regelbalk



 

Canto 6

Mahâmantra 1

 


Hoofdstuk 1: Dharma en Adharma: het Leven van Ajâmila

(1) S'rî Parîkchit zei: 'O grote toegewijde, u beschreef in het begin [in het tweede canto] hoe, als men het pad van het vinden van bevrijding door verzaking [nivritti mârga] volgt, men met de geest van het Absolute ['met Brahmâ'] in het yogaproces geleidelijk aan een einde maakt aan de herhaling van geboorten. (2) Met de aandacht gericht op de drie geaardheden, o wijze, raakt men telkens weer gevangen in de materiële wereld waar er sprake is van een voortdurende vernieuwing van vormen. (3) De hellen die horen bij de verschillende soorten van ondeugd hebt u beschreven [in het vijfde canto] alsook de periode van de eerste Manu, de zoon van Brahmâ, Svâyambhuva [in het vierde canto]. (4-5) U beschreef het karakter en de dynastieën van Priyavrata en Uttânapâda alsook de verschillende bereiken [dvîpa's], gebieden [varsha's], oceanen, gebergten, rivieren, tuinen en bomen van de aardse levenssfeer en de kenmerken en afmetingen van al de hemellichten en de lagere werelden die de Almachtige schiep. (6) Alstublieft leg me nu uit, o man van het grote geluk, wat het menselijk wezen in deze wereld te doen staat zodat hij niet al die soorten van verschrikkelijke omstandigheden moet ondergaan van heftig lijden in de hel.'

(7) S'rî S'uka zei: 'Als iemand in dit leven niet de nodige tegenmaatregelen neemt, als hij niet het juiste afdoen beoefent zal, als hij zich verkeerd heeft gedragen in zijn denken, uitlatingen en met zijn lichaam [met zijn 'handen' of in het huwelijk], die persoon ongetwijfeld na zijn dood eindigen in [één van] de verschillende soorten hellen van verschrikkelijk lijden welke ik u voorheen beschreef. (8) Voordat men komt te overlijden en voordat het lichaam er te oud en te gebrekkig voor is, moet men daarom in deze wereld zo snel mogelijk boete doen voor zijn zonden en het weer goed maken met een juiste inschatting van hun ernst, precies zoals een ervaren arts de oorzaak vaststelt om een ziekte te behandelen.'

(9) De koning zei: 'Wat voor zin heeft het om boete te doen als men zichzelf niet kan beheersen, ondanks dat men erover vernam en er getuige van was en dat men weet heeft van wat men zichzelf [en anderen] met slechte daden aandoet? (10) Dan weer een einde makend aan de zonde en er dan weer opnieuw aan beginnend, lijkt me dat boete doen nogal zinloos. Het is precies als een olifant die een stofbad neemt nadat hij uit het water komt.'

(11)
De zoon van Vyâsa zei: 'Met het tegengaan van de ene [resultaatgerichte] handeling met een andere daad [met compensaties] komt er inderdaad geen einde aan dat handelen als het ontbreekt aan de nodige [zelf]kennis. Zonde heeft alleen afgedaan na [zelf]onderzoek [ook: besprekingen, biecht of psychotherapie: vimars'ana]. (12) Zij die het juiste voedsel eten worden niet geplaagd door allerhande ziekten, zo ook zal degene die zich weet te disciplineren [in niyama], o Koning, steeds meer in aanmerking komen voor welzijn en geluk. (13-14) Middels vrijwillige boete en kuisheid, door gelijkmoedigheid en zinsbeheersing, door opoffering [liefdadigheid] en waarheidlievendheid, door vanbinnen en vanbuiten rein te blijven, van geweld en vloeken af te zien en zich in te perken [middels mantrameditatie b.v.], maken zij, die gewapend met geloof en kennis van het dharma kalm en standvastig zijn in hun handelingen, uitspraken en intelligentie, een einde aan allerlei zonden, hoe groot en abominabel ze ook zijn, net zoals vuur een bamboebos verteert. (15) Enkelen die op niets anders vertrouwen dan Vâsudeva volkomen toegewijd te dienen [*], slagen erin al hun slechtheid geheel te vernietigen, zoals de zon de mist verdrijft. (16) Een mens vol van zonde raakt door boete te doen en dergelijke, o Koning, zeker niet zo gezuiverd als de toegewijde die zijn leven overgaf aan Krishna met het toegewijd dienen van de persoon [of vertegenwoordiger] van God [m.n. de âcârya, zie ook 5.5: 10-13]. (17) In deze wereld is het meest geschikte pad het veilige pad dat vrij van angst gevolgd wordt door zich goed gedragende toegewijden die zich volledig hebben overgegeven aan Nârâyana. (18) Alle boetedoening die gewetensvol wordt opgebracht door iemand die Narâyana niet is toegewijd, zal niet zuiveren, o Koning, net zo min als het water van alle rivieren ertoe in staat is een drankvat te reinigen. (19) Als de geest eenmaal vol van overgave is aan de twee lotusvoeten van Heer Krishna, reken je op de juiste manier af met je zwakheden; gehecht aan Zijn kwaliteiten, zal je dan niet in deze wereld - of zelfs maar in je dromen - Yamarâja en zijn dienaren tegenkomen met de strop in hun handen [vergelijk B.G. 18: 66]. (20) In verband hiermee geeft men het voorbeeld van een zeer oude geschiedenis over een discussie tussen de dienaren van Vishnu en Yamarâja. Laat me u erover vertellen alstublieft.

(21) In de stad Kânyakubja was er eens een brahmaan Ajâmila geheten, die, als de echtgenoot van een dienstmaagd, de weg kwijt was geraakt in de omgang met haar en zich daardoor niet meer inspande voor de waarheid. A
                cheater(22) Hij had zijn toevlucht genomen tot verwerpelijke praktijken als valsspelen en het aanhouden en beroven van mensen. Aldus onderhield hij zijn gezin op een hoogst zondige wijze en bezorgde hij anderen veel leed.  (23) Zorgend voor haar zoons zich op die manier staande houdend, o Koning, verstreek de enorme tijdspanne van achtentachtig van zijn levensjaren. (24) Op zijn oude dag had hij tien zonen en de jongste van hen, die de vader en moeder zeer dierbaar was, werd aangesproken met de naam Nârâyana. (25) Het jongetje lag hem na aan het hart. Het deed de oude man veel plezier getuige te zijn van de kinderpraat en van zijn spelletjes. (26) Als hij at en dronk en kauwde, gaf hij, beheerst door zijn liefde voor het kind, het ook iets te eten en te drinken, maar, dwaas als hij was, had hij niet door dat zijn einde nabij was. (27) Toen zijn stervensuur was aangebroken had hij, levend in onwetendheid, zodoende een geest die was gefixeerd op het jongetje dat de naam Nârâyana droeg. (28-29) Hij zag hoe drie types hem benaderden met angstaanjagende gelaatstrekken, verwrongen gezichten en recht overeind staande haren, die, met de strop in hun handen, klaarstonden om hem met zich mee te nemen. Geschrokken riep hij toen met tranen in zijn ogen luid om zijn in de buurt spelende kind dat Nârâyana heette. (30) Toen Vishnu's dienaren uit de mond van de stervende man de naam van de Heer, hun meester, hoorden, o Koning, kwamen ze er meteen aan. (31) Op het moment dat de boodschappers van de dood Ajâmila wegtrokken uit het hart van de echtgenoot van de dienstmaagd, riepen de Vishnudûta's dat met luide stem een halt toe. (32) Gedwarsboomd reageerden de boodschappers van Yamarâja met: 'Wie denken jullie wel niet dat jullie zijn om in te gaan tegen het gezag van de Koning van het Dharma? (33) Wiens dienaren zijn jullie, waar komen jullie vandaan en waarom kwamen jullie hier naartoe? Waarom weerhouden jullie ons ervan onze gang te gaan? Zijn jullie halfgoden, mindere goden of vervolmaakte zielen? (34-36) Jullie allen, met jullie lotusgelijke ogen, gele kleding, helmen, glinsterende oorhangers en kransen van lotusbloemen; jullie, die er zo jong uitzien, allemaal even mooi met jullie vier armen, boog, pijlkoker en de pracht van een zwaard, een strijdknots, een hoornschelp, een werpschijf en een lotusbloem, jullie verdrijven de duisternis in alle richtingen met de straling van het licht dat van jullie uitgaat. Om welke reden houden jullie ons, de dienaren van de Handhaver van het Dharma, tegen?'

(37) S'uka zei: 'Aldus aangesproken door de Yamadûta's gaven zij, die naar het woord van Vâsudeva leefden, hen glimlachend het volgende antwoord met stemmen die weerklonken als de rollende donder. (38) De Vishnudûta's zeiden: 'Als jullie allen werkelijk de gezagsdragers van de Koning van het Dharma zijn, zeg ons dan eens wat de principes van dharma en de kenmerken van adharma zijn. (39) Hoe en waar moeten straffen worden uitgedeeld, en zijn allen of slechts enkelen die misbruik maken van anderen strafbaar?'

(40) De Yamadûta's zeiden: 'Dharma of religieuze beginselen is wat staat voorgeschreven in de Veda's en adharma vormt het tegenovergestelde. De Veda's zijn Nârâyana Zelf en kwamen uit Hem alleen voort, zo hebben we vernomen. (41) Alles wat zich manifesteerde met zijn specifieke kwaliteiten, namen, activiteiten en gedaanten werd door Hem geschapen vanuit Zijn positie in de hemel, op basis van [de wisselwerking van] de materiële basiskwaliteiten van de hartstocht, goedheid en traagheid. (42) De zon, het vuur, de hemel, de lucht, de goden, de maan, de avond, de dag en de nacht, de windrichtingen, het water en het land getuigen allemaal van het persoonlijke dharma [de eigen aard] van het belichaamde levende wezen [zie ook B.G. 8: 4]. (43) Adharma [in de zin van het tegen de natuur ingaan] met al deze [goddelijke getuigen], kent men als de vorm van gedrag die in aanmerking komt voor vergelding, voor de reactie die men van toepassing acht voor al de handelingen van de overtreders die bestraffing verdienen. (44) Zij die onder de invloed van de natuurlijke geaardheden prestatiegericht bezig zijn, kunnen van goede, vrome daden zijn alsook van handelingen die daar lijnrecht tegenover staan, o zuivere zielen, maar er is niemand met een materieel lichaam die kan bestaan zonder te handelen. (45) De mate waarin zich iemand in dit leven bezighield met goede of slechte daden, verzekert hem in zijn volgende bestaan van het genot of lijden dat er het resultaat van is [vergelijk B.G. 14: 18]. (46) Zoals men hier in dit leven onder de levenden, o beste van de halfgoden, van de verschillende effecten van de materiële basiskwaliteiten de vruchten plukt - van de drie soorten van eigenschappen [die van de kennis, beweging en traagheid] - mag men verwachten dat het elders [in een andere wereld] net zo zal gaan. (47) Precies zoals de huidige tijd de kenmerken draagt van wat was en wat komen gaat, vormt iemands huidige geboorte een aanduiding voor het dharma en adharma van wat men deed en nog zal doen. (48) De godheid [Yamarâja] is een grote Heer zo goed als Brahmâ; in zijn hemelverblijf ziet hij voor zijn geestesoog de gedaante die men in het verleden aannam en begrijpt hij wat iemands toekomst zal zijn. (49) Net als iemand die, met wat hij zich in zijn slaap voor de geest haalt, het besef kwijt is van wat er voor en na die droom bestaat, is iemand zich ook niet bewust van een leven voor en na zijn [huidige] geboorte. (50) Met de vijf werkende en vijf waarnemende zinnen en hun vijf voorwerpen druk bezig zijn doelen na te streven, is hij zich met zijn geest als het zestiende element bewust. Maar als de ene [ziel, als een persoon] vormt hij zelf het zeventiende element in het waarderen van de drievoudige aard van de werkelijkheid [zie ook B.G. 3: 42-43]. (51) Met dat zestiendelige subtiele lichaam [die linga] als een effect van de drie krachten van de grotere natuur is het [er zich mee identificerende] levende wezen onderworpen aan een [moeilijk te boven komen] herhaalde reeks van geboorten [transmigratie of samsriti] waarin het vreugde, verdriet, angst en misère ervaart. (52) De belichaamde ziel, die het aan bewustzijn ontbreekt met het niet beheersen van zijn zinnen en geest, wordt tegen zijn wil aangezet tot handelingen ter wille van zijn materiële eigenbelang; aldus verdwaasd spint hij zich, net als een zijderups, in [de cocon van] zijn eigen karma. (53) Niemand kan ook maar een ogenblik bestaan zonder iets te doen. Door de drie geaardheden wordt iemand er vanzelf toe gedwongen de baatzuchtige arbeid te verrichten typisch voor zijn aard. (54) Op basis van de niet waargenomen, onbekende oorzaak van die, o zo machtige, eigen aard, vindt, vanuit de schoot van de moeder en het zaad van de vader, het op hen lijkend grof- en fijnstoffelijk lichaam zijn bestaan [zie ook B.G. 8: 6]. (55) Vanwege deze omgang met de materiële natuur is de positie van het levende wezen verworden tot een ongelukkige [die gekenmerkt wordt door onnadenkendheid], maar als men slechts even de omgang met de Heer weet te genieten, is dat probleem al overwonnen.
(56-57) Deze man [Ajâmila] goed thuis in de Veda's, van een goede inborst en van goed gedrag was [aanvankelijk] een reservoir van goede eigenschappen. Gewetensvol, zachtaardig, beheerst en waarheidlievend hield hij zich aan zijn geloften en deed hij zijn mantra's. Hij was netjes en schoon, van de hoogste achting en dienstbaar aan de goeroe, de vuurgod, zijn gasten en de leden van de huishouding en hij was vrij van vals prestige, vriendelijk jegens allen, zonder fouten, niet afgunstig en van de beste bewoordingen. (58-60) Op een dag ging deze brahmaan, in opdracht van zijn vader, naar het bos om er vruchten, bloemen, samit en kus'a [grassoorten] te verzamelen. Op de terugweg zag hij een of andere s'ûdra zeer lustig bezig met een losbandige dienstmaagd die, dronken van de maireya nectar [een drank gemaakt van de somabloem], bedwelmd met haar ogen heen en weer rolde. Onder de invloed was haar kleed los gaan zitten en, onbeschaamd in wangedrag vervallen, stond hij lachend en zingend dicht tegen haar aan, zich met haar vermakend. (61) Toen Ajâmila haar zag met de wellustige, met turmeric versierde arm van de s'ûdra om haar heen, viel hij aldus plots met een hart vol lust ten prooi aan de verbijstering. (62) Van binnenuit trachtend zichzelf onder controle te krijgen, herinnerde hij zichzelf eraan wat werd onderwezen, maar van streek als hij was door Cupido, slaagde hij er niet in zijn geest in te tomen. (63) Getroffen door de aanblik leek hij, die er verbijsterd wezenloos bijstond, op een planeet tijdens een verduistering. Met zijn aandacht op haar gericht gaf hij [op dat moment] zijn dharma er helemaal aan. (64) Hij nam zich voor dat hij haar zou behagen voor zover het geld dat toestond dat hij van zijn vader had. Zo kwam hij, om haar tevreden te houden, tegemoet aan ieder materieel verlangen dat in haar opkwam. (65) Zijn jonge vrouw, een brahmanendochter van goede huize waarmee hij was getrouwd, gaf hij in zijn zonde meteen op nadat hij in de ban was geraakt van de blikken van de losbandige vrouw. (66) Doend wat hij maar kon, zorgde hij in zijn zwakheid op een fatsoenlijke dan wel een onfatsoenlijke manier voor het geld dat nodig was om de familie te onderhouden die uit haar en haar vele kinderen bestond. (67) Omdat deze man zich zo onverantwoordelijk gedroeg en brak met alle regels van de s'âstra, zo lang zondig zijn leven onzuiver doorbrengend met smerige praktijken, is hij zeer verachtenswaardig. (68) Daar hij niet van ophouden wist met zijn herhaalde overtredingen, omdat hij geen boete deed, zullen we hem meenemen naar het oord van de Heer van Bestraffing, alwaar gekastijd hij zijn zuivering zal vinden.'

 

 

next                        

 
Derde herziene editie, geladen 9 augustus, 2018.

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî Parîkchit zei: 'O grote toegewijde, u beschreef in het begin [in het tweede canto] hoe, als men het pad van het vinden van bevrijding door verzaking [nivritti mârga] volgt, men met de geest van het Absolute ['met Brahmâ'] in het yogaproces geleidelijk aan een einde maakt aan de herhaling van geboorten.
S'rî Parîkchit zei: 'Door het pad der bevrijding te volgen in het begin door uwe Heiligheid beschreven, is naar de orde ervan, door middel van het yogaproces en met Heer Brahmâ, geleerd hoe men niet aan een nieuw leven moet beginnen. (Vedabase)

Tekst 2

Met de aandacht gericht op de drie geaardheden, o wijze, raakt men telkens weer gevangen in de materiële wereld waar er sprake is van een voortdurende vernieuwing van vormen.

Getekend door het lot en inderdaad gericht op de drie geaardheden, raakt men telkens weer gevangen in de materiële wereld waar sprake is van een voortdurende vernieuwing van vormen, o wijze. (Vedabase)

 

Tekst 3

De hellen die horen bij de verschillende soorten van ondeugd hebt u beschreven [in het vijfde canto] alsook de periode van de eerste Manu, de zoon van Brahmâ, Svâyambhuva [in het vierde canto].

De hellen typisch voor de verschillende soorten van zedeloosheid hebt u beschreven alsook de periode van Manu, de manvantara waarin we de oorspronkelijke Svâyambhuva, de zoon van Brahmâ, aantreffen. (Vedabase)

 

Tekst 4-5

U beschreef het karakter en de dynastieën van Priyavrata en Uttânapâda alsook de verschillende bereiken [dvîpa's], gebieden [varsha's], oceanen, gebergten, rivieren, tuinen en bomen van de aardse levenssfeer en de kenmerken en afmetingen van al de hemellichten en de lagere werelden die de Almachtige schiep.

Van Priyavrata en van Uttânapâda beschreef u het karakter en de dynastieën en ook gaf u een beschrijving van de verschillende bereiken, regionen, oceanen, gebergten, rivieren, tuinen en bomen van de aardse levenssfeer en haar situatie in de zin van de verdelingen, kenmerken en afmetingen van al de hogere en lagere werelden die de Almachtige schiep. (Vedabase)


Tekst 6

Alstublieft leg me nu uit, o man van het grote geluk, wat het menselijk wezen in deze wereld te doen staat zodat hij niet al die soorten van verschrikkelijke omstandigheden moet ondergaan van heftig lijden in de hel.'

Alstublieft verklaar me hier en nu wat het menselijke wezen alhier te doen staat zodat ze niet al de soorten van verschrikkelijke omstandigheden moet ondergaan van een waarlijk lijden in de hel.' (Vedabase)

 

Tekst 7

S'rî S'uka zei: 'Als iemand in dit leven niet de nodige tegenmaatregelen neemt, als hij niet het juiste afdoen beoefent zal, als hij zich verkeerd heeft gedragen in zijn denken, uitlatingen en met zijn lichaam [met zijn 'handen' of in het huwelijk], die persoon ongetwijfeld na zijn dood eindigen in [één van] de verschillende soorten hellen van verschrikkelijk lijden welke ik u voorheen beschreef.

S'rî S'uka zei: 'Als in dit leven niet de nodige tegenmaatregelen worden genomen, het juiste afdoen wordt beoefend, zal, na het zich verkeerd hebben gedragen in het denken, met de uitlatinmgen en met de zinnelijkheid, ongetwijfeld die persoon inderdaad na de dood eindigen in de verschillende soorten van hellen van verschrikkelijk lijden, welke ik u reeds heb beschreven. (Vedabase)

 

Tekst 8

Voordat men komt te overlijden en voordat het lichaam er te oud en te gebrekkig voor is, moet men daarom in deze wereld zo snel mogelijk boete doen voor zijn zonden en het weer goed maken met een juiste inschatting van hun ernst, precies zoals een ervaren arts de oorzaak vaststelt om een ziekte te behandelen.'

Daarom, voordat men dood gaat en voordat je lichaam te oud en te gebrekkig is, behoort men alhier zo gauw men er de kans toe ziet zich te wijden aan het tenietdoen van de overtredingen met een juiste inschatting van hun ernst, precies zoals een dokter goed in het stellen van diagnosen zou doen met het behandelen van een ziekte.' (Vedabase)

 

Tekst 9

De koning zei: 'Wat voor zin heeft het om boete te doen als men zichzelf niet kan beheersen, ondanks dat men erover vernam en er getuige van was en dat men weet heeft van wat men zichzelf [en anderen] met slechte daden aandoet?

De koning zei: 'Wat is dat afdoen nu voor een waarde als men, ondanks erover te vernemen en er getuige van te zijn, en te weten hoe schadelijk voor zichzelf men handelt in het begaan van overtredingen, men niet werkelijk zichzelf in de hand kan krijgen met het steeds maar in herhaling ten val komen? (Vedabase)

 

Tekst 10

Dan weer een einde makend aan de zonde en er dan weer opnieuw aan beginnend, lijkt me dat boete doen nogal zinloos. Het is precies als een olifant die een stofbad neemt nadat hij uit het water komt.'

Somtijds een einde makend aan de zonde, somtijds er weer opnieuw aan beginnend, bezie ik het proces van afdoen als nogal zinloos; het is precies als met een olifant die een stofbad neemt nadat hij uit het water komt.' (Vedabase)

 

Tekst 11

De zoon van Vyâsa zei: 'Met het tegengaan van de ene [resultaatgerichte] handeling met een andere daad [met compensaties] komt er inderdaad geen einde aan dat handelen als het ontbreekt aan de nodige [zelf]kennis. Zonde heeft alleen afgedaan na [zelf]onderzoek [ook: besprekingen, biecht of psychotherapie: vimars'ana].

De zoon van Vyâsa zei: 'Met het tenietdoen van karma wordt inderdaad, door het ontbreken van de nodige kennis, niet haar einde gerealiseerd; wil men er waarlijk mee hebben afgedaan dan moet men er echt genoeg van hebben. (Vedabase)

 

Tekst 12

Zij die het juiste voedsel eten worden niet geplaagd door allerhande ziekten, zo ook zal degene die zich weet te disciplineren [in niyama], o Koning, steeds meer in aanmerking komen voor welzijn en geluk.

Zij die het juiste voedsel eten worden werkelijk niet geplaagd door allerhande ziekten, zo ook heeft hij die te werk gaat met een ordentelijk in acht nemen o Koning, een toenemende kans op welbevinden. (Vedabase)

 

Tekst 13-14

Middels vrijwillige boete en kuisheid, door gelijkmoedigheid en zinsbeheersing, door opoffering [liefdadigheid] en waarheidlievendheid, door vanbinnen en vanbuiten rein te blijven, van geweld en vloeken af te zien en zich in te perken [middels mantrameditatie b.v.], maken zij, die gewapend met geloof en kennis van het dharma kalm en standvastig zijn in hun handelingen, uitspraken en intelligentie, een einde aan allerlei zonden, hoe groot en abominabel ze ook zijn, net zoals vuur een bamboebos verteert.

Dit doet men middels gelofte en regulatie [yama en niyama]; vrijwillige boetedoening, celibaat, het beheersen van de geest [in dhyâna en met japa b.v.] en inperking van het zinnelijke alsook met het schenken aan goede doelen, met waarachtigheid en met inwendige en uitwendige reinheid. Met het lichaam, de stem en met de intelligentie maken zij die nuchter zijn, volledig op de hoogte van de feitelijke plicht van het dharma, met geloof een eind aan allerlei overtredingen, hoe groot en abominabel ook, zoals vuur droge bladeren verteert. (Vedabase)

Tekst 15

Enkelen die op niets anders vertrouwen dan Vâsudeva volkomen toegewijd te dienen [*], slagen erin al hun slechtheid geheel te vernietigen, zoals de zon de mist verdrijft.

Sommigen slagen erin, met een vertrouwen op niets anders gebaseerd dan op een onvermengde toewijding [*] jegens Vâsudeva, al hun slechtheid te vernietigen zonder een kans op wederopleven, zoals de zon dat met mist doet. (Vedabase)

 

Tekst 16

Een mens vol van zonde raakt door boete te doen en dergelijke, o Koning, zeker niet zo gezuiverd als de toegewijde die zijn leven overgaf aan Krishna met het toegewijd dienen van de persoon [of vertegenwoordiger] van God [m.n. de âcârya, zie ook 5.5: 10-13].

Een mens vol van zonde, o Koning raakt voorzeker lang niet zo gezuiverd door boetedoening en dergelijke als de toegewijde die zijn leven overgaf aan Krishna in toegewijde dienst aan de oorspronkelijke persoon van God [of de âcârya, zie ook 5.5: 10-13]. (Vedabase)
 
Tekst 17

In deze wereld is het meest geschikte pad het veilige pad dat vrij van angst gevolgd wordt door zich goed gedragende toegewijden die zich volledig hebben overgegeven aan Nârâyana.

In deze wereld is de weg die werkelijk geschikt is hij die wordt gevolgd door zich goed gedragende, onbevreesde en zegenrijke, heilige personen in overgave aan Nârâyana. (Vedabase)

 

Tekst 18

Alle boetedoening die gewetensvol wordt opgebracht door iemand die Narâyana niet is toegewijd, zal niet zuiveren, o Koning, net zo min als het water van alle rivieren ertoe in staat is een drankvat te reinigen.

Het leeuwendeel van de inlossing, oplettend door een niet-toegewijde opgebracht, zal niet zuiveren, o Koning, precies zoals alle rivieren dat niet kunnen met het uitwassen van een drankvat. (Vedabase)

 

Tekst 19

Als de geest eenmaal vol van overgave is aan de twee lotusvoeten van Heer Krishna, reken je op de juiste manier af met je zwakheden; gehecht aan Zijn kwaliteiten, zal je dan niet in deze wereld - of zelfs maar in je dromen - Yamarâja en zijn dienaren tegenkomen met de strop in hun handen [vergelijk B.G. 18: 66].

Als de geest eenmaal vol is van de overgave aan de twee lotusvoeten van Heer Krishna, zal men alhier, vol verlangen uitziend naar Zijn kwaliteiten, nimmer Yamarâja en zijn opzichters op zijn weg vinden, of zelfs maar in zijn dromen zijn dienaren, met de touwen voor het vastbinden onder hun armen, tegenkomen, aangezien men dan wel van het juiste afdoen is [vergelijk B.G. 18: 66].  (Vedabase)

 

Tekst 20

In verband hiermee geeft men het voorbeeld van een zeer oude geschiedenis over een discussie tussen de dienaren van Vishnu en Yamarâja. Laat me u erover vertellen alstublieft.

In verband hiermee wordt ook wel het voorbeeld gegeven van de zeer oude geschiedenis van de discussie tussen de gezagdragers van Vishnu en Yamarâja. Alstublieft, verneem hierover nu van mij. (Vedabase)

 

Tekst 21

In de stad Kânyakubja was er eens een brahmaan Ajâmila geheten, die, als de echtgenoot van een dienstmaagd, de weg kwijt was geraakt in de omgang met haar en zich daardoor niet meer inspande voor de waarheid.

In de stad Kânyakubja was er eens een brahmaan, die de naam Ajâmila droeg, die als de man van een vrouw uit de lagere klasse besmet was geraakt in zijn omgang met haar diensten en al zijn waarheidlievende gedrag had verloren. (Vedabase)

 

Tekst 22

Hij had zijn toevlucht genomen tot verwerpelijke praktijken als valsspelen en het aanhouden en beroven van mensen. Aldus onderhield hij zijn gezin op een hoogst zondige wijze en bezorgde hij anderen veel leed.

Doordat hij zijn toevlucht had genomen tot verwerpelijke praktijken als het doen van aanhoudingen zonder noodzaak, bedrog in het gokspel en diefstal, hield hij zijn gezin op een hoogst zondige wijze in leven, waarbij hij anderen veel leed berokkende. (Vedabase)

 

Tekst 23

Zorgend voor haar zoons zich op die manier staande houdend, o Koning, verstreek de enorme tijdspanne van achtentachtig van zijn levensjaren.

Op deze manier zijn leven doorbrengend met het onderhouden van zijn gezin dat uit vele zoons bestond, o Koning, verstreek de enorme tijdspanne van achtentachtig van zijn levensjaren. (Vedabase)

 

Tekst 24

Op zijn oude dag had hij tien zonen en de jongste van hen, die de vader en moeder zeer dierbaar was, werd aangesproken met de naam Nârâyana.

Hij, als een oude man, had tien zonen en de jongste van hen was een klein kind dat door de vader en de moeder zeer werd gekoesterd en werd aangesproken met de naam Nârâyana. (Vedabase)

 

Tekst 25

Het jongetje lag hem na aan het hart. Het deed de oude man veel plezier getuige te zijn van de kinderpraat en van zijn spelletjes.

Het kleintje lag hem na aan het hart; getuige te zijn van de kinderpraat en het spelen deed de oude man veel plezier. (Vedabase)

 

Tekst 26

Als hij at en dronk en kauwde, gaf hij, beheerst door zijn liefde voor het kind, het ook iets te eten en te drinken, maar, dwaas als hij was, had hij niet door dat zijn einde nabij was.

Als hij at en dronk en kauwde gaf hij uit grote genegenheid voor het kind het ook iets te eten en te drinken, maar dwaas als hij was had hij niet door dat zijn einde nabij was. (Vedabase)

 

Tekst 27

Toen zijn stervensuur was aangebroken had hij, levend in onwetendheid, zodoende een geest die was gefixeerd op het jongetje dat de naam Nârâyana droeg.

Toen zijn stervensuur was aangebroken had hij, levend als een onbenullig iemand, aldus een geest die zich had gefixeerd op het jongetje dat de naam Nârâyana droeg. (Vedabase)

 

Tekst 28-29

Hij zag hoe drie types hem benaderden met angstaanjagende gelaatstrekken, verwrongen gezichten en recht overeind staande haren, die, met de strop in hun handen, klaarstonden om hem met zich mee te nemen. Geschrokken riep hij toen met tranen in zijn ogen luid om zijn in de buurt spelende kind dat Nârâyana heette.

Op korte afstand zag hij dat drie types waren gearriveerd die, met touwen in hun handen en angstwekkende gelaatstrekken, verwrongen gezichten en hun haren rechtop op hun lichaam staand, klaar stonden om hem met zich mee te nemen. Verschrikt en met tranen in zijn ogen riep hij luid om zijn in de buurt spelende kind dat dus de naam Nârâyana droeg. (Vedabase)

 

Tekst 30

Toen Vishnu's dienaren uit de mond van de stervende man de naam van de Heer, hun meester, hoorden, o Koning, kwamen ze er meteen aan.

Toen ze de naam van hun meester de Heer hoorden uit de mond van de stervende man, o Koning, kwamen Zijn dienaren er meteen aan. (Vedabase)

 

Tekst 31

Op het moment dat de boodschappers van de dood Ajâmila wegtrokken uit het hart van de echtgenoot van de dienstmaagd, riepen de Vishnudûta's dat met luide stem een halt toe.

Op het ogenblik dat de boodschappers van Yâma bij de echtgenoot van de meid van binnenuit zijn hart aan lostrekken waren, riepen de Vishnudûta's met welluidende stem dat een halt toe. (Vedabase)

 

Tekst 32

Gedwarsboomd reageerden de boodschappers van Yamarâja met: 'Wie denken jullie wel niet dat jullie zijn om in te gaan tegen het gezag van de Koning van het Dharma?

Zij, verhinderd, antwoordden hen: 'Wie zijn jullie allemaal, die ingaan tegen de autoriteit van de Koning van het Dharma? (Vedabase)

 

Tekst 33

Wiens dienaren zijn jullie, waar komen jullie vandaan en waarom kwamen jullie hier naartoe? Waarom weerhouden jullie ons ervan onze gang te gaan? Zijn jullie halfgoden, mindere goden of vervolmaakte zielen?

Vanwaar of van wie zijn jullie afkomstig of waar horen jullie thuis, waarom zijn jullie naar hier gekomen en waarom weerhouden jullie ons ervan onze gang te gaan? Wie zijn jullie wel niet, de besten der volmaakten, goden of godgelijken of zoiets? (Vedabase)

 

Tekst 34-36

Jullie allen, met jullie lotusgelijke ogen, gele kleding, helmen, glinsterende oorhangers en kransen van lotusbloemen; jullie, die er zo jong uitzien, allemaal even mooi met jullie vier armen, boog, pijlkoker en de pracht van een zwaard, een strijdknots, een hoornschelp, een werpschijf en een lotusbloem, jullie verdrijven de duisternis in alle richtingen met de straling van het licht dat van jullie uitgaat. Om welke reden houden jullie ons, de dienaren van de Handhaver van het Dharma, tegen?

Jullie allen, met jullie lotusgelijke ogen, gele kledij, helmen, glinsterende oorhangers en kransen van lotusbloemen; jullie allen, die er zo jong uitzien en allemaal even mooi zijn met vier armen, een boog, een pijlenkoker en de opsier van een zwaard, een strijdknots, een hoornschelp, een werpschijf en een lotusbloem, in alle richtingen verdrijven jullie de duisternis met de straling van het licht dat van jullie uitgaat; wat is er de bedoeling van ons te dwarsbomen, de dienaren van de handhaver van het Dharma?' (Vedabase)

 

Tekst 37

S'uka zei: 'Aldus aangesproken door de Yamadûta's gaven zij, die naar het woord van Vâsudeva leefden, hen glimlachend het volgende antwoord met stemmen die weerklonken als de rollende donder.

S'uka zei: 'Aldus aangesproken door de Yamadûta's gaven ze hen, altijd bereid Vâsudeva te dienen, glimlachend het volgende ten antwoord met stemmen die weerklonken als de rollende donder. (Vedabase)

 

Tekst 38

De Vishnudûta's zeiden: 'Als jullie allen werkelijk de gezagsdragers van de Koning van het Dharma zijn, zeg ons dan eens wat de principes van dharma en de kenmerken van adharma zijn.

De achtenswaardige Vishnudûta's zeiden: 'Als jullie bij elkaar daadwerkelijk de gezagdragers van de Koning van het Dharma zijn, leg ons dan maar eens uit wat de waarheid is van dharma alsook hoe adharma moet worden herkend. (Vedabase)

 

Tekst 39

Hoe en waar moeten straffen worden uitgedeeld, en zijn allen of slechts enkelen die misbruik maken van anderen strafbaar?'

Op welke manier zouden straffen moeten worden uitgedeeld of wat zou de geschikte plaats daarvoor zijn, en zijn alle of slechts enkele van de mensen die uit zijn op hun voordeel strafbaar? (Vedabase)

 

Tekst 40

De Yamadûta's zeiden: 'Dharma of religieuze beginselen is wat staat voorgeschreven in de Veda's en adharma vormt het tegenovergestelde. De Veda's zijn Nârâyana Zelf en kwamen uit Hem alleen voort, zo hebben we vernomen.

De Yamadûta's zeiden: 'In de Veda's inderdaad staat het dharma voorgeschreven, adharma is het tegengestelde daarvan; de Veda's moeten worden gezien als voortgekomen uit Hemzelve, uit Nârâyana, zo hebben we vernomen. (Vedabase)

 

Tekst 41

Alles wat zich manifesteerde met zijn specifieke kwaliteiten, namen, activiteiten en gedaanten werd door Hem geschapen vanuit Zijn positie in de hemel, op basis van [de wisselwerking van] de materiële basiskwaliteiten van de hartstocht, goedheid en traagheid. 

Door Hem, vanuit Zijn eigen positie, worden onder het gezag van de geaardheden der hartstocht, goedheid en traagheid al deze manifestaties geschapen en hebben ze de bij hen horende verschillen in kwaliteiten, namen, activiteiten en gedaanten. (Vedabase)


Tekst 42

De zon, het vuur, de hemel, de lucht, de goden, de maan, de avond, de dag en de nacht, de windrichtingen, het water en het land getuigen allemaal van het persoonlijke dharma [de eigen aard] van het belichaamde levende wezen [zie ook B.G. 8: 4].

De goddelijkheid van de zon, het vuur, de hemel, de lucht, de goden, de maan, de avond, de dag en de nacht, de richtingen, het water en het land; al dezen verpersoonlijken het dharma, waarlijk aldus de getuigen vormend voor het belichaamde levende wezen. (Vedabase)

 

Tekst 43

Adharma [in de zin van het tegen de natuur ingaan] met al deze [goddelijke getuigen], kent men als de vorm van gedrag die in aanmerking komt voor vergelding, voor de reactie die men van toepassing acht voor al de handelingen van de overtreders die bestraffing verdienen.

Door al dezen wordt de afwijking in adharma gekend en worden al de geschikte plaatsen van bestraffing onderkend met achting voor het karma in kwestie van de overtreders die de bestraffing verdienen. (Vedabase)


Tekst 44

Zij die onder de invloed van de natuurlijke geaardheden prestatiegericht bezig zijn, kunnen van goede, vrome daden zijn alsook van handelingen die daar lijnrecht tegenover staan, o zuivere zielen, maar er is niemand met een materieel lichaam die kan bestaan zonder te handelen.

Met de karmî's die, besmet door de geaardheden, een materiële gedaante hebben aangenomen, zijn er inderdaad goedgunstige, vrome daden zowel als handelingen die daar lijnrecht tegenover staan, o zondelozen, aangezien vrijwel niemand zijn werk volledig vrij van materiële motieven verricht. (Vedabase)


Tekst 45

De mate waarin zich iemand in dit leven bezighield met goede of slechte daden, verzekert hem in zijn volgende bestaan van het genot of lijden dat er het resultaat van is [vergelijk B.G. 14: 18].

De mate waarin iemand in dit leven zich bezig houdt met een zeker dharma of adharma, verzekert hem van het genieten of lijden onder een bepaald resultaat in overeenstemming ermee in zijn volgende leven [vergelijk B.G. 14: 18]. (Vedabase)

 

Tekst 46

Zoals men hier in dit leven onder de levenden, o beste van de halfgoden, van de verschillende effecten van de materiële basiskwaliteiten de vruchten plukt - van de drie soorten van eigenschappen [die van de kennis, beweging en traagheid] - mag men verwachten dat het elders [in een andere wereld] net zo zal gaan.

Zoals in dit leven onder de levenden, o beste der goddelijken, van de verschillende effecten der natuurlijke geaardheden, de drie soorten van eigenschappen worden verworven [van vreedzaam, rusteloos en zot zijn; of van gelukkig, ongelukkig, of iets er tussenin zijn; of van religieus, onkerkelijk of semi-kerkelijk zijn], mag men verwachten dat het net zo gaat als men ergens anders terecht komt [een leven hierna]. (Vedabase)

 

Tekst 47

Precies zoals de huidige tijd de kenmerken draagt van wat was en wat komen gaat, vormt iemands huidige geboorte een aanduiding voor het dharma en adharma van wat men deed en nog zal doen.

Net zoals de huidige tijd bewijs vormt van het verleden en een aanwijzing vormt voor de toekomst, is net zo deze geboorte aanduiding voor het dharma en adharma van iemands geboorten in het verleden en in de toekomst. (Vedabase)

 

Tekst 48

De godheid [Yamarâja] is een grote Heer zo goed als Brahmâ; in zijn hemelverblijf ziet hij voor zijn geestesoog de gedaante die men in het verleden aannam en begrijpt hij wat iemands toekomst zal zijn.

In zijn verblijf neemt de godheid [die Yamarâja is] in zijn geestesoog de in het verleden aangenomen gedaante waar en overweegt hij de mogelijke toekomst ervan; aangaande de geest is hij een Heer zo goed en groot als Brahmâ. (Vedabase)


Tekst 49

Net als iemand die, met wat hij zich in zijn slaap voor de geest haalt, het besef kwijt is van wat er voor en na die droom bestaat, is iemand zich ook niet bewust van een leven voor en na zijn [huidige] geboorte.

Zoals iemand in zijn slaap bezig is met handelingen met betrekking tot een bepaalde gedaante, is men op dezelfde manier zich niet bewust van het verleden en van wat komen gaat, bij geboorte de heugenis verloren hebbend. (Vedabase)

 

Tekst 50

Met de vijf werkende en vijf waarnemende zinnen en hun vijf voorwerpen druk bezig zijn doelen na te streven, is hij zich met zijn geest als het zestiende element bewust. Maar als de ene [ziel, als een persoon] vormt hij zelf het zeventiende element in het waarderen van de drievoudige aard van de werkelijkheid [zie ook B.G. 3: 42-43].

Met de zeventien der werkende en waarnemende zinnen en hun vijf objecten, gaat hij te werk, weet hij en heeft hij zijn belangen, maar met deze vijftien elementen en de geest daartoe, is hij [de ziel] het zelf die het zeventiende element vormt dat het drievoudige geniet. (Vedabase)

 

Tekst 51

Met dat zestiendelige subtiele lichaam [die linga] als een effect van de drie krachten van de grotere natuur is het [er zich mee identificerende] levende wezen onderworpen aan een [moeilijk te boven komen] herhaalde reeks van geboorten [transmigratie of samsriti] waarin het vreugde, verdriet, angst en misère ervaart.

Aangezien dat zestiendelige subtiele lichaam het effect is van de drie krachten van de grotere natuur, is het levend wezen onderworpen aan een [moeilijk te boven te komen] herhaalde transmigratie [samsriti] die het in vreugde, weeklagen, angst en ellende verzet. (Vedabase)


Tekst 52

De belichaamde ziel, die het aan bewustzijn ontbreekt met het niet beheersen van zijn zinnen en geest, wordt tegen zijn wil aangezet tot handelingen ter wille van zijn materiële eigenbelang; aldus verdwaasd spint hij zich, net als een zijderups, in [de cocon van] zijn eigen karma.

De belichaamde die het bewustzijn mist met het niet in bedwang hebben van de zinnen en de geest, wordt tegen zijn wil tot het doen van handelingen terwille van zijn eigen materiële voordeel aangezet; zoals een zijderups weeft hij aldus verdwaasd rakend zich in in zijn eigen karma. (Vedabase)

 

Tekst 53

Niemand kan ook maar een ogenblik bestaan zonder iets te doen. Door de drie geaardheden wordt iemand er vanzelf toe gedwongen de baatzuchtige arbeid te verrichten typisch voor zijn aard.

Er is waarlijk niemand die het ook maar voor een ogenblik zonder iets te doen kan stellen; door de drie geaardheden wordt iemand er automatisch toe gedwongen vruchtdragende handelingen te verrichten die het resultaat zijn van de eigen natuurlijke neigingen. (Vedabase)

 

Tekst 54

Op basis van de niet waargenomen, onbekende oorzaak van die, o zo machtige, eigen aard, vindt, vanuit de schoot van de moeder en het zaad van de vader, het op hen lijkend grof- en fijnstoffelijk lichaam zijn bestaan [zie ook B.G. 8: 6].

Met de o zo machtige, aangeboren aard vindt, zonder twijfel, als een kopie van het vlees van de moeder en het zaad van de vader, het grove en subtiele van het lichaam zijn bestaan voortgedreven door de, voor de persoon niet waarneembare, oorzaak [zie ook: B.G. 8: 6].  (Vedabase)


Tekst 55

Vanwege deze omgang met de materiële natuur is de positie van het levende wezen verworden tot een ongelukkige [die gekenmerkt wordt door onnadenkendheid], maar als men slechts even de omgang met de Heer weet te genieten, is dat probleem al overwonnen.

De positie van een levend wezen is vanwege deze omgang met het materiële van de natuur verworden tot een akelige vol vergetelheid, maar als men maar kort de omgang van de Beheerser mag genieten, is dat probleem al overwonnen. (Vedabase)

 

Tekst 56-57

Deze man [Ajâmila] goed thuis in de Veda's, van een goede inborst en van goed gedrag was [aanvankelijk] een reservoir van goede eigenschappen. Gewetensvol, zachtaardig, beheerst en waarheidlievend hield hij zich aan zijn geloften en deed hij zijn mantra's. Hij was netjes en schoon, van de hoogste achting en dienstbaar aan de goeroe, de vuurgod, zijn gasten en de leden van de huishouding en hij was vrij van vals prestige, vriendelijk jegens allen, zonder fouten, niet afgunstig en van de beste bewoordingen.

Deze hier [Ajâmila] was altijd goed in de Veda, van een goede inborst, van goed gedrag en was een reservoir van goede eigenschappen; gewetensvol volgde hij de aanwijzingen op, was hij zachtgeaard, beheerst, waarheidlievend, deed hij zijn mantra's, was hij netjes en schoon, van de hoogste achting in dienst aan de goeroe, de vuurgod, zijn gasten en de leden van de huishouding en was hij vrij van vals prestige, vriendelijk jegens allen, zonder fouten, niet afgunstig en van de beste bewoordingen. (Vedabase)

 

Tekst 58-60

Op een dag ging deze brahmaan, in opdracht van zijn vader, naar het bos om er vruchten, bloemen, samit en kus'a [grassoorten] te verzamelen. Op de terugweg zag hij een of andere s'ûdra zeer lustig bezig met een losbandige dienstmaagd die, dronken van de maireya nectar [een drank gemaakt van de somabloem], bedwelmd met haar ogen heen en weer rolde. Onder de invloed was haar kleed los gaan zitten en, onbeschaamd in wangedrag vervallen, stond hij lachend en zingend dicht tegen haar aan, zich met haar vermakend.

Ooit ging deze brahmaan, in opdracht van zijn vader, naar het bos om aldaar vruchten en bloemen te verzamelen en samit en kus'a [grassoorten]. Terugkerend, zag hij een of andere s'ûdra zeer lustig bezig samen met een publieke vrouw die dronken van de maireya nectar [een drank gemaakt van de somabloem] met haar ogen heen en weer rolde van de bedwelming. Onder invloed was haar kleed los gaan zitten en, onbeschaamd in wangedrag vervallen, stond hij lachend en zingend dicht tegen haar aan, zich met haar vermakend. (Vedabase)

 

Tekst 61

Toen Ajâmila haar zag met de wellustige, met turmeric versierde arm van de s'ûdra om haar heen, viel hij aldus plots met een hart vol lust ten prooi aan de verbijstering.

Haar ziend met zijn wellustige met turmeric versierde arm om haar heen, was hij er dus plots, van zijn jagende hart, zowaar zeker van ten prooi te vallen aan de verbijstering. (Vedabase)

 

Tekst 62

Van binnenuit trachtend zichzelf onder controle te krijgen, herinnerde hij zichzelf eraan wat werd onderwezen, maar van streek als hij was door Cupido, slaagde hij er niet in zijn geest in te tomen.

Van binnenuit trachtend zichzelf onder controle te krijgen, zichzelf herinnerend aan wat onderwezen was, slaagde hij er niet in zijn geest te bedwingen, van streek als die was door Cupido.  (Vedabase)

 

Tekst 63

Getroffen door de aanblik leek hij, die er verbijsterd wezenloos bijstond, op een planeet tijdens een verduistering. Met zijn aandacht op haar gericht gaf hij [op dat moment] zijn dharma er helemaal aan.

Als gevolg van de aanblik was hij, in de begoocheling van zijn geest zijn ware positie vergetend, als een verduisterde planeet en gaf hij, met zijn geest op haar gevestigd steeds weer aan haar denkend, zijn dharma er volledig aan. (Vedabase)

 

Tekst 64

Hij nam zich voor dat hij haar zou behagen voor zover het geld dat toestond dat hij van zijn vader had. Zo kwam hij, om haar tevreden te houden, tegemoet aan ieder materieel verlangen dat in haar opkwam.

Haar, had hij zich voorgenomen, zou hij behagen, voor zover het geld dat hij had van zijn vader hem dat toestond en, tegemoetkomend aan haar verlangens, bood hij haar materiële zekerheid, zodat ze tevreden zou zijn. (Vedabase)

 

Tekst 65

Zijn jonge vrouw, een brahmanendochter van goede huize waarmee hij was getrouwd, gaf hij in zijn zonde meteen op nadat hij in de ban was geraakt van de blikken van de losbandige vrouw.

Zijn jonge vrouw, een brahmanendochter van goede huize, waarmee hij was getrouwd, gaf hij in zijn zonde op vanaf het moment dat zijn gefascineerd raakte door de blikken van de publieke vrouw. (Vedabase)

 

Tekst 66

Doend wat hij maar kon, zorgde hij in zijn zwakheid op een fatsoenlijke dan wel een onfatsoenlijke manier voor het geld dat nodig was om de familie te onderhouden die uit haar en haar vele kinderen bestond.

Met alle macht en zoveel als mogelijk nam hij, deze persoon, verstoken van alle intelligentie, door dan wel behoorlijk dan wel onbehoorlijk het geld ervoor bijeen te zamelen, de zorg voor haar en de vele kinderen die deel uitmaakten van het gezin dat ze vormde. (Vedabase)


Tekst 67

Omdat deze man zich zo onverantwoordelijk gedroeg en brak met alle regels van de s'âstra, zo lang zondig zijn leven onzuiver doorbrengend met smerige praktijken, is hij zeer verachtenswaardig.

Omdat, deze hier, brak met alle regels van de s'âstra, zich onverantwoordelijk gedragend, werd zijn leven van het voor zo'n lange tijd verwijlen in foute handelingen, vanwege de onzuiverheid ten strengste veroordeeld als zijnde onrein. (Vedabase)

 

Tekst 68

Daar hij niet van ophouden wist met zijn herhaalde overtredingen, omdat hij geen boete deed, zullen we hem meenemen naar het oord van de Heer van Bestraffing, alwaar gekastijd hij zijn zuivering zal vinden.'

Aangezien hij van geen ophouden wist met zijn herhaalde overtredingen, zullen we derhalve hem meevoeren naar de aanwezigheid van de Heer der Bestraffing alwaar gekastijd hij zuivering zal vinden.' (Vedabase)

 

*: In samenhang hiermee geeft S'rîla Jîva Gosvâmî het commentaar dat bhakti kan worden verdeeld in twee afdelingen: (1) santatâ, toegewijde dienst die zonder ophouden voortduurt met geloof en liefde, en (2) kâdâcitkî, toegewijde dienst die niet onophoudelijk voortduurt maar somtijds opleeft. Een onophoudelijk stromende toegewijde dienst (santatâ) kan ook in twee afdelingen worden verdeeld: (1) dienst verricht met een lichte gehechtheid en (2) spontane toegewijde dienst. Onderbroken toegewijde dienst (kâdâcitkî) kan worden verdeeld in drie afdelingen: (1) râgâbhâsamayî, toegewijde dienst waarin men vrijwel gehecht is, (2) râgâbhâsa-s'ûnya-svarûpa-bhûtâ, toegewijde dienst waarin er geen spontane liefde is maar men sympathie koestert voor de uitgangspositie van het dienen, en (3) âbhâsa-rûpâ, iets wat in de verte doet denken aan toegewijde dienst.

 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

Het schilderij is getiteld: "Cheater" en is © van  Vlad Holst. Gebruikt met toestemming.
Productie: de Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.



 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties