaar in al Zijn Delen, van geest tot geest in Zijn geheel overgedragen door de zoon van S'ûrasena [Vasudeva] zodat de Allerhoogste Ziel en Oorzaak Aller Oorzaken werd gedragen door zijn devî [Devakî] die van puur geluk bloeide als de oostelijke hemel ['met het overdragen van het licht van de ondergaande zon naar een rijzende maan']. (Vedabase)

 

Tekst 19

Devakî, met in haar schoot de Instandhouder van Alle Universa, kon, opgesloten zittend in het Bhojahuis zoals de vlammen van een bedekt vuur of als de kennis van iemand die zich niet kan uitdrukken, zo haar licht niet vrij laten schijnen [****].

Devakî met in haar schoot de Instandhouder van Alle Universa, kon, als de vlammen van een vuur opgesloten in het Bhoja-huis, in die situatie haar licht niet laten schijnen precies zoals dat is met de kennis van een persoon die niet in staat is zich uit te drukken [*4]. (Vedabase)

 

Tekst 20

Maar Kamsa zag dat ze straalde met de schoonheid van het in zich dragen van de Onoverwinnelijke, en dat ze heel de atmosfeer opklaarde met haar schitterende glimlachen. Hij zei tot zichzelf: 'Degene die nu de schoot van Devakî is binnengegaan moet wel haast de Heer zijn die me zal doden. Ze heeft er nog nooit eerder zo uitgezien!

Kamsa toen hij haar zag, die met de schoonheid van de uitstraling van het in zich dragen van de Onoverwinnelijke heel de levenssfeer deed opklaren met haar schitterende glimlachen, zei tot zichzelf: 'Degene die nu de schoot van Devakî is binnengegaan moet wel haast de Heer zijn die me ter dood zal brengen; ze heeft er nog nooit eerder zo uitgezien! (Vedabase)

 

Tekst 21

Wat moet ik nu doen om mijn eigenbelang niet te verwaarlozen? Ik ga er van uit dat het Voorbeeld van de Deugd Zijn manier van doen niet op zal geven. Het vermoorden van een vrouw, van mijn zuster, juist nu ze zwanger is, zal voor altijd mijn reputatie en weelde aantasten, en mijn levensduur bekorten.

Hoe moet ik, ervan uitgaande dat het Heilige Voorbeeld Zijn aanspraken niet op zal geven, nu verder als ik mijn eigenbelang niet wil verwaarlozen? Het vermoorden van een vrouw, van mijn zuster, juist nu ze zwanger is, zal voor altijd mijn naam, faam en weelde vernietigen en mijn levensduur bekorten. (Vedabase)

 

Tekst 22

Hij die zijn leven doorbrengt met veel wreedheid is dood bij het leven. Als de tijd voor het lichaam erop zit zal iedereen hem verdoemen en zal hij, met zijn lichamelijke kijk op het leven [zie ook 7.5: 30 en 5.5: 5 en B.G. 16: 18-21], zonder twijfel in de diepste duisternis belanden [Andhatama, zie ook 3.20: 18 en 5.26: 9].'

Die persoon die zijn leven doorbrengt met veel wreedheid is al gestorven terwijl hij nog leeft; als de tijd voor het lichaam erop zit zullen alle mensen hem verdoemen en zal hij met zijn lichamelijke begrip voor het leven [zie ook 7.5: 30 en 5.5: 5 en B.G. 16: 18-21] zonder twijfel in de diepste duisternis belanden [Andhatama, zie ook 3.20: 18 en 5.26: 9].' (Vedabase)

 

Tekst 23

Het gruwelijke idee van het vermoorden [van de moeder] aldus overwegend, zag hij er van af en hield hij zich in bedwang. Volhardend in vijandigheid wachtte hij het moment af dat de Heer Zijn geboorte zou nemen.
Met aldus het gruwelijke idee van moord in zijn gedachten, zag hij er, zichzelf in bedwang houdend, van af op die manier tewerk te gaan. Volhardend in vijandigheid wachtte hij het moment af dat de Heer Zijn geboorte zou nemen. (Vedabase)


Tekst 24

Of hij nu zat of lag, waar hij ook was, hij at of hij naar toe ging, dacht hij [vol van haat] aan Hrishîkes'a, de Heer van de Zinnen. Hij was de hele wereld voor hem.

Of hij nu zat of neerlag, waar hij ook was, at, liep of naartoe ging, dacht hij [in haat dus] aan Hrishîkes'a, de Heer der Zinnen, met het idee dat Hij de hele wereld was en niets anders. (Vedabase)

  

Tekst 25

Maar Heer Brahmâ en Heer S'iva kwamen daar bijeen met de wijzen, Nârada en andere goddelijke persoonlijkheden en hun gevolg, en behaagden Hem, Hij die de Sterkste Man van Allen is, gezamenlijk met hun bovenzinnelijke gebeden:

Maar Heer Brahmâ en Heer S'iva die daar aankwamen met de wijzen, Nârada en andere goddelijke persoonlijkheden en hun gevolg behaagden allen tezamen Hem, die van Allen de Zegen is, met hun bovenzinnelijke gebeden: (Vedabase)

 

Tekst 26

'U bent de waarheid van de gelofte [zie 9.24: 56 en B.G. 9: 22], de waarheid van het Allerhoogste en de waarheid van de drievoudigheid [van b.v. verleden, heden en toekomst]. U bent de bron van alle waarheid die alle waarheden doordringt, U bent de waarheid van alles wat voor waar doorgaat, de oorspronkelijke waarheid van iedere waarheid die men ziet, en de waarheid van alles wat betrekking heeft op de Allerhoogste Ziel, van U, aan wie wij ons geheel overgeven.

'De waarheid van de gelofte [zie 9.24: 56 en B.G. 9: 22], de waarheid van het Allerhoogste, de waarheid in het drievoudige [van b.v. verleden, heden en toekomst] bent U; U bent de bron van alle waarheid die alle waarheden doordringt en die van de waarheid van de elementen en van al [het relatieve] dat voor waar wordt gehouden de oorspronkelijke waarheid bent; van iedere heilige waarheid de oorsprong is alles waar wat betrekking heeft op U, die wij onze volledige overgave bieden. (Vedabase)

 

Tekst 27

De oorspronkelijke boom [van dit universum, van ons lichaam] met daarin twee vogels [de ziel en de Superziel], is één in zijn afhankelijkheid [van de materie], twee in zijn vruchten [van geluk en verdriet], drie in zijn wortels [de drie geaardheden], vier in zijn smaken [de purushârtha's, de burgerdeugden], vijf in zijn kennen [de vijf zinnen], zes in zijn toestanden [van weeklagen, illusie, ouderdom, dood, honger en dorst], zeven in zijn lagen ['zijn bast' of de kosha's, de soorten lichamen], acht in zijn takken [de elementen, de geest, de intelligentie en het ego], negen in zijn lichaamsopeningen en tien in zijn bladerdek [ofwel de tien verschillende luchten, zie 7.15: 42].

Eén in afhankelijkheid [van de materie], twee in het vruchtdragende [geluk/ongeluk], drie in zijn wortels [de geaardheden] vier in smaken [de purushârtha's], vijf in het kennen [de zinnen], zes in omstandigheden [van weeklagen, illusie, ouderdom, dood, honger en dorst], zeven in lagen ['de bast' of de kosha's], acht in zijn takken [de elementen, de geest, de intelligentie en het ego], met negen lichaamsopeningen, met het tienvoudige in zijn dek ['de bladeren' of de tien luchten, zie 7.15: 42] en met twee vogels [de ziel en de Superziel] er in, is inderdaad dat lichaam [individueel als ook in zijn volledigheid] de oorspronkelijke boom. (Vedabase)

 

Tekst 28

U als de Ene en Gehele, bent de Oorspronkelijke Bron van dit zichtbare universum [van deze boom]. U bent de genade [het behoud] als we aan vertwijfeling [vernietiging] zijn overgeleverd. Zij wiens intelligentie wordt overdekt door Uw mâyâ en de visie ontberen van Uw toegewijden en geleerden, kunnen U niet zien voorbij de veelvoud.

U als de Ene Ware bent van dit zichtbare universum voorwaar de Eigenlijke Bron. Aan U is het behoud met de vernietiging; degenen wiens intelligentie is overdekt door Uw mâyâ zien U niet in de veelvoud - zij zien niet die het ontbreekt aan spiritueel onderricht. (Vedabase)

 

Tekst 29

Ten behoeve van ieder levend wezen, bewegend of niet bewegend, waakt U over de ziel en zaligheid, met het aannemen van allerlei soorten van gedaanten bestaande uit zuivere goedheid, die de deugdzamen  bovenzinnelijk geluk brengen, en die telkens weer een einde maken aan hen die niet willen deugen.

Met het aannemen van allerlei soorten van gedaanten blijft U niettemin de intelligentie boven hen verheven als U voor het heil van ieder levend wezen overal, bewegend of niet bewegend, als het transcendentaal geluk keer op keer al het ongunstige, niet-toegewijde vernietigt dat de waarachtigen in de weg staat. (Vedabase)

 

Tekst 30

Geheel opgaand in een niet aflatende meditatie op U als de thuishaven van het volledige bewustzijn, o Lotusogige, klimt men, door die éénpuntigheid zoals beoefend door de grootsten, aan boord van de boot van Uw lotusvoeten die de grote oceaan van onwetendheid reduceert tot [het formaat van] de hoefafdruk van een kalf [vergelijk 10.1: 5-7].

Ten volle opgaand in een niet aflatende meditatie op U als de thuishaven van het volledige van het bewustzijn, o Lotusogige, klimt men, door die éénpuntigheid zoals beoefend door de grootsten, aan boord van die boot van Uw lotusvoeten die de grote oceaan van onwetendheid terugbrengt tot de hoefafdruk van een kalf [vergelijk 10.1: 5-7]. (Vedabase)

 

 Tekst 31

Als ze zelf eenmaal de weerspannige oceaan van duisternis hebben overgestoken die zo moeilijk te boven te komen is, o Licht van de Wereld, laten zij [de ervaren toegewijden] die dankzij Uw genade voor de waarheidlievenden vol zijn van goede wil [om te helpen], de boot [de methode] van Uw lotusvoeten in deze wereld achter zich  [zie ook B.G. 6: 44].

Zelf de weerspannige oceaan der duisternis overstekend die zo moeilijk te boven te komen is, o Licht van de Wereld, laten zij die meer dan genoeg liefde hebben voor de gevallen zielen [de gevorderde toegewijden] de boot van Uw lotusvoeten achter zich in deze wereld met het afgaan op het uiteindelijke van U, die altijd zo aardig bent voor de volgelingen [zie ook B.G. 6: 44]. (Vedabase)

 

Tekst 32

Alle anderen die Uw lotusvoeten negeren, o Lotusogige, zitten gevangen in een illusie van bevrijd zijn, en hebben, verstoken van U, een onzuivere intelligentie. Hoewel ze succes hebben met gestrenge praktijken [van boete doen en dergelijke], vallen ze uit hun verheven positie weer terug in de materiële wereld [zie ook B.G. 8: 15-16 en 5.6: 11].

Alle anderen, o Lotusogige, die, in de illusie bevrijd te zijn er met een onzuivere intelligentie op los speculeren - ook al zijn ze succesvol in ernstige boetepraktijken -, vallen in minachting voor Uw voeten neer uit de hoogste positie weer terug in de materiële wereld [zie ook B.G. 8: 15-16 en 5.6: 11]. (Vedabase)


Tekst 33

In tegenstelling tot de niet-toegewijden, vallen zij die U volgen in toewijding, o Mâdhava, niet weg van het pad. Omdat zij geheel en al tot U zijn aangetrokken, worden ze door U beschermd, en bewegen ze zich, zonder angst, over de hoofden van degenen die tegen hen in het geweer treden, o Meester [zie ook 1.5: 17 en B.G. 18: 78].

In tegenstelling tot de niet-toegewijden vallen zij, de volgelingen van toewijding o Mâdhava, niet weg van het pad omdat zij, tot U, ten volle zijn aangetrokken zodat door U beschermd zij zich zonder angst over de hoofden bewegen, o Meester, van hen die tegen hen in het geweer treden [zie ook 1.5: 17 en B.G. 18: 78]. (Vedabase)

 

Tekst 34

Teneinde [Uw heerschappij] te handhaven, neemt Uwe Heerlijkheid, die bestaat voorbij de geaardheden, een gedaante aan voor het heil en welzijn van al de belichaamde zielen, zodat de menselijke samenleving, in overeenstemming met de Veda, middels [bhakti] yoga en verzaking volledig verzonken in Uw eerbetoon, van opoffering kan zijn [zie ook B.G. 3: 9 & 18: 3].

Voor het doel van Uw handhaven neemt Uwe Heerlijkheid Bestaand Voorbij de Geaardheden een gedaante aan voor het welzijn en het voordeel van al de belichaamden die, als mensenkinderen verenigd te werk gaand volgens de Veda, in verzaking en volledige verzonkenheid in Uw eerbetoon U hun offers bereiden [zie ook B.G. 3: 9 & 18: 3]. (Vedabase)


Tekst 35

Hoe zouden we tot Uw wijsheid, die de onwetendheid verdrijft, kunnen zijn gekomen, als de zuiverheid van het bestaan, o Bron van de Wereld, niet deze constante [aanwezigheid] van U zou zijn? De onwetendheid wordt volledig weggevaagd als die kwaliteit van U tot leven wordt gewekt door Uw Heerlijkheid als U zich manifesteert, en daarvoor bestaat er geen alternatief.

Als het zuivere van het bestaan, o Bron van de Wereld, niet dit constante van U zou zijn, hoe zou dan de wijsheid tot stand zijn gekomen die het onbenul verdrijft; de onwetendheid wordt volledig weggevaagd op het ontwaken van die kwaliteit van U die Uwe heerlijkheid tentoon spreidt en waarvoor er geen alternatief bestaat. (Vedabase)


Tekst 36

O Heer, op het pad van de woorden en stellingen van hen die zich [enkel] op de geest beraden [het onpersoonlijk intellect], kan men zich niet verzekeren van Uw naam, gedaante, kwaliteiten en handelingen. U realiseert men zich slechts door Uw naam en gedaante [daadwerkelijk] in praktijk te brengen [met eerbetoon en gezang; zie ook 1.3: 37-38, 4.18: 5, 7.15: 58 en B.G. 6: 24 & 18: 55].

Van Uw naam en gedaante kan men zich niet verzekeren met de woorden en stellingen van hen die zich [enkel] op de geest beraden, o Heer, uw naam en gedaante worden slechts gerealiseerd door ze in praktijk te brengen [zie ook 1.3: 37-38, 4.18: 5, 7.15: 58 en B.G: 6: 24 & 18: 55]. (Vedabase)

 

Tekst 37

Voortdurend over Uw goedgunstige namen en gedaanten vernemend, er verzen over aanhalend, ze herinnerend en ze overdenkend [zie 7.5: 23-24] is hij, die van een onverdeelde aandacht is in dienst aan Uw lotusvoeten, niet langer in staat zich nog in de wereld te verliezen [6.17: 28-31].

Voortdurend over Uw goedgunstige namen en gedaanten vernemend, erover reciterend, ze herinnerend en ze becontemplerend [zie 7.5: 23-24] is hij die van een onverdeelde aandacht in actie aan Uw lotusvoeten is, niet in staat zich iets in te beelden [zich een werkelijkheid losstaande van U voor te stellen, zie ook 6.17: 28-31]. (Vedabase)

 

Tekst 38

Met deze aarde als de plaats van Uw voeten, o Heer, is het ons geluk om te zien hoe de Asuralast [door U] wordt weggenomen. Dankzij de grondeloze genade van Uw manifestatie als de Meester over Alles en Allen, mogen wij het geluk genieten, zowel in de hemel als op de aarde getuige te zijn van de merktekenen van Uw bovenzinnelijk gesierde lotusvoeten [met de schelphoorn, de lotus, de knots en de schijf].

Het is ons grote geluk alhier, o Heer, om met deze aarde als de plaats van de voeten Uwer Heerlijkheid de [asura]last weggenomen te zien; dankzij de grondeloze genade van de verschijning van U als de Beheerser zullen wij zo gelukkig zijn in de hemel zowel als op de aarde getuige te zijn van de kentekenen van Uw [met de schelphoorn, de lotus, de knots en de schijf] bovenzinnelijk toegeruste lotusvoeten.  (Vedabase)

 

Tekst 39

Voor U, die onze levens stuurt, bestaat er [op zich] geen geboorte [of dood, zoals wij dat onder ogen moeten zien]. Het lijdt echter geen twijfel dat de zaak van het geboren worden niet zonder het genoegen [van Uw bevrijdende spel en vermaak] kan bestaan. U bent immers, met het geboren worden, zich handhaven en sterven van ons normale zielen - dat door de uitwendige energie wordt beschikt -, onze veilige haven voor iedere angst.

Voor U die onze levens stuurt is er geen geboorte of dood, echter, het staat buiten kijf dat de zaak van het verschijnen niet zonder het genoegen van Uw spel en vermaak kan zijn; de geboorte, dood en handhaving van de normale zielen wordt door de uitwendige energie zo beschikt vanwege U, onze Vluchthaven tegen Iedere Angst. (Vedabase)

 

Tekst 40

In de gedaante van een vis, een paard, een schildpad, een leeuw, een zwijn, een zwaan [of zelfgerealiseerde wijze], een koning en als een geleerd man onder de godvruchtigen [zoals Heer Vâmana], bent U, o Heer, ten tonele verschenen als avatâra's. Redt nu alstUblieft, ons en de drie werelden, o Meester, neem de last van de wereld weg, o beste van de Yadu's, we dragen al onze gebeden aan U op [zie ook 1.3].

Als een vis, als een paard, als een schildpad, als een leeuw, als een zwijn, als een zwaan [of zelfgerealiseerde wijze], als een koning en als een geleerd man onder de godvruchtigen [zoals Heer Vâmana] is Uwe heerlijkheid ten tonele verschenen als avatâra's; redt ons en de drie werelden nu alstUblieft, o Beheerser, neem de last van de wereld weg, o Beste der Yadu's, al onze gebeden dragen we aan U op [zie ook 1.3]. (Vedabase)

 

Tekst 41

[en tot Devakî baden ze:] Tot ons geluk, o moeder, kan de Allerhoogste Persoonlijkheid met al Zijn energieën nu worden waargenomen in uw schoot. De Opperheer is een ieder welgezind. Maakt u zich daarom nimmer zorgen over de heer van de Bhojas [Kamsa] die het wenst te worden gedood door Hem, de beschermer van de Yadudynastie, die uw zoon zal worden.'

[en tot Devakî:] Tot ons geluk, o moeder kan de Allerhoogste Persoonlijkheid met al Zijn energieën nu worden waargenomen in uw schoot; maakt u zich dus, gezien de Opperheer Zijn welwillendheid jegens een ieder, nimmer zorgen over de Bhoja-meester [Kamsa] die erop gefixeerd is door Hem, de beschermer van de Yadu-dynastie die Uw zoon zal worden, te worden gedood.' (Vedabase)

 

Tekst 42

S'rî S'uka zei: 'Na op deze manier hun gebeden te hebben gebracht voor de Oorspronkelijke Persoonlijkheid wiens gedaante bovenzinnelijk is, keerden al de halfgoden, met Brahmâ en S'iva voorop, naar hun verblijfplaatsen terug.' 

S'rî S'uka zei: 'Na op deze manier gebeden te hebben gebracht voor de Oorspronkelijke Persoonlijkheid wiens gedaante bovenzinnelijk is [ofwel Vishnu], keerden al de halfgoden met Brahmâ en S'iva voorop naar hun verblijfplaatsen terug.' (Vedabase)

  

*: Svâmî Prabhupâda geeft als commentaar: 'Symbolisch, zuiverde moeder Devakî's voortdurende angst voor Kamsa haar. Een zuivere toegewijde behoort altijd de materiële omgang te vrezen, en op die manier zullen al de Asura's van materiële associatie worden gedood, zoals de Shad-garbhâsura's werden gedood door Kamsa. Het wordt gezegd dat door de geest, Marîci verschijnt. Met andere woorden, Marîci is een incarnatie van de geest. Marîci heeft zes zonen: Kâma, Krodha, Lobha, Moha, Mada en Mâtsarya (lust, woede, hebzucht, illusie, waanzin en afgunst). De Allerhoogste Persoonlijkheid van God verschijnt in zuivere toegewijde dienst. Dit wordt bevestigd in de Veda's: 'bhaktir evainam dars'ayati'. Alleen bhakti kan iemand in contact brengen met de Allerhoogste Persoonlijkheid van God. De Allerhoogste Persoonlijkheid van God verscheen uit de schoot van Devakî, en daar representeert Devakî symbolisch de bhakti, en Kamsa representeert symbolisch de materiële angst. Als een zuivere toegewijde altijd materiële omgang vreest, manifesteert zich zijn werkelijke positie van bhakti, en verliest hij op een natuurlijke manier zijn interesse voor materiële genoegens. Als de zes zonen van Marîci door een dergelijke angst de dood vinden en men bevrijd is van materiële besmetting, zal in de schoot van de bhakti de Allerhoogste Persoonlijkheid van God verschijnen. Aldus houdt de zevende zwangerschap van Devakî de verschijning in van de Allerhoogste Persoonlijkheid van God. Nadat de zes zoons van Kâma, Krodha, Lobha, Moha, Mada en Mâtsarya zijn gedood, schept de S'esha incarnatie een situatie geschikt voor het verschijnen van de Allerhoogste Persoonlijkheid van God. Met andere woorden, als men zijn natuurlijke Krishna-bewustzijn opwekt, verschijnt Heer Krishna. Dit is de verklaring gegeven door S'rîla Vis'vanâtha Cakravartî Thhâkura.'

**: De namen waarmee Mâyâdevî bekend staat op verschillende plaatsen zijn als volgt opgesomd door Vallabhâcârya. In Vârânasî staat ze bekend als Durgâ, in Avantî kent men haar als Bhadrakâlî, in Orissa is ze bekend als Vijayâ, en in Kulahâpura kent men haar als Vaishnavî of Mahâlakshmî (de vertegenwoordigers van Mahâlakshmî en Ambikâ bevinden zich in Bombay). In het land bekend als Kâmarûpa kent men haar als Candikâ, in Noord-India als S'âradâ, en in Kaap Comorin als Kanyakâ. Aldus is ze verdeeld naar de verschillende namen en plaatsen.

***: S'rîla Vijayadhvaja Tîrthapâda, heeft in zijn Pada-ratnâvalî-tîkâ, de betekenis uiteengezet van de verschillende representaties. Mâyâ staat bekend als Durgâ omdat ze met moeite wordt benaderd, als Bhadrâ omdat ze goedgunstig is, en als Kâlî omdat ze diepblauw is. Omdat ze de meest machtige energie is, staat ze bekend als Vijayâ; Omdat ze een van de verschillende energieën van Vishnu is, staat ze bekend als Vaishnavî; en omdat ze geniet in deze wereld en gelegenheid bied voor materiële genoegens, staat ze bekend als Kumudâ. Omdat ze het zeer ernstig meent met haar vijanden, de Asura's, staat ze bekend als Candikâ, en omdat ze voorziet in allerhande materiële faciliteiten, wordt ze Krishnâ genoemd. Op deze manier is de materiële energie verschillend benoemd en geplaatst in verschillende plaatsen op het oppervlak van de aarde.

****: S'rî Caitanya Mahâprabhu zei:

yâre dekha, târe kaha 'krishna'-upades'a
âmâra âjñâya guru hañâ târa' ei des'a

"Instrueer iedereen te volgen naar de opdrachten van Heer S'rî Krishna zoals die worden gegeven in de Bhagavad Gîtâ en het S'rîmad Bhâgavatam. Wordt op deze manier een geestelijk leraar en probeer een ieder in dit land te bevrijden." (Cc. Madhya 7.128)

 

 

 

 

Creative
                    Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

De twee afbeeldingen links en rechts zijn details van een schilderij genaamd:
'The Gods in Vishnu's heaven with Vishnu sitting enthroned on a heap of lotus petals', Punjab Hills (India),
Punjab Hills (India) 1745 - 1754.
© Victoria & Albert Museum.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties