BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 2: vers 2.44 - 2.50

(44) Zij die door zulke zaken al te gehecht zijn geraakt aan materiële genoegens en weelde, zijn in hun denken verbijsterd en komen nooit tot de vastbeslotenheid van een geest die door intelligentie wordt beheerst. (45) De vedische literatuur handelend over de geaardheden der natuur [goedheid, hartstocht en traagheid] zegt je ze te overstijgen Arjuna, omdat buiten de dualiteit, gefixeerd in de eeuwigheid der goedheid, de ziel wordt bereikt die onbekommerd is over bezitten en het verwerven van bezit. (46) Al het goede van water gevonden in een enkele bron wordt in alle opzichten aangetroffen in een groot vergaarbekken - dienovereenkomstig kan alles wat men aantreft in de Veda's worden gewaardeerd in een spiritueel mens die volkomen is in de kennis.

(47) Je hebt zeker het recht je plicht te doen maar niet de claim over de vruchten wanneer dan ook; zie jezelf nooit als de oorzaak van de resultaten daar je nooit gehechtheid moet laten samengaan met een religieuze plicht.(48) Doe je werk op die manier verbonden blijvend in het opgeven van die gedachtengang, O Dhananjaya [A r j u n a als degene die de weelde overwint] en blijf evenwichtig in slagen en falen daar de realisatie van deze gelijkmoedigheid is wat yoga wordt genoemd. (49) Hou jezelf voorzeker verre van verwerpelijke handelingen met die intelligentie van de yoga, Dhananjaya, in de volle overgave van een dergelijk bewustzijn - want het zijn de miserabelen die pogingen doen terwille van de opbrengst. (50) Iemand gelijk gericht in deze intelligentie kan in dit leven van zowel een goede als een kwalijke uitkomst af komen, derhalve, terwille van de yoga, ga te werk in verbondenheid; dat is de kunst in alle aktiviteiten.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (2.b) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 

 

 

2.44 Degene die te zeer aan zingenot en aardse weelde hangen en hierdoor verward van geest zijn, komen niet tot het vaste besluit de Allerhoogste te dienen.

T o e l i c h t i n g

In het S r î m a d B h â g a v a t a m, waarin het verhaal van de Heer en Zijn toegewijden staat opgetekend, wordt het zo gesteld:

"Wie anders dan de materialisten zouden door het verwaarlozen van de bovenzinnelijke gedachten hun toevlucht nemen tot het niet-permanente van namen en henzelf, de grote massa in het algemeen, als gevallen in de rivier van het lijden zien, beheerst als ze zijn door de misère die het gevolg is van hun eigen arbeid? (2.2: 7)

K r i s h n a noemt mensen die, ookal doen ze zich voor als religieus, maar gehecht zijn aan beest en feest, ronduit warhoofden (apahrta - cetasâm). In het vorige vers legde hij al uit dat baatzucht en v e d i s c h e kennis geen waarachtige combinatie vormen. Hier maakt hij duidelijk dat men er gewoon van in de war raakt. Zoals ook het B h â g a v a t a m stelt raken we zo verstrikt in de terugslagen van ons doen en laten. De zaak hoopt zich op en dan is de ellende van de wereld niet meer tegen te houden. De grove materialist wil enkel vluchtigheid kennen als het op personen aankomt, de hypocriete gelovige die het niet echt meent, maar er wel zijn voordeel in meent te kunnen herkennen leidt net zo'n vluchtig leven, omdat hij zonder een overtuiging (zie 2.41) in vastberadenheid zich op vele dwaalwegen zal bevinden. Van de twee bovengenoemde materialisten, de grove en de schijnheilige, is de laatste natuurlijk beter af. Ookal doet men zich slechts voor als toegewijde, men is toch wel beter op de hoogte van het belang van de Heer en Zijn toegewijden. Daarom zal het lijden en de verwarring van deze mensen minder zijn dan dat van de grove onwetendheid. Beter ten halve bekeerd dan ten hele gedraald. Een p r â k r t a is nog altijd een toegewijde, ookal is hij dan een materialist zonder veel wil tot vooruitgang in het geestelijk leven.

K r i s h n a stelt dat we er met halve maatregelen niet komen. Als we Hem niet echt willen kennen, slechts een beetje aan de honingpot willen likken omdat dat nou eenmaal sociaal is etc., dan zijn we niet echt bevrijd uit de materiële opvatting van het leven. Verlangens naar zingenot zijn ongereguleerd als een span wilde paarden zodat de geest zich gaat gedragen als een stelletje apen van de hak op de tak springend. Men wil niet horen, niet zien en niet spreken. Zo werkt het apenverstand. De onverlichte geest ratelt maar door in het stramien van steeds meer en het ik en mijn van de eigenwaan. Omdat men zo geen rust kan vinden raakt men verslaafd aan allerlei slechte gewoonten waardoor men niet tot het vaste besluit kan komen K r i s h n a te dienen. Wie het geluk niet dient kan het ook niet verwerven. De logica van de materialist mag dan een demonisch wapen zijn, in de handen van een geestelijk gemotiveerde leidt ze tot bevrijding. Heeft men eenmaal geleerd dat geluk geen geluk is als het tijdelijk is en dat duurzaam geluk zonder een eeuwige ziel ondenkbaar is, dan is men in staat om de verlichting te bereiken die resulteert uit het verzaken van de ongereguleerde zinsbevrediging (die men dan als een kwelling kan ervaren). Hierover zegt K r i s h n a tegen de koeherdersmeisjes die Hij eens de kleren wegstal toen ze, ongeoorloofd, naakt aan het baden waren:

"Wie enkel naar Mij verlangt, wordt nooit meer door aardse lust bestookt, zoals geen korrel meer ontkiemt, van rijst die eenmaal is gekookt." (S.B. 10. 22:26 )

Zo kan men van K r i s h n a leren hoe verzaking en plezier hebben zich heel goed laten kombineren. Dit is de essentie van de b h a k t i. De werelds georiënteerde liefde die zich vergelijken laat met de naaktzwemmerij van de g o p i ' s, krijgt van K r i s h n a alleen de kleren terug als ze zich voor Hem willen bloot geven met gevouwen handen. Zo heeft Sri K r i s h n a-D v a i p â y a n a_V y â s a, de auteur van het S r î m a d B h â g a v a t a m, het voor ons beschreven. In concreto houdt dit in dat allerlei verstandige mensen die snappen dat de wereldse verlangens een onoverkomelijke hindernis vormen in de zelfrealisatie, zich als ze het nut van de bescheidenheid inzien verbinden in toegewijde dienst en onder leiding van ervaren toegewijden de handen vouwen in tempels die speciaal voor b h a k t a ' s programma's hebben om ze te leren met K r i s h n a om te gaan.

 

2.45 De Veda's handelen hoofdzakelijk over de drieërlei aard der stoffelijke natuur. Rijs boven deze geaardheden uit, O A r j u n a. Wees aan alle ontstegen. Wees vrij van alle dualisme en alle bezorgdheid om veiligheid en winst en wees hecht verankerd in het zelf.

T o e l i c h t i n g

Hier preludeert K r i s h n a op het thema van de drie geaardheden (g u n a ' s) goedheid ( s a t t v a), traagheid ( t a m a s) en hartstocht ( r a j a s) van de materiële natuur dat Hij in het veertiende hoofdstuk van de G î t â nader uitwerkt. In het Sanskriet heet het (dit vers):

traigunyo - visayâ vedâ nistraigunyo bhavârjuna nirvandvo nitya - sattva - stho niryoga - ksema âtma vân

Letterlijk:

betrekking hebbend op de drieërlei aard der stoffelijke natuur /terzake van /vedische geschriften / in zuiver geestelijk wezensstaat / o A r j u n a / vrij van de pijn der tegenstellingen/ altijd in goedheid verblijvend / vrij van verwerven en bewaren / altijd in het zelf verankerd.

De V e d a ' s hebben een filosofisch gedeelte dat bestaat uit 108 z.g. U p a n i s h a d ' s. Hierin wordt het begin van het geestelijk leven mogelijk gemaakt. De B h a g a v a d G î t â is hier een afspiegeling van en wordt ook wel de G i t o p a n i s h a d genoemd. K r i s h n a maakt duidelijk dat het er allemaal om gaat boven de werking der geaardheden uit te stijgen (n i r - g u n a). In vers veertien van dit Hoofdstuk zegt K r i s h n a al dat het gaat om het 'onbewogen leren verdragen'. Hoe dat in zijn werk gaat is de strekking van de u p a n i s h a d i s c h e wijsheid die de hechte verankering in het Zelf, waarvan K r i s h n a zegt dat Hij het is (10: 20), predikt door vrijmaking van dualisme en bezorgdheid over vergaren en bewaren. Dualisme is de gespletenheid van het valse ego. In de macht van de materiële aantrekking vergeet het levend wezen zijn oorspronkelijke levensstaat als verbonden ziel en ontwikkelt hij afgescheidenheid. In dit vals ego voelt hij zich eenzaam en gefrustreerd waardoor hij zich de verwarring van het verlangen op de hals haalt. Dan is men voortdurend bezorgd over winst en verlies en voelt men zich niet veilig (men leeft in angst). S w a m i_P r a b h u p â d a definiëert geloof, dat de voorwaarde vormt voor vooruitgang op de geestelijke weg als: een onwankelbaar vertrouwen in iets verhevens (B.G. verkl. 2:41). Het Sanskriet woord voor geloof is: s r a d d h â. Ook in andere filosofische systemen dan dat van Heer C a i t a n y a erkent men het allesoverwegende belang van een gezond vertrouwen in de Allerhoogste; de Verhevenheid. Er zijn zes verschillende systemen in de y o g a filosofie waarvan na die van K r i s h n a(-C a i t a n y a), die van Patanjali het meest bekend is in het Westen. Patanjali, die men beschouwt als een incarnatie van  d i - s e s a, het slangenbed waar K r i s h n a op rust in de oceaan der oorzaken voorafgaande aan de nederdaling van de geest in de stof, stelt het zo: sraddha - virya - srmti - samâdhi - prajna - pûrva kahitaresâm. (Yoga Sûtra: I:20). Hiermee bedoelt Patanjali te zeggen dat men de spirituele impasse met geloof en vertrouwen, doorzettingskracht, herinnering (van de v e d i s c h e waarheid) en concentratie (op de Allerhoogste) moet doorbreken zodat men tot p r a j n a, bewustzijn van de ware kennis van God kan komen. K r i s h n a had al uitgelegd dat wijze woorden (p r a j n a) en klagen niet samengaan in de b h a k t i. Hoewel Patanjali als filosoof nauwlijks het belang van I s v a r a, K r i s h n a, de Heer van de Y o g a, aangeeft - hij heeft er slechts één vers voor over - is zijn filosofie een goede voorbereiding op de b h a k t i (Y o g i s v a r a: een titel die ook andere y o g a-grootheden wel eens wordt aangemeten, terwijl K r i s h n a bekend staat als de Allerhoogste). Als men niet gelooft dat het Verhevene de onpersoonlijke lege waarheid is, maar dat Y o g i s v a r a dienen het doel van de gewenste dienstbaarheid is, kan men bevrijding, m u k t i vinden. Een hechte verankering in het Zelf is alleen mogelijk als de ware aard daarvan doorgrond is. Zonder kennis van en liefde voor K r i s h n a geen werkelijke bevrijding.

De impasse ( itaresam; een andere staat) waar Patanjali op doelt is de situatie die ontstaan kan als men ontstegen aan de materiële conceptie van het valse ego in de onpersoonlijke realisatie van het geestelijke (b r a h m a n), in een toestand van isolatie terecht komt die erop neerkomt dat men gewoonweg niet aanwezig is en zich alleen weet. Door realisatie van het p a r a m â t m â, het overal plaatselijk aanwezig persoons-aspekt van K r i s h n a, ookwel Ksirodakasâyi-V i s h n u genoemd, kan men hieruit komen. Het is deze impasse waar men in de b h a k t i van Heer C a i t a n y a tegen vecht: ontstijging moet niet tot een isolement in de onpersoonlijke realisatie op het b r a h m a n -nivo blijven steken. O.a. om deze reden is het onpersoonlijk b r a h m a n ook niet als de oorzaak maar als de uitstraling van de Allerhoogste, Bhagavân K r i s h n a te beschouwen, hetgeen K r i s h n a in de G î t â bevestigt: ' bramano hi pratisthânam', ' B r a h m a n rust in Mij, 14:27). Om met het p a r a m â t m â op nivo van associatie te komen, moet men na het ontwaken 's morgens één à twee uur voor de (gemiddelde) zonsopgang (circa 4 à 5 uur, de zomertijd niet meegerekend, dit heet de b r a h m â - m u h u r t a ), j a p a doen en associatie met toegewijden zoeken. Verschillende vormen van y o g a-beoefening kunnen hiertoe leiden. Door kontakt met toegewijden van B h a g a v â n K r i s h n a, kan men dan geleidelijk opstijgen tot het hoogste nivo: de B h a g a v â n-realisatie (omgang met K r i s h n a). Zonder j a p a valt men weer terug in het onpersoonlijke door een gebrek aan bescheidenheid en/of een gebrek aan weerstand tegen de invloed van m â y â. Als men p r â k r t a ' s, die de laagste graad van toewijding vertegenwoordigen, in de familie heeft, christenen b.v., heeft men het makkelijker K r i s h n a te benaderen.

 

2.46 Alle doeleinden die een kleine bron geleidelijk dient, kunnen ineens worden gediend door meren en zeeën. Evenzo kunnen alle doeleinden van de Veda's worden gediend door degeen die weet wat hun ene doel is.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a maakt hier duidelijk dat het loslaten van de wereld nog niet betekent dat men erbuiten staat. Men is in de wereld, ookal is men er niet van. Als men zich geleidelijk aan bewust wordt hoe men het doel van de Veda's moet dienen, hoe men met K r i s h n a moet omgaan, dan is men, ookal is men aan de stoffelijkheid ontstegen, niettemin volledig in de wereld aanwezig op zo'n manier dat alle (v e d i s c h e) doeleinden daarmee gediend zijn zoals een grote zee ineens de geleidelijkheid van een kleine bron. Maakt men onderdeel uit van K r i s h n a's dienst, dan maakt men onderdeel uit van de grote zee van Zijn Alomtegenwoordige werking.

A r j u n a krijgt van K r i s h n a stevig het hart onder de riem gestoken: hij moet zich geen zorgen maken dat hij, als hij zijn baatzucht, zijn verlangen naar winst en werelds genoegen moet opgeven, zijn plicht zou verzaken en oneervol door het leven zou gaan. Zijn probleem is zijn idee alles zelf te moeten regelen. Alles zou van hem afhangen, of hij vecht of niet, of hij heerst of niet. Dit is zijn illusie. In feite zijn alle levende wezens met K r i s h n a verbonden, ookal zijn ze zich dit allemaal nog niet zo bewust. In die zin dienen ze Hem wel, maar niet bij het bewustzijn dat het handelen gelukkig maakt. Een levend wezen dat niet direkt voor het eeuwig geluk bezig blijft, moet van vorm veranderen tot hij merkt dat dat gebeurt uit een verlangen naar dat eeuwige geluk. Zo is ieder streven naar geluk indirekt een dienst aan de Opperheer, ookal is de kwaliteit nog zo abominabel. Een student die werkt om later een beroep uit te kunnen oefenen, is nog niet rechtstreeks dienstbaar, maar is door zijn gerichtheid al wel een richtingaanwijzer voor degenen die hetzelfde doel nastreven. Het kleinste levende wezen is al bezig met het opbouwen van orde: een vitaal lichaam. Zelfs in eencellige aanwezigheid dient het al de Behouder Vishnu en is het creatief, zichzelf reproducerend bezig en vernietigt het voor zijn voeding zijn voedsel. Het p a r a m â t m â is zelfs in de kleinste molecuul aanwezig als een potentiële heelheid van K r i s h n a: als een dienaar van behoud, schepping en vernietiging: 'Met slechts één deeltje van Mijzelf doordring ik dit hele universum' (10:42). Zo moet men de hele materiële schepping zien als één grote zindering van K r i s h n a's Liefde. Leven kan je materieel niet direkt zien, anders dan het af te leiden uit de bewegingen om ons heen en de werking van de Tijd. Men ziet slechts de uitdrukking, de ziel zelf is immers onzichtbaar (B.G. 2:25). Men kan de wereld als een grote leegte zien om te kunnen ontsnappen aan zijn bepaaldheden. K r i s h n a richt de aandacht op het tegendeel: je maakt deel uit van een gigantisch geheel, de kosmische werkelijkheid van alle planeten, sterrenstelsels en alle levende wezens die zich daarop bevinden en die allen op het zelfde moment hun dienst aan K r i s h n a leveren. K r i s h n a richt onze blik op die ongelooflijke werkelijkheid. We moeten niet in de put gaan zitten met het idee van een lege wereld waarin je hopeloos rondworstelt met het idee dat je de boel in je eentje naar je hand zou moeten zetten. Dat is onmogelijk, dat druist tegen alle gezonde verstand in. Wees zo wijs A r j u n a, te begrijpen dat als je als enkel individu het Allerhoogste dient je je verenigt met de dienstbaarheid van alle bestaande individuen van alle tijden in de gehele kosmische schepping.

De grote universele (kosmische) gedaante van K r i s h n a, de z.g. v i r a t - r u p a, is het object van meditatie van alle beginnende toegewijden die vanuit het grove materiële idee nog niet direkt dienst aan K r i s h n a ontwikkelen. In het begin is het heel moeilijk om zich duidelijk een voorstelling te maken van wat K r i s h n a allemaal met Zich meebrengt en hoe men zich moet gedragen. Voor deze beginners die nog erg verknocht zijn aan de materiële conceptie van het bestaan, wordt in het S r î m a d B h â g a v a t a m gezegd dat dezen allereerst op de v i r a t - r u p a moeten mediteren (2.1:23-24, 2.2:14). Zo gauw zich dan het gevoel ontwikkelt dat K r i s h n a in dit vers beschrijft, het gevoel van de alle v e d i s c h e doeleinden dienende alomtegenwoordige liefde van en voor God, dan kan men zich in toegewijde dienst verbinden. Dit alles natuurlijk nadat men zijn normale verplichtingen heeft vervuld. Het kan niet genoeg gezegd worden dat men niet zomaar van het 'slagveld' van de plichtsvervulling kan wegvluchten. Meditatie heeft pas zin als men daar aan toe is. Na gedane arbeid is het goed rusten. Zo is het ook met mediteren. Men moet zich er in den beginne steeds van overtuigen of er niet iets over het hoofd is gezien in de plichtsvervulling. Pas met het idee 'ik heb gedaan wat ik kon' kan men tot K r i s h n a komen. Ookal kan iedereen zich in principe te allen tijde aan K r i s h n a overgeven en van verdere materiële verplichtingen worden bevrijd, toegewijde dienst blijft 'doen wat men kan' ( k a r m a - y o g a). Meditatie is het natuurlijk gevolg van het doen van arbeid. God schiep de wereld in zeven dagen. Op die dag, de zevende, rustte Hij uit en zag dat het goed was. Dit is alle christenen bekend. Wil men als christen tot K r i s h n a komen, dan bezint men zich op de filosofie van de v a i s h n a v a ' s die het idee van arbeid voortzetten tot in de geestelijke wereld. Het is niet zo dat men de wereld vergeestelijken wil, het is zo dat men zelf vergeestelijkt in de wereld, terwijl men gewoon zijn werk daarin doet. K r i s h n a-bewustzijn betekent ontwikkeling van beschaving en intelligentie. Hoe dichter men bij K r i s h n a, de bron van alle kennis komt, deste beter de intelligentie functioneert. Met meditatie op Hem bezig blijven met werk voor Hem is wat men verbondenheid met God door toewijding ofwel b h a k t i - y o g a noemt.

 

2.47 Je hebt het recht je voorgeschreven plicht te vervullen, maar de vruchten ervan komen je niet toe. Zie jezelf nooit als de oorzaak van het resultaat van je bezigheden en tracht nooit je plicht te verzuimen.

T o e l i c h t i n g

Alvorens men zijn plicht kan verzaken, moet men weten wat die plicht is. Onwetendheid hierover kenmerkt de z.g. k a r m i, iemand die verstrikt is in baatzuchtig werk. Men denkt dan 'ik werk voor het gewin, ik kan net zo goed iets anders doen dat ook wat oplevert'. Het gaat echter niet om het geld, maar om het werk dat men doet. Waarvoor doe ik het, hoe en waarom. Plichtsbesef krijgt men als men het nut van zijn werk inziet. Zo zou je kunnen zeggen: men heeft de plicht zichzelf te bekeren, anders bekeert de wereld jou. Wie wil er zich als een slaaf van de wereld laten bepalen? Op basis van een dergelijk gezond verstand kan men het nut ervan inzien waarom met K r i s h n a saamhorigheid te ontwikkelen. K r i s h n a heeft het hier over voorgeschreven plichten. Daarmee doelt Hij op de plichten die voortvloeien uit de maatschappelijke positie waarin men zich bevindt. Men moet dit niet los van K r i s h n a zien, de maatschappelijke geledingen met de daarbij behorende taken zijn een natuurlijke gegevenheid. Stamhoofden, priesters en handelaren vindt men in allerlei menselijke samenlevingsvormen weer terug. Zonder deze geledingen kan men moeilijk spreken van beschaving. Wat K r i s h n a eenduidig wil is beschaving. Hij wil niet dat we het erbij laten zitten, ookal kost dat moeite, is het onvolmaakt of Gaat het samen met allerlei konflikten en menselijk lijden. We behoren de maatschappelijke geledingen met zijn taakverdelingen waarin een ieder zijn plaats kan zoeken en vinden als een uiting van Zijn wil te beschouwen. In de B h a g a v a d G î t â stelt Hij dat Hijzelf dit systeem in het leven heeft geroepen (4:13). In het S r î m a d B h â g a v a t a m 11.10: 1 stelt Hij:

' Volledig toevlucht tot Mij nemend, met de geest zorgvuldig gefixeerd in de toegewijde dienst van de Heer zoals door Mij gesproken, moet men leven zonder persoonlijk verlangen en het sociale en beroeps-systeem genaamd v a r n â s r a m a beoefenen.'

Als we op dat systeem gaan afgeven, zijn we Hem aan het vervloeken en vragen we om onze ondergang. Het is zelfs zo dat we er blij mee en dankbaar voor moeten zijn. Men bezigt in de twintigste eeuw wel eens de term klassenloze maatschappij, hetgeen een eufemisme is voor een samenleving zonder respekt. Natuurlijk zijn er klassen, priesters, bestuurders, handelaren en gewone arbeiders. Zoals gezegd zullen deze v a r n a ' s of klassen altijd in een zinnige samenleving terug te vinden zijn. Misschien dat men er zo over geruzied heeft wie er nou eigenlijk de baas is dat men het er niet meer over wil hebben. De toegewijde dienst voor K r i s h n a is er speciaal voor om het respekt te oefenen dat men in de normale (K a l i- y u g a) samenleving kwijt is. In die zin staat de dienst aan K r i s h n a boven het systeem en Heer C a i t a n y a kon zich om die reden er niet mee identificeren, de valse trots van een bepaalde maatschappelijke positie herkennende als een hindernis in de relatie met K r i s h n a (zie verkl. S.B.11.2:51). Feit is dat de illusie van beheersen en genieten zonder een idee van de ziel te hebben niet samengaat met het koesteren van het volste respekt voor de medemens. Als we als medeburgers, van het systeem, in de ander een dienaar van God herkennen, mogen we elkaar niet meer kritiseren dan nodig is en zijn we elkaar zeker respekt schuldig. Toegewijden van K r i s h n a hebben daar geen moeite mee, het spreekt vanzelf. Als ze elkaar tegenkomen, na elkaar een tijd niet gezien te hebben zeggen ze, een buiging naar de grond makend:

' vânchâ - kalpa - tarubhyas ca krpâ - sinduhya eva ca , patitânâm pâvanabhyo vaisnavebhyo namo namah .'

In het nederlands: 'ik buig me eerbiedig neer voor alle v a i s h n a v a-toegewijden van de Heer, die ieders wensen in vervulling kunnen laten gaan, zoals wensbomen dat kunnen en die vol mededogen zijn voor de gevallen zielen.' Minder beschaafde lieden zeggen 'hoi', 'goedendag' en 'hallo'. Het uiterste in Nederland was: 'aangenaam met u kennis te maken'. Dat is dan zeer beleefd. Gezien de volmaaktheid van de materiële voorzieningen zou je kunnen zeggen dat men wel toe was aan wat meer omgangsvormen. Is religie niet niets anders dan de cultuur van het respekt? Is a d h a r m a, irreligie of Goddeloosheid niet een ander woord voor een hekel hebben aan elkaar?. Als we God in elkaar niet meer terug kunnen vinden, is dat niet een definitie van oorlog? Duidelijk is dat de eerste plicht eruit bestaat het verstand eens te gebruiken. Pas dan heeft het zin om K r i s h n a's woorden te overdenken als Hij zegt dat we het recht hebben ons best te doen. Hij zegt dan: laat je niet ontmoedigen. Niemand werkt voor zichzelf alleen zodat je het resultaat ook niet voor jezelf alleen kan reserveren. Pas dan dringt het ook tot je door dat jezelf zien als de oorzaak van het resultaat onzin is als we een ander dienstbaar moeten zijn. Was die ander er niet, dan had het resultaat niet veel zin. Iets tot stand brengen is mede de genade van degene die men dienstbaar is. Daarom heet het in de litanie aan het einde van iedere k i r t a n: alle eer aan de verzamelde toegewijden, alle eer aan Sri Guru en Sri Gauranga. De vraag als men dit eenmaal weet is: 'hoe komen we erbij om de plichten die met deze elementaire inzichten samenhangen te verzaken?'.

Wat K r i s h n a hier laat zien is Zijn autoriteit. A r j u n a heeft zich overgegeven en krijgt nu met alle liefde God's de wind van voren: liefde is delen in het vruchtgebruik (lees b.v.: als christen belasting betalen) en elkaar helpen door je dienst niet op te geven; dienst aan God staat nooit los van je medeschepselen. Alles is een enorme co-produktie. Als er geen sterveling is waar we dat voor over zouden hebben, wat kunnen we dan anders dan van de Persoon van God spreken? Wie waagt het om in Zijn schoenen te gaan staan? Wederom: de psychiater verdient er zijn brood mee als we ons dit alles niet afvragen. Vanwege de noodzaak van het nodige respekt bij het chanten en zingen van de namen van God, houden de v a i s h n a v a ' s zich aan een aantal regels 9:

1) Geen kwaad spreken, onnodig kritiek hebben of jaloers zijn op toegewijden.
2)
K r i s h n a niet scheiden van zijn Naam of miskennen als de Hoogste Persoonlijkheid van God.
3) De geestelijk leraar minachten of als een gewoon mens beschouwen.
4) De geschriften en het geschrevene in navolging ervan kritiseren en bagatelliseren.
5) De heerlijkheid van de heilige Naam minachten, interpreteren of bekladden.
6) Denken zich van alles te kunnen permitteren omdat men chant.
7) Denken dat rituelen, verzaken, boete of offeren hetzelfde resultaat oplevert als het chanten.
8) Tegenover mensen die er niets voor voelen de heerlijkheid van de heilige namen verkondigen.
9) De aandacht laten dwalen bij het chanten.
10) Gehechtheden handhaven of het belang van het chanten miskennen ondanks de instucties van de geestelijk leraar.

Als men deze regels in acht neemt en niet in deze overtredingen vervalt kan de toegewijde er geestelijk op vooruitgaan.

 

2.48 Wees standvastig in yoga, A r j u n a. Doe je plicht en laat alle gehechtheid aan slagen en falen varen. Zo'n evenwichtigheid van geest wordt y o g a genoemd.

T o e l i c h t i n g

Y o g a werkt zoals gezegd door a b h y â s a en v a i r â g h y a, standvastigheid en onthechting. De gelijkmoedigheid die voortvloeit uit de onthechte levensvisie is waar K r i s h n a hier het accent op legt. We zijn in y o g a als onze geest evenwichtig is ondanks slagen of falen. Hiermee zegt hij automatisch dat het grondprobleem van de irreligiositeit, het a d h a r m a, de onbeheerste, onevenwichtige geest is. De oorzaak van deze moeilijkheid is de bepaaldheid door de materiële wereld die ons van ons zuivere evenwichtige oordeel berooft als we verlangen naar winst of treuren over verlies. Plichtmatigheid is het antwoord op het probleem van de aktie. Zoals we in het vorige vers zagen hangt plichtsbesef samen met bewustzijn van het doel van aktie, anders zien we het nut er niet van in. Tot toegewijde dienst komen is het doel als K r i s h n a degeen is die dan het laatste woord heeft. Op dat punt dan samenwerken op zo'n manier dat ieders eigen plichtsopvatting tot zijn recht komt, in relatie tot Hem, is de uitdaging. In hoeverre hebben we elkaar nodig om van b h a k t i, toewijding tot K r i s h n a te kunnen spreken? De methode van Heer C a i t a n y a: het (gezamenlijk) chanten van de heilige namen en de vier regulerende pricipes [zie v i d h i ' s] is dan de weg die we moeten volgen. De tien inachtnemingen [zie boven] voor het vermijden van overtredingen vormen de verkeersregels op die weg. In dit vers verwijst K r i s h n a niet naar Zichzelf, maar naar de y o g a. De y o g a is de verbinding die het individu , de z.g. j i v - â t m â, de individuele ziel of persoon, heeft met de Superziel, het p a r a m â t m â dat ookwel V i s h n u of K r i s h n a's transcendentale gedaante wordt genoemd. De twijfel die we hebben is gelegen in de vraag in hoeverre we zelfstandig kunnen zijn. Als het begrip ziel alleen zin heeft als er sprake is van y o g a, verbondenheid met de Superziel, dan is onafhankelijkheid in feite een illusie. We zijn in feite altijd van Hem afhankelijk en aan Hem verplicht. Om die reden moeten we C a i t a n y a's liefde voor de zelfstandige mens herkennen als Zijn wens dat we ons t.o.v. de wereld zo onafhankelijk mogelijk ontwikkelen. Ons lichaam is een samenstel van elementen uit de wereld en we zijn geneigd ons als de dienaar van het lichaam, het zintuiglijk apparaat, ookwel gewoon de zinnen genoemd, op te stellen. De manier om het lichaam aan de geest te onderwerpen is regulatie van de behoeften. Het heeft geen zin te ontkennen dat er fysieke behoeften zijn. Zo is de behoefte aan expressie van emoties in het gezamenlijk zingen en individueel chanten van de heilige namen vervat. De b h a k t i ziet dit als de essentie van de liefde voor God. Gaan we iets anders zingen, dan vervalt de garantie van behoud en raken we vroeg of laat in m â y â. De behoefte aan aktie kan men desnoods door de hele dag met K r i s h n a bezig te zijn lenigen. Normaliter is bidden, werken, slapen en recreëren met elkaar in evenwicht. Aangezien een evenwichtig leven en evenwichtig denken beter niet gescheiden van elkaar kunnen worden gezien lijkt het verstandig om de dag op deze manier in vieren te delen. De vraag is natuurlijk hoe groot de tolerantie is. Zullen we K r i s h n a- b h a k t a ' s op de tennisbaan aantreffen? Gaan K r i s h n a- b h a k t a ' s gewoon naar kantoor? Willen ze wel een beetje normaal gaan slapen en niet op de vlucht daarvoor verlangen naar andere planeten? (zonder slaap, of rust, kan het lichaam zich niet goed ontgiften en sterft men voortijdig zie ook 16:16). Wat is de moeilijkheid om een kwart van de dag met K r i s h n a in meditatie door te brengen? K r i s h n a zegt hier dat we ons er in ieder geval niet al te druk over moeten maken of ons zo'n evenwichtigheid van leven meteen wil lukken of niet. Het is wel bekend dat de kans van slagen groter is als we ons er gezamenlijk op concentreren: samen voor K r i s h n a bidden, samen voor K r i s h n a slapen, met K r i s h n a recreëren en samen voor K r i s h n a werken. Hoe beter de concentratie, hoe intenser de s a m â d h i, meer geluk, minder m â y â. In leefgemeenschappen voor K r i s h n a-bewustzijn doet men dit. De buitenwereld mag dan zeggen dat het eenzijdig is en dus nooit evenwichtig van aard kan zijn, maar men moet wel bedenken dat het makkelijker is om van K r i s h n a naar de materiële wereld te komen dan om van de greep der wereld, m â y â af te komen en K r i s h n a te bereiken. K r i s h n a Zelf stond midden in de wereld, sliep, werkte, recreëerde en mediteerde. Zoals de leider is, zo zijn de volgelingen. Het is dus niet waarschijnlijk dat er ook maar iets zal zijn van de wereld, ook de moderne wereld, waar toegewijden niet op K r i s h n a-bewuste wijze gebruik van zullen maken (met anticonceptiva b.v. kan men nog altijd de toename van 'ongewenst nageslacht' - van niet-toegewijden - tegengaan als K r i s h n a-bewust voorschrijvend arts b.v.).

 

2.49 O Dhananjaya, bevrijd jezelf van alle baatzuchtig werk door toegewijde dienst en geef je aan dat bewustzijn volkomen over. Zij die de vruchten van hun werk willen plukken zijn slechts schrapers.

T o e l i c h t i n g

Dhananjaya betekent overwinnaar van de rijkdom. K r i s h n a brengt hier het reeds eerder genoemde begrip krpana, vrek of schraper naar voren. Waar het Hem hier om gaat is dat we moeten inzien dat dûrena hy karma avaram, dat we voor-altijd-zeker-afschuwlijk-werk moeten opgeven. Afschuwlijk is hier vertaald met baatzuchtig. De term die K r i s h n a gebruikt voor toegewijde dienst is b u d d h i - y o g a dat zoals we reeds eerder zagen gelijkgesteld werd met b h a k t i - y o g a. Als we onze intelligentie in y o g a verbinden kunnen we niet zonder toewijding verder komen. Eren we niet wie ere toekomt, dan zal ons doel, liefde voor God, onbereikbaar zijn. K r i s h n a zegt afschuwlijk werk. Niets is zo erg als je almaar voor het lichaam in te spannen, er een slaaf van te zijn en daarmee te moeten constateren dat de filosofie van de leegte waar die misvatting op gebaseerd is, steeds tot ongeluk en chaos leidt. Zo komt men van kwaad tot erger zodat men van de slager bij de chirurg terecht komt en van het doden van dieren tot het doden van medemensen overgaat. Afschuwlijk zijn de gevolgen van een gebrek aan onderscheid. Zelfs als we elkaar christelijk angstvallig de hand boven het hoofd houden brengt met de genade van Christus een minder goede levensgewoonte als het onnodig doden van dieren k a r m a_a v a r a m met zich mee. God, K r i s h n a verbiedt ons deze zonde niet, met Christus heeft Hij genade met de boetvaardige; dit wil echter nog niet zeggen dat we voor 'het grootste gevaar' veilig zijn. In het S r î m a d B h â g a v a t a m staat het zo:

"In deze materiële wereld is de geconditioneerde ziel altijd geneigd tot sex, vlees-eten en intoxicatie. Daarom moedigen religieuze geschriften in feite nooit zulke aktiviteiten aan. Hoewel de schriftuurlijke voorschriften voorzien in sex door het sacrament van het huwelijk, vlees-eten door rituele offers en intoxicatie door het accepteren van rituele wijnbekers, zijn dergelijke ceremoniën bedoeld voor de uiteindelijke opzet der verzaking." (11.5:11).

In de christelijke bijbel staat daaromtrent de vraag gesteld dat hoewel 'alles' (wat betreft het gebruik van het offervlees) is toegestaan, men zich moet afvragen of dat wel heilzaam en gedienstig is. Met Christus een gewelddadige dood onder ogen zien is in het christendom vervat. Men mag daarvoor kiezen, maar moeten, daar kan met K r i s h n a geen sprake van zijn. Als we de illusie opgeven dat het plezier van een perfekt verzorgd lichaam bevredigd in al zijn zinnelijk verlangen gelijk staat aan het eeuwige hemelse genoegen, de â n a n d a , b h â v a en p r e m a; gelukzaligheid, genegenheid en liefde van K r i s h n a, dan noemt Hij die mens onbaatzuchtig. Willen we echter een gelukkig lichaam najagen ten koste van het veelzijdig hemels geluk, dan noemt Hij ons vrekken en schrapers. Wie niets voor het ware geluk overheeft, verpilt zijn leven en komt bedrogen uit.

 

2.50 Wie toegewijde dienst verricht, bevrijdt zich nog tijdens dit leven van de terugslagen zowel van het goede als van slechte daden. A r j u n a, tracht dus te handelen in y o g a, de kunst aller arbeid.

T o e l i c h t i n g

Zowel door goede als door slechte daden raakt men gebonden aan deze wereld. Dienstbaarheid aan K r i s h n a echter bevrijdt van de terugslagen van allebeide vormen van arbeid. Gehecht aan het doen van goede dingen is men bezorgd over anderen en gaat men allerlei verplichtingen aan en komt men in gezelschap van hulpbehoevenden. Men schept verwachtingen en plaatst zichzelf in de positie van de onmisbare, hetgeen allerlei terugslagen ten gevolge heeft. Hoge bomen vangen veel wind. Plaatst men zichzelf voorop, dan krijgt men ook van alles de schuld. Dit zijn de onvermijdelijke gevolgen van het doen van goede daden. Nu ontkomt geen enkele toegewijde aan het doen van goede daden. Het gaat er K r i s h n a om dat we niet het doen van goede daden verzaken, maar dat we bevrijd raken van de terugslagen ervan. Toegewijde dienst houdt immers nog niet in dat we ons werk zouden verzaken. Men wordt verondersteld op een normale manier aan de kost te komen en zich tot handelen overeenkomstig zijn eigen aard verplicht te zien. Zoals met het handelen in het goede gehecht raken een gevaar is, zo geldt dat zeker voor handelen volgens minder rechtgeaarde wijzen. Zo moet men met geld verdienen ten koste van, oppassen ( a s t e y a = niet stelen). Gehechtheid betekent dat men aan zijn werk verslaafd raakt, een werkezel of zwoeger is, in de illusie dat dit alle bevrediging zal schenken. Zoals opgemerkt bij 2:48 bestaat het leven uit bidden, werken, slapen en recreëren; werken voor God, werken voor je medemens, werken voor jezelf en werken voor je gezondheid. Wie niet wil werken wordt gek en wie geen evenwicht weet te houden, moet terugslagen incasseren.

Als K r i s h n a zegt, tracht te handelen in y o g a, dan doelt hij erop dat we werken voor onszelf, voor anderen en voor de gezondheid nooit zonder Hem, zonder de y o g a moeten doen. We moeten leren een gedeelte van de dag met Hem zinvol door te brengen. Als overige aktiviteiten uiteindelijk die dienst aan Hem op het oog hebben, raakt men geleidelijk aan gezuiverd en zal er een zekere vergeestelijking optreden waarbij men de ware vlucht der intelligentie, het geluk kan proeven. In tegenslagen moet men Zijn wil herkennen om de toegewijde dichter naar zich toe te trekken, in voorspoed mag men niet vergeten aan wie men het allemaal te danken heeft en hoe men het bereikte moet behouden. Zolang we ons in de materiële wereld bevinden, moeten we terugslagen ondervinden. Dat is onvermijdelijk. Niet handelen is niet mogelijk, goed handelen verplicht en kwaad handelen een nare schaduw. Zo gaat het in de wereld. Pas als gericht op K r i s h n a in b u d d h i - y o g a vanuit toewijding de intelligentie opbloeit, ontdekt bewust zijn wat het doel van alle handeling is. In het bewustzijn van s a t - c i t - â n a n d a - v i g r a h a, K r i s h n a als de verpersoonlijking van eeuwigheid, bewustzijn en gelukzaligheid, verdwijnt de versluiering van het onbenul niet te weten hoe men uit het 'dichte woud der begoocheling' (zie 2: 52) moet komen waarin men door k a r m a steeds weer opnieuw verzeild raakt. De confrontatie met m â y â is onvermijdelijk. Vluchten van het slagveld is er met K r i s h n a niet bij. We zijn als zielen, eeuwige zielen in deze wereld geboren ('gevallen' zeggen de toegewijden) en we moeten haar op de goede manier weer zien te verlaten: zó dat we er niet meer naar terug hoeven omdat we niet zouden weten van lagere en hogere leefwerelden (planeten). Iedereen weet van goed en slecht gezelschap. Zo weet men ook van hemel en hel. Dat ontkennen is niets anders dan dwaasheid of de zonde van de burgerman: verbijstering (m o h a), woede (k r o d h a) , jalouzie ( m â t s a r y a), begeerte (k â m a), bezitsdrang (l o b h a) en valse trots ( m a d a). Het overwinnen van alle deze en erbij behorende a n a r t h a ' s, ongewenstheden of slechte eigenschappen is dus onvermijdelijk in de strijd tegen de heks m â y â. Leven leren met K r i s h n a, leven leren voor K r i s h n a geeft het wapen, toegewijde dienst genaamd waarmee we de strijd voor het geluk kunnen winnen. Narottama Dâsa Thâkur heeft een lied geschreven waarin het bewustzijn tot uitdrukking komt van het feit dat zonder de genade van Heer C a i t a n y a, N i t y â n a n d a en andere â c â r y a ' s in erfopvolging er geen kans bestaat op bevrijding uit de materiële ellende. In de smeekbede geeft hij uitdrukking aan het feit dat uiteindelijk K r i s h n a degene is die, via zijn leraren, Heer C a i t a n y a indachtig, de lakens uitdeelt. Met onze houding van dienstbaarheid mogen we hopen op hun welwillendheid en genade. Zonder hun aktie is er voor de gevallen ziel, zoals iedere toegewijde, hoe verheven ook, zich beschouwd, vanwege de materiële conditionering, geen uitweg. Narottama noemt zich zelfs de meest gevallen ziel in dit lied: wie is er meer verloren in deze wereld dan de toegewijde die alles heeft opgegeven en de genade van Heer C a i t a n y a moet missen? Het lied is een grote oproep tot saamhorigheid en aktie in K r i s h n a-bewustzijn en muzikaal van een onvergelijkelijke verfijning en schoonheid.

 

 

 



 

 

SÂVARANA-SRI-GAURA-PÂDA-PADME

Een gebed aan de Lotusvoeten van Sri Gauranga

 

(1)

sri-krsna-caitanya prabhu doyâ koro more 

Heer Krishna Caitanya meester wees mij genadig.

(Em D GI Bm D Em D Em I)

tomâ binâ ke doyâlu jagata-samsâre

wie is er meer genadig dan u in de zee der materie?

(Bm A G III D Em A D Em)

sri-krsna-caitanya prabhu doyâ koro more

Heer Krishna Caitanya meester wees mij genadig.

(F# G Bm II Em F# Bm I)

tomâ binâ ke doyâlu jagata-samsâre

wie is er meer genadig dan u in de zee der materie?

(Em F# m G F# m G F#m I EmD )

 

(2)

patita-pâvana-hetu tava avatâra

Om de gevallen zielen te bevrijden daalde u neder,

(Em D G I Bm D Em D Em I)

mo sama patita prabhu nâ pâibe âra

U zal er geen treffen Heer meer gevallen dan ik.

(Bm A G III D Em A DEm)

patita-pâvana-hetu tava avatâra

Om de gevallen zielen te bevrijden daalde u neder,

(F# G Bm II Em F# Bm I)

mo sama patita prabhu nâ pâibe âra

U zal er geen treffen Heer meer gevallen dan ik.

(Em F# m G F# m F#m I EmD)

 

(3)

hâ hâ prabhu nityânanda, premânanda sukhî

O Heer Nityânanda Meester, liefdevreugd in geestelijk geluk,

(Em D G I Bm D Em D EmI)

krpâbalokana koro âmi boro dukhî

vergun mij uw genadige blik, en neem mijn ongeluk weg .

(Bm A GIII D Em A D Em)

hâ hâ prabhu nityânanda, premânanda sukhî

O Heer Nityânanda Meester, liefdevreugd in geestelijk geluk,

(F# G BmII Em F# BmI)

krpâbalokana koro âmi boro dukhî

vergun mij uw genadige blik, en neem mijn ongeluk weg .

(Em F# m G F# m G F#mI EmD)

 

(4)

doyâ koro sîtâ-pati adwaita

Weest zo goed man van Sita, beste Advaita Prabhu,

(Em D GI Bm D Em DEmI )

gosâi tava krpâ-bale pâi caitanya-nitâi

dan zal ik ook de genade vinden van Heer Caitanya en Nitai.

(Bm A GIIIDEm A D Em)

doyâ koro sîtâ-pati adwaita

Weest zo goed man van Sita, beste Advaita Prabhu,

(F# G BmIIEm F# BmI)

gosâi tava krpâ-bale pâi caitanya-nitâi

dan zal ik ook de genade vinden van Heer Caitanya en Nitai.

(Em F# m G F# m G F#mI EmD )

 

(5)

hâ hâ svarûp sanâtana, rupa raghunâtha

O mijn beste Svarup', Sanâtana, Rupa Raghunâtha,

(Em D GI Bm D Em DmEmI)

bhatta-juga, srî-jîva hâ prabhu lokanâtha

Wees me genadig heer Batta, Jiva, meester Lokanâtha.

(Bm A GIIIDEm A D Em)

hâ hâ svarûp sanâtana, rupa raghunâtha

O mijn beste Svarup', Sanâtana, Rupa Raghunâtha,

(F# G BmII Em F# BmI)

bhatta-juga, srî-jîva hâ prabhu lokanâtha

Wees me genadig heer Batta, Jiva, meester Lokanâtha.

(Em F# m G F# mG F# mIEm D)

 

(6)

doyâ koro srî-âcârya prabhu srînivâsa

Schenk me uw g'nade heer leraar, meester Srinivâsa,

(Em D GIBm D Em D EmI)

râmacandra-sanga mâge narottama-dâsa

naar Râma's gezelschap verlangt steeds, Narottama Dâsa.

(Bm A GIIID Em A D Em)

doyâ koro srî-âcârya prabhu srînivâsa

Schenk me uw g'nade heer leraar, meester Srinivâsa,

(F# G BmIIEm F# BmI)

râmacandra-sanga mâge narottama-dâsa

naar Râma's gezelschap verlangt steeds, Narottama Dâsa.

(Em F# m G F# m G F# mIEmD )

 

 

Melodie:

 

Audiofile 

Akkoorden

 

 

 

next