regelbalk



 

 

Canto 12

Manah S'ikshā

 

 

Hoofdstuk 12: De Onderwerpen van het S'rīmad Bhāgavatam Samengevat

(1) Sūta zei: "Met mijn eerbetuigingen voor Heer Krishna, voor de schepper, voor de brahmanen en voor het allerhoogste van het dharma, zal ik nu de eeuwige beginselen van het dharma [het sanātana-dharma] bespreken [in termen van de onderwerpen besproken in het Bhāgavatam]. (2) O wijzen, ik vertelde u op uw verzoek over de wonderbaarlijke wederwaardigheden van Heer Vishnu, die zich bij uitstek lenen voor mensen met respect voor de persoon. (3) In dit [verhaal] gaat het zonder meer om de verheerlijking van de Heer, Hij Die Alle Zonden Wegneemt, Nārāyana, de Heer van de Zinnen, de Allerhoogste Persoonlijkheid en Meester van de Sātvata's. (4) Hierin wordt de schepping en vernietiging van dit universum besproken, alsmede de vertrouwelijke kennis van de Ene Op-zichzelf-bestaande Allerhoogste Geest, met inbegrip van het zuivere waarnemen en hoe die [zelf]realisatie moet worden gecultiveerd.
(5-6) Bhakti-yoga en de verzaking die erbij hoort wordt uitvoerig besproken [in 1.2, 7.5-10 en 11.29], evenals de geschiedenis van Nārada [1.4-6] en het verhaal van Parīkchit dat beschrijft hoe de wijze onder de koningen vast tot de dood erop volgt vanwege een vloek van [de zoon van] een wijze, waarbij hij een gesprek had met S'uka, de beste van de brahmanen [zie 1.8-18]. (7) Wat volgt is een bespreking van hoe men geconcentreerd in de yoga kan heengaan [2.2. 15-21], een gesprek tussen Nārada en Brahmā [2.5], de reeks van avatāra's [1.3 en 2.7] en hoe het evolutieproces zich voltrekt vanuit de primaire natuur [de pradhāna, 3.26: 10-72]. (8) Vervolgens is er het gesprek dat Vidura voerde met Uddhava [3.1: 25 - 3.4], het gesprek dat Vidura had met Maitreya [3.5 - 4.31], [voorafgegaan door] wat een Purāna inhoudt [in algemene zin, zie 2.10: 1 en 12.7: 9-10], waarop een bespreking volgt van het onderwerp van het weer in Zich opnemen van de schepping door de Mahāpurusha [2.10: 6, 3.11: 30, 8.5: 35, 11.3: 8-15, 12.4]. (9) Wat volgt is de schepping zoals die plaatsvindt vanuit de [geaardheden van de] materiėle natuur, de totstandkoming van de zeven afgeleiden [van mahat, ahankāra en de tanmātra's, zie 3.20: 12-17] en de evolutie van het ei van het universum waaruit zich de universele gedaante van de Heer ontwikkelt [3.6]. (10) De grove en subtiele bewegingen van de tijd [3.11, komen eveneens aan bod, als ook] hoe de lotus tot stand komt [3.8] en het doden van Hiranyāksha om de aarde te bevrijden uit de oceaan [3.17-19]. (11) [Dan is er een bespreking van] de schepping van de hogere wezens, de dieren en de lagere schepselen [3.12: 37-48], de geboorte van Rudra [3.12] en het verschijnen van Svāyambhuva Manu vanuit de man/vrouw verdeling van de Heer [zie 3.12: 49-53, 4.1]. (12-13) [Besproken zijn] de nakomelingen van de eerste vrouw S'atarūpā de uitnemende gemalin [van Manu], het nageslacht van [de negen dochters van Devahūti] de vrome echtgenote van de stamvader Kardama [zie 3.24: 20-25 en 4.1], het nederdalen van de Opperziel, de Allerhoogste Persoon Heer Kapila en de conversatie die de geleerde Kapila had met Devahūti [Zijn moeder, 3.25-33]. (14-15) De verhalen over de nakomelingen van de negen brahmanen [die met Kardama's dochters trouwden, 4.1], de vernietiging van Daksha's offerplechtigheid [4.2-7] en de geschiedenis van Dhruva [4.8-13] worden dan gevolgd door die over Prithu [4.15-23] en Prācīnabarhi [4.24-29], zijn gesprek met Nārada [4.29] en de verhalen over Priyavrata [5.1], Nābhi [5.3] en het leven van Rishabha [5.3-6] en Bharata Mahārāja, o brahmanen [5.7-13]. (16) De continenten, subcontinenten en de oceanen, de bergen en rivieren worden in detail beschreven [5.19-20], alsmede het geheel van het uitspansel [5.21-23] en de situatie van de lagere werelden en de hel [5.24-26]. (17) [Er zijn dan de beschrijvingen van] Daksha's [weder]geboorte als de zoon van de Pracetā's [6.4] en de nakomelingen van zijn dochters die de halfgoden, de demonen en de menselijke wezens vormen, de [zoog-]dieren, de serpenten, de vogels en andere diersoorten [6.6]. (18) [Ook is er melding van] de geboorte en dood van [Vritra, 6.9-12,] de zoon van Tvashthā, en de twee zoons van Diti, Hiranyāksha [3.14-19] en Hiranyakas'ipu, o brahmanen, alsmede de geschiedenis van de grote ziel Prahlāda, de heer van de Daitya's [7.2-8]. (19-20) De regeerperioden van de Manu's worden tot in detail beschreven [8.1], de verlossing van de koning van de olifanten [Gajendra, 8.2-4] en de avatāra's van Heer Vishnu voor iedere periode van Manu [8.5 en 13], zoals Hayas'īrshā [8.24: 8 en 57; 5.18: 1], Nrisimha [7.9-10], Vāmana [8.18-22], Mātsya [8.24] en de nederdaling van Kūrma om het karnen van de nectar uit de melkoceaan door de bewoners van de hemel [te ondersteunen, 8.7-8]. (21) [Dan is er een verslag van] de grote oorlog tussen de demonen en de goden [8.10], alsook van de opeenvolging van de dynastieėn van de koningen [9.2, 7, 9, 12, 13, 17, 20-24], van de grote ziel Sudyumna [9.1] en van de geboorte van Ikshvāku en zijn dynastie [9.6]. (22) In dit boek worden de verhalen over Ilā [9.1: 16-27] en Tārā [9.14: 4-13] besproken met inbegrip van een relaas over de afstammelingen van de Sūrya-vams'a, zoals S'as'āda [Vikukshi, 9.6: 6-11] en Nriga [9.1: 11-12, 9.2: 17 en 10: 64]. (23) Dan zijn er de verhalen over Sukanyā [9.3], [de dochter van] S'aryāti, de intelligente Kakutstha [Purańjaya, 9.6: 12-19], Māndhātā [9.6: 33-37 en 9.7], Saubhari [9.6], Sagara [9.8] en Khathvānga [9.9: 41-47]. (24) De handelingen van Heer Rāmacandra, de Koning van Kos'ala, die alle zonde verdrijven [komen aan de orde, 9.10 en 11], Nimi, die zijn materiėle lichaam opgaf [9.13], en ook het verschijnen van de nakomelingen van koning Janaka [ofwel S'īradhvaja, wordt besproken 9.13: 18-27]. (25-26) De uitroeiing van de heersende klasse door Heer Paras'urāma, de grootste navolger van Bhrigu [wordt besproken, 9.15 en 16], alsmede Aila [Purūravā, 9.14 en 15], Nahusha [9.18: 1], Yayāti [9.18 en 19], Dushmanta's zoon Bharata [9.20], S'āntanu [9.22: 12-13] en S'āntanu's zoon Bhīshma [9.22: 18-19] van de Candra-vams'a, en de beroemde dynastie van Yadu, de oudste zoon van Yayāti [9.23: 18-29]. (27) [Het is] de dynastie waarin de Opperheer die we kennen als Krishna, de Meester van het Universum, nederdaalde in het huis van Vasudeva. Vervolgens wordt Zijn geboorte [10.3] beschreven en hoe Hij opgroeide in Gokula [10.4-10]. (28-30) Daarop worden Zijn talloze wapenfeiten verheerlijkt: hoe Hij de melk samen met de levensadem wegzoog uit Pūtanā [10.6], hoe Hij als een kind de kar kapot maakte en Trināvarta eronder kreeg [10.7], Hij Baka, Vatsa [10.11] en Agha doodde [10.12], [en hoe Hij tewerk ging met] Brahmā die de kalveren en jongens had verborgen [10.13 en 14], hoe Hij met Zijn kameraden een eind maakte aan Dhenuka [10.15] en Pralamba [10.18], en hoe Hij ze [de gopa's] redde uit een bosbrand die hen had ingesloten [10.17 en 19]. (31-33) Er is [het verhaal over] het temmen van de slang Kāliya [10.16-17]; de tevredenheid van de Onfeilbare over de  geloften in acht genomen door de jonge gopī's [10.21 en 22], de genade voor de spijtige vrouwen van de brahmanen die een offer brachten [10.23], het optillen van de berg Govardhana [10.25], de aanbidding en het rituele baden daarop uitgevoerd door Indra en Surabhi [10.27] Krishna's nachtelijke spel en vermaak met de gopī's [10.29-33], het redden van Nanda Mahārāja [uit de bek] van een groot serpent [10.34], en het doden van de dwaze S'ankhacūda [10.34], Arishtha [10.36] en Kes'ī [10.37]. (34) [Er is de beschrijving van] Akrūra [10.38] die arriveert en het erop volgende vertrek van Rāma en Krishna, de treurnis van de vrouwen van Vraja [10.39] en de rondgang [van de Heren] in Mathurā [10.41]. (35) Het doden van de olifant Kuvalayāpīda [10.43], van de worstelaars Mushthika en Cānūra, en van Kamsa en anderen [10.44] wordt besproken, alsook het weer terughalen van de zoon van Sāndīpani, de goeroe [10.45]. (36) Verblijvend in Mathurā in het gezelschap van Uddhava en Balarāma, o brahmanen, was er het spel en vermaak van de Heer om de kring van de Yadu's te behagen [10.48]. (37) [Daarop volgen de verhalen over] de vele malen herhaalde vernietiging van de troepen die door Jarasāndha werden bijeengebracht [10.50], de grondvesting van Dvārakā en het doden van de koning van de barbaren [Kālayavana, 10.51]. (38) [Dezen worden gevolgd door beschrijvingen van] de ontvoering van Rukminī, waarbij de Heer Zijn rivalen in de strijd versloeg [10.53], en het verwerven van de pārijātaboom en de Sudharmāzaal uit de hemel van de halfgoden [van Indra, 10.50: 54]. (39) Het doden van de meester van Prāgjyotishapura [Bhauma ofwel Naraka] en het wegbrengen van de jonge maagden [komt ter sprake in 10.59], met daarop volgend het afgedwongen gapen van S'iva in de slag met Bāna en het afsnijden van Bāna's armen [10.63]. (40-41) Het [Bhāgavatam bespreekt tevens] de macht en de dood van Pańcajana [10.45: 40-41], S'ambara [10.55], Pīthha [10.59], Mura [10.59], Dvivida [10.67], de koning van Cedi [10.74], S'ālva [10.76-77], de dwaze Dantavakra [10.78] en anderen, hoe de Pāndava's [voor Krishna] de directe aanleiding vormden om de last van de aarde weg te nemen [10.49] en hoe het afbranden van Vārānasī tot stand kwam [10.66]. (42-43) [Er is het verhaal van] het terugtrekken van Zijn eigen familie [11.30] onder het voorwendsel van de vloek van de brahmanen [11.1] en de schitterende conversatie die Vasudeva's Zoon had met Uddhava waarin de wetenschap van het ware zelf zijn volle uitdrukking vond met het vaststellen van het dharma [hoe men met Krishna moet leven als Hij fysiek niet meer aanwezig is, zie 11.6-29]. Vervolgens [wordt] Zijn verzaken van de wereld van de sterfelijke zielen bij machte van Zijn eigen mystieke vermogen [besproken, 11.31]. (44) [Ook besproken zijn] de kenmerken van de verschillende yuga's en de met hen samenhangende gedragingen [11.17 en 12.3], de verstoordheid van de mensen in Kali-yuga [12.1-3], de vier typen van vernietiging en drie [guna]soorten van schepping [12.4]. (45) [Ten slotte is er een verslag over] Vishnurata [Parīkchit], de intelligente vrome koning die zijn lichaam moest opgeven [12.6-7], het verhaal over hoe de ziener [Vyāsa en anderen] de verschillende takken van de Veda overdroeg [12.6-7], de vrome geschiedenis van Mārkandeya [12.8-10], een beschrijving van de samenstelling van de [universele gedaante van de] Mahāpurusha en de regeling [van de tijd] in relatie tot de zon, het zelf van het universum [12.11].

(46) Aldus werd door mij, o beste van de brahmanen, hier alles besproken waar u om vroeg. Daarmee heb ik het geheel van de handelingen geprezen van de līlā-avatāra's van de Heer. (47) Als men valt, struikelt, zich bezeert of niest en dan spontaan hardop uitroept 'haraye namah' [eerbetuigingen aan Hari], raakt men bevrijd van alle [terugslagen van de] zonde. (48) Van personen die de Allerhoogste Heer prijzen en vernemen over de macht van de Onbegrensde, wordt al de kwaadheid die het hart binnendringt geheel weggewassen, precies zoals de zon de duisternis wegneemt of een sterke wind de wolken verdrijft. (49) Valse, zinledige, loze woorden zijn al die discussies waarin niet de Allerhoogste Heer in het Voorbije wordt besproken. Alleen die verhalen zijn waar, zijn gunstig en verdienstelijk die de kwaliteiten van de Fortuinlijke als conclusie hebben. (50) Die woorden zijn aangenaam, aantrekkelijk en steeds weer nieuw die de heerlijkheden bezingen van Uttamas'loka, Hij die Geprezen Wordt in de Verzen; voor de geest houden ze een onophoudelijke grote viering in die voor iedereen de zee van ellende doet opdrogen. (51) Een gebruik van kleurrijke woorden die nimmer de heerlijkheden van de Heer beschrijven  die het ganse universum heiligen, is te vergelijken met een bedevaartsoord voor kraaien en wordt nimmer gevolgd door de zwaangelijke, zuivere heilige toegewijden die enkel aan Acyuta denken [als in 1.5: 10]. (52) Die creatie van woorden die de revolutie afkondigt over de zonden van de mensen en waarin, hoewel onvolkomen van samenstelling, ieder vers verwijst naar de namen en de heerlijkheden van de Heer zonder beperkingen, wordt gehoord, bezongen en aanvaard door hen die gezuiverd en oprecht zijn [identiek aan 1.5: 11]. (53) Zelfs als men vrij van materiėle motieven onderneemt, ziet geestelijke kennis die is verstoken van de liefde van de Onfeilbare er eigenlijk niet goed uit. Wat voor zin heeft altijd stressvolle vruchtdragende arbeid - zelfs perfect uitgevoerd - als die niet wordt opgedragen aan de Heer [als in 1.5: 11]? (54) De grote inspanning met het boetvaardig en schriftgetrouw verrichten van plichten en zo meer in het varnās'ramasysteem, leidt slechts tot een goede naam en weelde. Maar als men luistert en respect oefent met het bezingen van Zijn kwaliteiten, verkrijgt men de heugenis van de lotusvoeten van de Handhaver van de Godin van het Geluk. (55) De heugenis van Heer Krishna's lotusvoeten doet al het ongunstige teniet en leidt tot het grootste geluk. Verbonden in kennis, wijsheid en onthechting komt men met toewijding voor de Opperziel tot zuivering van het hart.  (56) U allen, o hoogst eminente brahmanen, bent zo gelukkig uw stabiliteit gevonden te hebben met in uw hart een vaste plaats voor Nārāyana, de Oorspronkelijke Ziel en Godheid van allen. Wees met die liefde voor de Heer van de Hemel Voorbij Wie er Geen Andere te Vinden is, onophoudelijk van aanbidding! (57) Ook ik werd herinnerd aan deze wetenschap van de Ziel toen ik die, in het gezelschap van de aandachtig luisterende grote wijzen, vernam uit de mond van S'uka, de meest verheven wijze, toen koning Parīkchit vastte tot de dood erop volgde. (58) O brahmanen, dit wat ik u vertelde over de glorie van Vāsudeva wiens grootse handelingen zo beschrijvenswaardig zijn, maakt volledig een eind aan al het ongunstige. (59) Iemand die met constante aandacht iedere yāma [periode van drie uur] en iedere kshana [een moment of 1.6 seconde] met geloof anderen doet luisteren of zelf trouw luistert naar slechts een enkel vers of zelfs maar een half vers, een enkele versregel of zelfs maar een halve regel, zuivert [daarmee] zeker zijn ziel. (60) Als men, afziend van eten, nauwlettend reciteert uit of luistert naar [het Bhāgavatam] op de elfde dan wel de twaalfde dag [Ekādas'ī of Dvādas'ī van een vijftiendaagse halve maanmaand, zie 3.11: 10], zal men een hoge leeftijd bereiken en verlost worden van alles wat tot een val leidt. (61) Als men zelfbeheerst en vastend deze verzameling van verzen bestudeert in [de heilige plaatsen] Pushkara, Mathurā of Dvārakā, raakt men bevrijd van de angst [voor de tijd, of voor een materieel leven, zie ook 1.13: 19]. (62) De halfgoden en de wijzen, de vervolmaakte zielen en de voorvaderen, de stamvaders en de koningen, zullen alles schenken wat men verlangt, als men deze verzen looft door ze uit te dragen of ernaar te luisteren. (63) Een tweemaal geboren ziel die ze bestudeert krijgt als resultaat dezelfde rivieren van honing, ghee en melk die men verwerft met het bestuderen van de Rig-, Yajur- en Sāmaverzen. (64) IJverig deze essentiėle verzameling van klassieke verhalen bestuderend, zal een tweemaal geborene die allerhoogste positie bereiken waar de Fortuinlijke over sprak. (65) Een man van scholing die ze bestudeert verwerft kennis van zaken, een koning verwerft het domein omringd door de oceanen, een zakenman verwerft de zeggenschap over schatten en een werknemer ontdoet zich ermee van alles wat hem ten val brengt. (66) Terwijl de Fortuinlijke in Zijn talloze gedaanten uitvoerig in de vorm van verhalen wordt beschreven in ieder van deze verzen, wordt Heer Hari, de Heer van een ieder die al de smetten van Kali-yuga vernietigt, daarentegen elders [in andere geschriften] niet aanhoudend verheerlijkt. (67) Ik buig me voor Hem, het  Ongeboren, Onbegrensde, Ware Zelf dankzij wiens energieėn er de schepping, handhaving en vernietiging van het universum is, voor Hem, de Onfeilbare Heer, wiens heerlijkheid moeilijk te begrijpen valt voor [zelfs] de meesters van de hemel geleid door de ongeziene [Aja of Brahmā], de machtige [S'akra of Indra] en de goedgunstige [S'ankara of S'iva]. (68) Mijn eerbetuigingen voor de Eeuwige Heer, de beste van Al de Goden, voor de Fortuinlijke wiens Manifestatie Zuiver Bewustzijn is en die, middels Zijn verzameling van negen machten [s'akti's of vermogens], voorzag in Zijn eigen Zelf als de toevlucht voor de zich bewegende en niet bewegende levende wezens.

(69) Ik buig me voor hem, de zoon van Vyāsa, die al het ongunstige verslaat, hij die, aangetrokken in zijn hart door de aangename wederwaardigheden van de Onoverwinnelijke Heer, in ontkenning echter van ieder ander soort van bewustzijn, zo genadevol was zijn solitaire geluk op te geven en de [Bhāgavata] Purāna, het licht van de werkelijkheid, betreffende Zijn handelingen te openbaren."

 

 next                        

 
 

 
Derde herziene editie, geladen 3 december, 2022

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

Sūta zei: "Met mijn eerbetuigingen voor Heer Krishna, voor de schepper, voor de brahmanen en voor het allerhoogste van het dharma, zal ik nu de eeuwige beginselen van het dharma [het sanātana-dharma] bespreken [in termen van de onderwerpen besproken in het Bhāgavatam].
Sūta zei: "Met mijn eerbetuigingen voor Heer Krishna, voor de schepper, voor de brahmanen en voor het allerhoogste van het dharma, zal ik nu de eeuwige aard ervan bespreken [in termen van de onderwerpen besproken in het Bhāgavatam]. (Vedabase)

 

Tekst 2

O wijzen, ik vertelde u op uw verzoek over de wonderbaarlijke wederwaardigheden van Heer Vishnu, die zich bij uitstek lenen voor mensen met respect voor de persoon.

Ik vertelde u, o wijzen, over deze wonderbaarlijke handelingen van Heer Vishnu die zich bij uitstek lenen voor mensen met respect voor de persoon.  (Vedabase)

 

Tekst 3

In dit [verhaal] gaat het zonder meer om de verheerlijking van de Heer, Hij Die Alle Zonden Wegneemt, Nārāyana, de Heer van de Zinnen, de Allerhoogste Persoonlijkheid en Meester van de Sātvata's.

In dit [verhaal] gaat het zonder meer om de verheerlijking van de Heer, Hij Die Alle Zonden Wegneemt, Nārāyana, de Heer der Zinnen, de Allerhoogste Persoonlijkheid en Meester van de Sātvata's. (Vedabase)

   

Tekst 4

Hierin wordt de schepping en vernietiging van dit universum besproken, alsmede de vertrouwelijke kennis van de Ene Op-zichzelf-bestaande Allerhoogste Geest, met inbegrip van het zuivere waarnemen en hoe die [zelf]realisatie moet worden gecultiveerd.

Hierin wordt de schepping en vernietiging van dit universum en de vertrouwelijke kennis van de Ene Op-zichzelf-bestaande Allerhoogste Geest besproken, tezamen met het zuivere waarnemen en hoe die realisatie moet worden gecultiveerd. (Vedabase)

 

Tekst 5-6

Bhakti-yoga en de verzaking die erbij hoort wordt uitvoerig besproken [in 1.2, 7.5-10 en 11.29], evenals de geschiedenis van Nārada [1.4-6] en het verhaal van Parīkchit dat beschrijft hoe de wijze onder de koningen vast tot de dood erop volgt vanwege een vloek van [de zoon van] een wijze, waarbij hij een gesprek had met S'uka, de beste van de brahmanen [zie 1.8-18].

Bhakti-yoga en de verzaking die erbij hoort wordt uitvoerig besproken [in 1.2, 7.5-10 en Canto 11.29], evenals de geschiedenis van Nārada [1.4-6] en het verhaal van Parīkchit dat beschrijft hoe de wijze onder de koningen vast tot de dood erop volgt omdat hij door [de zoon van] een wijze werd vervloekt en hij toen een gesprek had met S'uka, de beste der brahmanen [zie Canto 1.8-18]. (Vedabase)

 

Tekst 7

Wat volgt is een bespreking van hoe men geconcentreerd in de yoga kan heengaan [2.2.15-21], een gesprek tussen Nārada en Brahmā [2.5], de reeks van avatāra's [1.3 en 2.7] en hoe het evolutieproces zich voltrekt vanuit de primaire natuur [de pradhāna, 3.26: 10-72].

Wat volgt is een bespreking van hoe men, als men moet sterven, de bevrijding kan bereiken door zich te concentreren in de yoga [2.2: 15-21], een gesprek tussen Nārada en Brahmā [2.5], de reeks van avatāra's [1.3 en 2.7] en hoe het evolutieproces tot stand komt vanuit de primaire natuur [de pradhāna, 3.26: 10-72]. (Vedabase)

 

Tekst 8

Vervolgens is er het gesprek dat Vidura voerde met Uddhava [3.1: 25 - 3.4], het gesprek dat Vidura had met Maitreya [3.5 - 4.31], [voorafgegaan door] wat een Purāna inhoudt [in algemene zin, zie 2.10: 1 en 12.7: 9-10], waarop een bespreking volgt van het onderwerp van het weer in Zich opnemen van de schepping door de Mahāpurusha [2.10: 6, 3.11: 30, 8.5: 35, 11.3: 8-15, 12.4].

Vervolgens is er het gesprek dat Vidura voerde met Uddhava [3.1: 25-3.4], het gesprek dat Vidura had met Maitreya [3.5-4.31], [voorafgegaan door] wat een Purāna inhoudt [in algemene zin, zie 2.10: 1 en 12.7: 9-10], en dan wordt het onderwerp besproken van het weer in Zich opnemen van de schepping door de Mahāpurusha [2.10: 6, 3.11: 30, 8.5: 35, 11.3: 8-15, 12.4]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Wat volgt is de schepping zoals die plaatsvindt vanuit de [geaardheden van de] materiėle natuur, de totstandkoming van de zeven afgeleiden [van mahat, ahankāra en de tanmātra's, zie 3.20: 12-17] en de evolutie van het ei van het universum waaruit zich de universele gedaante van de Heer ontwikkelt [3.6].

Wat volgt is de schepping zoals die plaatsvindt vanuit de [geaardheden van de] materiėle natuur en de totstandkoming van de zeven afgeleiden [van mahat, ahamkāra en de tanmātra's, zie 3.20: 12-17], die ontstaan met de evolutie van het ei van het universum waaruit zich de universele gedaante van de Heer ontwikkelt [3.6]. (Vedabase)

 

Tekst 10

De grove en subtiele bewegingen van de tijd [3.11, komen eveneens aan bod, als ook] hoe de lotus tot stand komt [3.8] en het doden van Hiranyāksha om de aarde te bevrijden uit de oceaan [3.17-19].

De grove en subtiele bewegingen van de tijd [3.11], [komen eveneens aan bod alsook] hoe de lotus tot stand komt [3.8] en het doden van Hiranyāksha in verband met het bevrijden van de aarde uit de oceaan [3.17-19]. (Vedabase)

 

Tekst 11

[Dan is er een bespreking van] de schepping van de hogere wezens, de dieren en de lagere schepselen [3.12: 37-48], de geboorte van Rudra [3.12] en het verschijnen van Svāyambhuva Manu vanuit de man/vrouw verdeling van de Heer [zie 3.12: 49-53, 4.1].

[En zo zijn er] de schepping van de hogere wezens, de dieren en de lagere schepselen [3.12: 37-48], de geboorte van Rudra [3.12] en het verschijnen van Svāyambhuva Manu vanuit de man/vrouw verdeling van de Heer [zie 3.12: 49-53, 4.1]. (Vedabase)

 

Tekst 12-13

[Besproken zijn] de nakomelingen van de eerste vrouw S'atarūpā de uitnemende gemalin [van Manu], het nageslacht van [de negen dochters van Devahūti] de vrome echtgenote van de stamvader Kardama [zie 3.24: 20-25 en 4.1], het nederdalen van de Opperziel, de Allerhoogste Persoon Heer Kapila en de conversatie die de geleerde Kapila had met Devahūti [Zijn moeder, 3.25-33].

[Besproken zijn] de nakomelingen van de uitnemende gemalin, de eerste vrouw die S'atarūpā heette, en het nageslacht van [de negen dochters van] de vrome echtgenote [Devahūti] van de stamvader Kardama [zie 3.24: 20-25 en 4.1], het nederdalen van de Opperziel, de Allerhoogste Persoon Heer Kapila, en de conversatie van de geleerde Kapila met Devahūti [4.25-33]. (Vedabase)

 

Tekst 14-15

De verhalen over de nakomelingen van de negen brahmanen [die met Kardama's dochters trouwden, 4.1], de vernietiging van Daksha's offerplechtigheid [4.2-7] en de geschiedenis van Dhruva [4.8-13] worden dan gevolgd door die over Prithu [4.15-23] en Prācīnabarhi [4.24-29], zijn gesprek met Nārada [4.29] en de verhalen over Priyavrata [5.1], Nābhi [5.3] en het leven van Rishabha [5.3-6] en Bharata Mahārāja, o brahmanen  [5.7-13].

De nakomelingen van de negen brahmanen [die met Kardama's dochters trouwden, 4.1], de vernietiging van Daksha's offerplechtigheid [4.2-7] en de geschiedenis van Dhruva [4.8-13] wordt dan gevolgd door de verhalen over Prithu [4.15-23] en Prācīnabarhi [4.24-29], zijn gesprek met Nārada [4.29], de verhalen van Priyavrata [5.1], o brahmanen, Nābhi [5.3], het leven van Rishabha [5.3-6], en Bharata Mahārāja [5.7-13].  (Vedabase)

 

Tekst 16

De continenten, subcontinenten en de oceanen, de bergen en rivieren worden in detail beschreven [5.19-20], alsmede het geheel van het uitspansel [5.21-23] en de situatie van de lagere werelden en de hel [5.24-26].

De continenten, subcontinenten en de oceanen, de bergen en rivieren worden in detail beschreven [5.19-20], het uitspansel [5.21-23] en hoe de lagere werelden en de hel zijn geregeld [5.24-26]. (Vedabase)

 

Tekst 17

[Er zijn dan de beschrijvingen van] Daksha's [weder]geboorte als de zoon van de Pracetā's [6.4] en de nakomelingen van zijn dochters die de halfgoden, de demonen en de menselijke wezens vormen, de [zoog-]dieren, de serpenten, de vogels en andere diersoorten [6.6].

[Beschreven zijn] Daksha's [weder-]geboorte als de zoon van de Pracetā's [6.4] en de nakomelingen van zijn dochters van wie er de halfgoden, de demonen en de menselijke wezens zijn, de [zoog-]dieren, de serpenten, de vogels en de andere diersoorten [6.6]. (Vedabase)

 

Tekst 18

[Ook is er melding van] de geboorte en dood van [Vritra, 6.9-12,] de zoon van Tvashthā, en de twee zoons van Diti, Hiranyāksha [3.14-19] en Hiranyakas'ipu, o brahmanen, alsmede de geschiedenis van de grote ziel Prahlāda, de heer van de Daitya's [7.2-8].

[Ook is er] de geboorte en dood van [Vritra, 6.9-12] de zoon van Tvashthā en de twee zoons van Diti, Hiranyāksha [3.14-19] en Hiranyakas'ipu, o brahmanen, tezamen met de geschiedenis van de grote ziel Prahlāda, de beheerser van de Daitya's [7.2-8]. (Vedabase)

 

Tekst 19-20

De regeerperioden van de Manu's worden tot in detail beschreven [8.1], de verlossing van de koning van de olifanten [Gajendra, 8.2-4] en de avatāra's van Heer Vishnu voor iedere periode van Manu [8.5 en 13], zoals Hayas'īrshā [8.24: 8 en 57; 5.18: 1], Nrisimha [7.9-10], Vāmana [8.18-22], Mātsya [8.24] en de nederdaling van Kūrma om het karnen van de nectar uit de melkoceaan door de bewoners van de hemel [te ondersteunen, 8.7-8].

In detail zijn beschreven de regeerperioden van de Manu's [8.1], de verlossing van de koning der olifanten [Gajendra, 8.2-4] en de avatāra's van Heer Vishnu voor iedere periode van Manu [8.5 en 13] zoals Hayas'īrshā [8.24: 8 en 57; 5.18: 1], Nrisimha [7.9-10], Vāmana [8.18-22], Mātsya [8.24] en Kūrma die er was voor het doel van het karnen van de nectar uit de melkoceaan door de bewoners van de hemel [8.7-8]. (Vedabase)

 

Tekst 21

[Dan is er een verslag van] de grote oorlog tussen de demonen en de goden [8.10], alsook van de opeenvolging van de dynastieėn van de koningen [9.2, 7, 9, 12, 13, 17, 20 -24], van de grote ziel Sudyumna [9.1] en van de geboorte van Ikshvāku en zijn dynastie [9.6].

De grote oorlog tussen de demonen en de goden wordt beschreven [8.10] alsook systematisch de dynastieėn van de koningen [9.2, 7, 9, 12, 13, 17, 20 -24]; de dynastie van Sudyumna [9.1] en de geboorte van Ikshvāku en zijn dynastie [9.6]. (Vedabase)

 

Tekst 22

In dit boek worden de verhalen over Ilā [9.1: 16-27] en Tārā [9.14: 4-13] besproken, met inbegrip van een relaas over de afstammelingen van de Sūrya-vams'a, zoals S'as'āda [Vikukshi, 9.6: 6-11] en Nriga [9.1: 11-12, 9.2: 17 en 10: 64].

Er is verslag gedaan van de verhalen over Ilā [9.1: 16-27] en Tārā [9.14: 4-13] en er is ook een relaas over de afstammelingen van de Sūrya-vams'a, zoals daar zijn S'as'āda [Vikukshi, 9.6: 6-11] en Nriga [9.1: 11-12, 9.2: 17 en 10: 64]. (Vedabase)


Tekst 23

Dan zijn er de verhalen over Sukanyā [9.3], [de dochter van] S'aryāti, de intelligente Kakutstha [Purańjaya, 9.6: 12-19], Māndhātā [9.6: 33-37 en 9.7], Saubhari [9.6], Sagara [9.8] en Khathvānga [9.9: 41-47].

Er zijn de verhalen over Sukanyā [9.3], [de dochter van] S'aryāti, de intelligente Kakutstha [Purańjaya, 9.6: 12-19], Māndhātā [9.6: 33-37 en 9.7], Saubhari [9.6], Sagara [9.8] en Khathvānga [9.9: 41-47]. (Vedabase)

 

Tekst 24

De handelingen van Heer Rāmacandra, de Koning van Kos'ala, die alle zonde verdrijven [komen aan de orde, 9.10 en 11], Nimi, die zijn materiėle lichaam opgaf [9.13], en ook het verschijnen van de nakomelingen van koning Janaka [ofwel S'īradhvaja, wordt besproken 9.13: 18-27].

[Gepresenteerd zijn] de wederwaardigheden van Heer Rāmacandra, de Koning van Kosala, welke alle zonde verdrijven [9.10 en 11], Nimi, die zijn materiėle lichaam opgaf [9.13], en het verschijnen van de nakomelingen van koning Janaka [of S'īradhvaja, 9.13: 18-27]. (Vedabase)

 

Tekst 25-26

De uitroeiing van de heersende klasse door Heer Paras'urāma, de grootste navolger van Bhrigu [wordt besproken, 9.15 en 16], alsmede Aila [Purūravā, 9.14 en 15], Nahusha [9.18: 1], Yayāti [9.18 en 19], Dushmanta's zoon Bharata [9.20], S'āntanu [9.22: 12-13] en S'āntanu's zoon Bhīshma [9.22: 18-19] van de Candra-vams'a, en de beroemde dynastie van Yadu, de oudste zoon van Yayāti [9.23: 18-29].

[Gesproken is over] het uitroeien van de heersende klasse door Heer Paras'urāma, de Grootste van Bhrigu [9.15 en 16]; over Aila [Purūravā, 9.14 en 15], Nahusha [9.18: 1], Yayāti [9.18 en 19], Dushmanta's zoon Bharata [9.20], S'āntanu [9.22: 12-13] en S'āntanu's zoon Bhīshma [9.22: 18-19] van de Candra-vams'a, alsook over de gevierde dynastie van Yadu, de oudste zoon van Yayāti [9.23: 18-29]. (Vedabase)

  

Tekst 27

[Het is] de dynastie waarin de Opperheer die we kennen als Krishna, de Meester van het Universum, nederdaalde in het huis van Vasudeva. Vervolgens wordt Zijn geboorte [10.3] beschreven en hoe Hij opgroeide in Gokula [10.4-10].

[Het is] de dynastie waarin - in het huis van Vasudeva - de Opperheer bekendstaande als Krishna, de Beheerser van het Levende Wezen, nederdaalde; [vervolgens wordt beschreven] Zijn geboorte [10.3] en hoe Hij opgroeide in Gokula [10.4-10]. (Vedabase)

  

Tekst 28-30

Daarop worden Zijn talloze wapenfeiten verheerlijkt: hoe Hij de melk samen met de levensadem wegzoog uit Pūtanā [10.6], hoe Hij als een kind de kar kapot maakte en Trināvarta eronder kreeg [10.7], Hij Baka, Vatsa [10.11] en Agha doodde [10.12], [en hoe Hij tewerk ging met] Brahmā die de kalveren en jongens had verborgen [10.13 en 14], hoe Hij met Zijn kameraden een eind maakte aan Dhenuka [10.15] en Pralamba [10.18], en hoe Hij ze [de gopa's] redde uit een bosbrand die hen had ingesloten [10.17 en 19].

Zijn talloze wapenfeiten worden [vervolgens] verheerlijkt [in de beschrijvingen van]: hoe Hij de melk samen met de levensadem wegzoog uit Pūtanā [10.6], hoe Hij als een kind de kar kapot maakte en Trināvarta eronder kreeg [10.7], en Hij Baka, Vatsa [10.11] en Agha doodde [10.12], [hoe Hij tewerk ging met] Brahmā die de kalveren en de jongens had weggeborgen [10.13 en 14], hoe Hij met Zijn metgezellen een eind maakte aan Dhenuka [10.15] en Pralamba [10.18], en hoe Hij hen [de gopa's] redde uit een bosbrand die hen had ingesloten [10.17 en 19]. (Vedabase) (Vedabase)

 

Tekst 31-33

Er is [het verhaal over] het temmen van de slang Kāliya [10.16-17], de tevredenheid van de Onfeilbare over de geloften in acht genomen door de jonge gopī's [10.21 en 22], de genade voor de spijtige vrouwen van de brahmanen die een offer brachten [10.23], het optillen van de berg Govardhana [10.25], de aanbidding en het rituele baden daarop uitgevoerd door Indra en Surabhi [10.27], Krishna's nachtelijke spel en vermaak met de gopī's [10.29-33], het redden van Nanda Mahārāja [uit de bek] van een groot serpent [10.34], en het doden van de dwaze S'ankhacūda [10.34], Arishtha [10.36] en Kes'ī [10.37].

[Verslag werd gedaan van] het onderwerpen van de slang Kāliya [10.16-17]; de geloften die naar de tevredenheid van de Onfeilbare in acht werden genomen door de jonge gopī's [10.21 en 22]; de genade voor de spijtige brahmaanse vrouwen [10.23]; het optillen van de berg Govardhana [10.25] en de aanbidding en het rituele baden dat vervolgens werd uitgevoerd door Indra en Surabhi [10.27]; Krishna's spel en vermaak met de gopī's gedurende de nachten [10.29-33], het redden van Nanda Mahārāja [uit de bek] van een groot serpent [10.34] en het doden van de dwaze S'ankhacūda [10.34], Arishtha [10.36] en Kes'ī [10.37]. (Vedabase)

 

Tekst 34

[Er is de beschrijving van] Akrūra [10.38] die arriveert en het erop volgende vertrek van Rāma en Krishna, de treurnis van de vrouwen van Vraja [10.39] en de rondgang [van de Heren] in Mathurā [10.41].

Daarna arriveert Akrūra [10.38] en is er het vertrek van Rāma en Krishna, het treuren van de vrouwen van Vraja [10.39] en de rondgang door Mathurā [10.41]. (Vedabase)

 

Tekst 35

Het doden van de olifant Kuvalayāpīda [10.43], van de worstelaars Mushthika en Cānūra, en van Kamsa en anderen [10.44] wordt besproken, alsook het weer terughalen van de zoon van Sāndīpani, de goeroe [10.45].

Er is het doden van de olifant Kuvalayāpīda [10.43], de worstelaars Mushthika, Cānūra, en Kamsa en anderen [10.44], alsook het weer terughalen van de zoon van Sāndīpani, de goeroe [10.45]. (Vedabase)

 

Tekst 36

Verblijvend in Mathurā in het gezelschap van Uddhava en Balarāma, o brahmanen, was er het spel en vermaak van de Heer om de kring van de Yadu's te behagen [10.48].

Verblijvend in Mathurā in het gezelschap van Uddhava en Balarāma, werden, o brahmanen, door de Heer avonturen aan de dag gelegd om de kring der Yadu's een plezier te doen [10.48]. (Vedabase)

 

Tekst 37

[Daarop volgen de verhalen over] de vele malen herhaalde vernietiging van de troepen die door Jarasāndha werden bijeengebracht [10.50], de grondvesting van Dvārakā en het doden van de koning van de barbaren [Kālayavana, 10.51].

[Vervolgens is er] de vele malen herhaalde vernietiging van de troepen bijeengebracht door Jarasāndha [10.50], het grondvesten van Dvārakā en het doden van de barbaarse koning [10.51]. (Vedabase)

 

Tekst 38

[Dezen worden gevolgd door beschrijvingen van] de ontvoering van Rukminī, waarbij de Heer Zijn rivalen in de strijd versloeg [10.53], en het verwerven van de pārijātaboom en de Sudharmāzaal uit de hemel van de halfgoden [van Indra, 10.50: 54].

Er is de ontvoering van Rukminī waarbij de Heer Zijn rivalen in de strijd versloeg [10.53] en het [van Indra, 10.50: 54] in ontvangst nemen van de pārijāta uit de hemel samen met de Sudharmā-vergaderzaal. (Vedabase)

 

Tekst 39

Het doden van de meester van Prāgjyotishapura [Bhauma ofwel Naraka] en het wegbrengen van de jonge maagden [komt ter sprake in 10.59], met daarop volgend het afgedwongen gapen van S'iva in de slag met Bāna en het afsnijden van Bāna's armen [10.63].

Het ter dood brengen van de meester van Prāgjyotishapura [Bhauma ofwel Naraka] en het redden van de jonge maagden [komt ter sprake in 10.59] met vervolgens het afgedwongen gapen van S'iva in de slag met Bāna en het wegsnijden van Bāna's armen [10.63]. (Vedabase)

 

Tekst 40-41

Het [Bhāgavatam bespreekt tevens] de macht en de dood van Pańcajana [10.45: 40-41], S'ambara [10.55], Pīthha [10.59], Mura [10.59], Dvivida [10.67], de koning van Cedi [10.74], S'ālva [10.76-77], de dwaze Dantavakra [10.78] en anderen, hoe de Pāndava's [voor Krishna] de directe aanleiding vormden om de last van de aarde weg te nemen [10.49] en hoe het afbranden van Vārānasī tot stand kwam [10.66].

 Het [Bhāgavatam verschaft ook uitleg over] het kunnen en de dood van Pańcajana [10.45: 40-41], S'ambara [10.55], Pīthha [10.59], Mura [10.59], Dvivida [10.67], de koning van Cedi [10.74], S'ālva [10.76-77], de dwaze Dantavakra [10.78], en anderen, hoe de Pāndava's de directe aanleiding vormden [voor Krishna] om de last van de aarde weg te nemen [10.49], en het afbranden van Vārānasī [10.66]. (Vedabase)

 

Tekst 42-43

[Er is het verhaal van] het terugtrekken van Zijn eigen familie [11.30] onder het voorwendsel van de vloek van de brahmanen [11.1] en de schitterende conversatie die Vasudeva's Zoon had met Uddhava waarin de wetenschap van het ware zelf zijn volle uitdrukking vond met het vaststellen van het dharma [hoe men met Krishna moet leven als Hij fysiek niet meer aanwezig is, zie 11.6-29]. Vervolgens [wordt] Zijn verzaken van de wereld van de sterfelijke zielen bij machte van Zijn eigen mystieke vermogen [besproken, 11.31].

[Ook kwam aan bod] het terugtrekken van Zijn eigen familie [11.30] onder het voorwendsel van de vloek van de geleerden [11.1] en de schitterende conversatie die Vāsudeva had met Uddhava waarin de wetenschap van het ware zelf zijn volle uitdrukking vond met het vaststellen van het dharma [hoe men moet leven nu Krishna niet meer lijfelijk aanwezig is, zie 11.6-29], met vervolgens Zijn verzaken van de wereld der sterfelijken bij machte van Zijn eigen mystieke vermogen [11.31]. (Vedabase)

 

Tekst 44

[Ook besproken zijn] de kenmerken van de verschillende yuga's en de met hen samenhangende gedragingen [11.17 en 12.3], de verstoordheid van de mensen in Kali-yuga [12.1-3], de vier typen van vernietiging en drie [guna]soorten van schepping [12.4].

[Ook besproken zijn] de kenmerken van de verschillende yuga's en de handelingen die daarmee overeenkomen [11.17 en 12.3], de algehele verstoordheid van de mensen in Kali-yuga [12.1-3] en de vier typen van vernietiging en drie [guna] soorten van schepping [12.4]. (Vedabase)

 

Tekst 45

[Ten slotte is er een verslag over] Vishnurata [Parīkchit], de intelligente vrome koning die zijn lichaam moest opgeven [12.6-7], het verhaal over hoe de ziener [Vyāsa en anderen] de verschillende takken van de Veda overdroeg [12.6-7], de vrome geschiedenis van Mārkandeya [12.8-10], een beschrijving van de samenstelling van de [universele gedaante van de] Mahāpurusha en de regeling [van de tijd] in relatie tot de zon, het zelf van het universum [12.11].

[Ten slotte is er een verslag van] Vishnurata [Parīkchit], de intelligente godvruchtige koning die zijn lichaam moest opgeven [12.6-7], hoe de ziener [Vyāsa en anderen] de verschillende takken van de Veda overdroeg [12.6-7], de vrome geschiedenis van Mārkandeya [12.8-10] en de inrichting van de [ledematen van de] Mahāpurusha alsmede de regeling [van de tijd] in relatie tot de zon, het Zelf van het levende wezen dat het Universum is [12.11].  (Vedabase)

  

Tekst 46

Aldus werd door mij, o beste van de brahmanen, hier alles besproken waar u om vroeg. Daarmee heb ik het geheel van de handelingen geprezen van de līlā-avatāra's van de Heer.

Aldus zijn door mij, naar aanleiding van uw vragen, o beste van de tweemaal geborenen, in dit relaas de handelingen van de līlā-avatāra's in hun volle glorie beproken. (Vedabase)


Tekst 47

Als men valt, struikelt, zich bezeert of niest en dan spontaan hardop uitroept 'haraye namah' [eerbetuigingen aan Hari], raakt men bevrijd van alle [terugslagen van de] zonde.

Als men valt, struikelt, zich bezeert of niest en dan spontaan hardop uitroept 'haraye namah' (eerbetuigingen aan Hari), raakt men bevrijd van alles wat tot een val leidt. (Vedabase)

 

Tekst 48

Van personen die de Allerhoogste Heer prijzen en vernemen over de macht van de Onbegrensde, wordt al de kwaadheid die het hart binnendringt geheel weggewassen, precies zoals de zon de duisternis wegneemt of een sterke wind de wolken verdrijft.

Van personen die zoals het hoort zingen over de Opperheer en kennis nemen van waar de Onbegrensde toe in staat is, wordt de ellende die in het hart doordringt geheel weggewassen, precies zoals de zon de duisternis wegneemt of een sterke wind de wolken verdrijft. (Vedabase)

 

Tekst 49

Valse, zinledige, loze woorden zijn al die discussies waarin niet de Allerhoogste Heer in het Voorbije wordt besproken. Alleen die verhalen zijn waar, zijn gunstig en verdienstelijk die de kwaliteiten van de Fortuinlijke als conclusie hebben.

IJdel inderdaad zijn die woorden over en besprekingen van de relatieve waarheid waarin van Hem die in het Bezit is van de Volheden, de Heer in het Voorbije, geen gewag wordt gemaakt; enkel dat is waar, alleen dat is goedgunstig, enkel dat is verdienstelijk wat de kwaliteiten van de Fortuinlijke naar boven haalt. (Vedabase)


Tekst 50

Die woorden zijn aangenaam, aantrekkelijk en steeds weer nieuw die de heerlijkheden bezingen van Uttamas'loka, Hij die Geprezen Wordt in de Verzen; voor de geest houden ze een onophoudelijke grote viering in die voor iedereen de zee van ellende doet opdrogen.

Datgene voorzeker is aantrekkelijk, is nieuwer en nieuwer; datgene inderdaad wat een voortdurend, groot feest inhoudt; dat [zich uitdrukken] wat voor personen feitelijk de oceaan der misčre drooglegt, is waarin de heerlijkheden van de Beste van de Verzen, Uttamas'loka, bij herhaling worden bezongen. (Vedabase)


Tekst 51

Een gebruik van kleurrijke woorden die nimmer de heerlijkheden van de Heer beschrijven die het ganse universum heiligen, is te vergelijken met een bedevaartsoord voor kraaien en wordt nimmer gevolgd door de zwaangelijke, zuivere heilige toegewijden die enkel aan Acyuta denken [als in 1.5: 10].

Een uitdrukking in verduidelijkende termen die nimmer de zegenrijke heerlijkheden van de Heer beschrijft is te vergelijken met een bedevaartsoord voor kraaien en daarvan zullen zich nimmer de zwaangelijken bedienen, de zuivere heiligen die alleen maar aan Acyuta denken [als in 1.5: 10]. (Vedabase)

 

Tekst 52

Die creatie van woorden die de revolutie afkondigt over de zonden van de mensen en waarin, hoewel onvolkomen van samenstelling, ieder vers verwijst naar de namen en de heerlijkheden van de Heer zonder beperkingen, wordt gehoord, bezongen en aanvaard door hen die gezuiverd en oprecht zijn [identiek aan 1.5: 11].

Die creatie van woorden die de revolutie afkondigt over de zonden van de mensen en waarin, hoewel onvolkomen van samenstelling, ieder vers verwijst naar de namen en de heerlijkheden van de Heer zonder beperkingen, wordt gehoord, bezongen en aanvaard door hen die gezuiverd en oprecht zijn [identiek aan 1.5: 11]. (Vedabase)

 

Tekst 53

Zelfs als men vrij van materiėle motieven onderneemt, ziet geestelijke kennis die is verstoken van de liefde van de Onfeilbare er eigenlijk niet goed uit. Wat voor zin heeft altijd stressvolle vruchtdragende arbeid - zelfs perfect uitgevoerd - als die niet wordt opgedragen aan de Heer [als in 1.5: 11]?

Ondanks dat de zelfverwerkelijking vrij is van materiėle motieven, ziet de kennis van het onfeilbare die is verstoken van liefde [of toewijding voor de Opperheer] er niet goed uit. Zou inderdaad het zich inspannen voor een resultaat ook maar iets uithalen als men er niet in slaagt het onovertroffen werk te volbrengen dat men verricht voor de Heer [als in 1.5: 11]? (Vedabase)

 

Tekst 54

De grote inspanning met het boetvaardig en schriftgetrouw verrichten van plichten en zo meer in het varnās'ramasysteem, leidt slechts tot een goede naam en weelde. Maar als men luistert en respect oefent met het bezingen van Zijn kwaliteiten, verkrijgt men de heugenis van de lotusvoeten van de Handhaver van de Godin van het Geluk.

Als men boetvaardig is en luistert naar de geschriften en dergelijke is men, ter wille van zijn reputatie en een materieel resultaat, van grote inspanning in het dienen van het varnās'rama systeem. Maar als men luistert naar en respect oefent voor - en zo meer - de lotusvoeten van de Instandhouder van de Godin van het Fortuin, is men van de heugenis omdat men dan leeft in bevestiging van de kwaliteiten. (Vedabase)

 

Tekst 55

De heugenis van Heer Krishna's lotusvoeten doet al het ongunstige teniet en leidt tot het grootste geluk. Verbonden in kennis, wijsheid en onthechting komt men met toewijding voor de Opperziel tot zuivering van het hart.

De heugenis van Heer Krishna's lotusvoeten doet al het ongunstige teniet, leidt tot het grootste geluk, tot zuivering van het hart en, verbonden in de wijsheid en onthechting, tot spiritueel weten en toewijding voor de Allerhoogste Ziel. (Vedabase)

 

Tekst 56

U allen, o hoogst eminente brahmanen, bent zo gelukkig uw stabiliteit gevonden te hebben met in uw hart een vaste plaats voor Nārāyana, de Oorspronkelijke Ziel en Godheid van allen. Wees met die liefde voor de Heer van de Hemel Voorbij Wie er Geen Andere te Vinden is, onophoudelijk van aanbidding!

U allen, o hoogst eminente brahmanen, bent zo gelukkig uw stabiliteit gevonden te hebben met Nārāyana, de Oorspronkelijke Ziel en Godheid van allen, nu u de Heer van de Hemel Voorbij Wie er Geen Andere te Vinden is in uw hart hebt geļnstalleerd. Wees dan nu onversaagd in uw liefde van aanbidding. (Vedabase)

 

Tekst 57

Ook ik werd herinnerd aan deze wetenschap van de Ziel toen ik die, in het gezelschap van de aandachtig luisterende grote wijzen, vernam uit de mond van S'uka, de meest verheven wijze, toen koning Parīkchit vastte tot de dood erop volgde.

Ook mij werd deze wetenschap van de Ziel in herinnering gebracht toen ik haar, net als u aanwezig in een vergadering van aandachtig luisterende grote wijzen, vernam uit de mond van S'uka, de grootste der wijzen, toen koning Parīkchit tot de dood toe aan het vasten was. (Vedabase)

 

Tekst 58

O brahmanen, dit wat ik u vertelde over de glorie van Vāsudeva wiens grootse handelingen zo beschrijvenswaardig zijn, maakt volledig een eind aan al het ongunstige.

Dit wat ik u, o geschoolden, vertelde over de heerlijkheden van Vāsudeva, Hij van de Grote Daden Allerwaardigst om te Worden Beschreven, maakt geheel en al een einde aan al het ongunstige. (Vedabase)

 

Tekst 59

Iemand die met constante aandacht iedere yāma [periode van drie uur] en iedere kshana [een moment of 1.6 seconde] met geloof anderen doet luisteren of zelf trouw luistert naar slechts een enkel vers of zelfs maar een half vers, een enkele versregel of zelfs maar een halve regel, zuivert [daarmee] zeker zijn ziel.

Hij die met een niet aflatende aandacht iedere yāma [periode van drie uur] en iedere kshana [een moment of 1.6 seconde] met geloof anderen doet luisteren of trouw zelf luistert naar slechts een enkel vers of zelfs maar een half vers, een enkele versregel of zelfs maar een halve, zal de ziel zelf zuiveren. (Vedabase)

 

Tekst 60

Als men, afziend van eten, nauwlettend reciteert uit of luistert naar [het Bhāgavatam] op de elfde dan wel de twaalfde dag [Ekādas'ī of Dvādas'ī van een vijftiendaagse halve maanmaand, zie 3.11: 10], zal men een hoge leeftijd bereiken en verlost worden van alles wat tot een val leidt.

Als men, niet gegeten hebbend, nauwlettend reciteert uit of luistert [naar het Bhāgavatam] op de elfde dan wel de twaalfde dag [van een vijftiendaagse halve maanmaand, met Ekādas'ī dus, zie 3.11: 10], zal een hoge leeftijd bereiken en verlost worden van alles wat hem ten val brengt. (Vedabase)

 

Tekst 61

Als men zelfbeheerst en vastend deze verzameling van verzen bestudeert in [de heilige plaatsen] Pushkara, Mathurā of Dvārakā, raakt men bevrijd van de angst [voor de tijd, of voor een materieel leven, zie ook 1.13: 19].

Als men zelfbeheerst zonder te hebben gegeten deze verzameling van verzen reciteert in [de heilige plaatsen] Pushkara, Mathurā of Dvārakā, zal men bevrijd raken van de angst [voor de Tijd, of voor een materieel leven, zie ook 1.13: 19]. (Vedabase)

 

Tekst 62

De halfgoden en de wijzen, de vervolmaakte zielen en de voorvaderen, de stamvaders en de koningen, zullen alles schenken wat men verlangt, als men deze verzen looft door ze uit te dragen of ernaar te luisteren.

Als men bezingt of luistert als men van die verheerlijking is, zullen de halfgoden en de wijzen, de vervolmaakten en de voorvaderen, de stamvaders en de koningen, alles vergunnen wat er wordt verlangd. (Vedabase)

 

Tekst 63

Een tweemaal geboren ziel die ze bestudeert krijgt als resultaat dezelfde rivieren van honing, ghee en melk die men verwerft met het bestuderen van de Rig-, Yajur- en Sāmaverzen.

Een tweemaal geboren ziel die [op deze tekst] studeert verkrijgt als resultaat dezelfde rivieren van honing, ghee en melk die men verwerft met het bestuderen van de rig-, yajur- en sāma-verzen. (Vedabase)

 

Tekst 64

IJverig deze essentiėle verzameling van klassieke verhalen bestuderend, zal een tweemaal geborene die allerhoogste positie bereiken waar de Fortuinlijke over sprak.

IJverig deze essentiėle verzameling van klassieke verhalen bestuderend zal een tweemaal geborene bijgevolg de allerhoogste positie bereiken zoals die werd beschreven door de Allerhoogste Persoonlijkheid. (Vedabase)

 

Tekst 65

Een man van scholing die ze bestudeert verwerft kennis van zaken, een koning verwerft het domein omringd door de oceanen, een zakenman verwerft de zeggenschap over schatten en een werknemer ontdoet zich ermee van alles wat hem ten val brengt.

Een man van scholing die het bestudeert bereikt geestelijk inzicht, een koning bereikt het overwicht ermee, een zakenman de heerlijkheid der schatten en een werknemer ontdoet zich ermee van alles wat hem ten valt brengt. (Vedabase)

 

Tekst 66

Terwijl de Fortuinlijke in Zijn talloze gedaanten uitvoerig in de vorm van verhalen wordt beschreven in ieder van deze verzen, wordt Heer Hari, de Heer van een ieder die al de smetten van Kali-yuga vernietigt, daarentegen elders [in andere geschriften] niet aanhoudend verheerlijkt.

Omdat in Kali-yuga Hari, de Heer van een Ieder en de Vernietiger van de Besmetting, niet [werkelijk of in die mate] op een andere plaats dan hier wordt beschreven, wordt, om ter compensatie voldoende gewicht in de schaal te leggen, Bhagavān die Zich expandeert in talloze gedaanten in ieder vers beschreven in de vorm van de verhalen zoals ze zijn verteld. (Vedabase)


Tekst 67

Ik buig me voor Hem, het Ongeboren, Onbegrensde, Ware Zelf dankzij wiens energieėn er de schepping, handhaving en vernietiging van het universum is, voor Hem, de Onfeilbare Heer, wiens heerlijkheid moeilijk te begrijpen valt voor [zelfs] de meesters van de hemel geleid door de ongeziene [Aja of Brahmā], de machtige [S'akra of Indra] en de goedgunstige [S'ankara of S'iva].

Ik buig mij voor Hem het Ongeboren, Onbegrensde, Ware Zelf door wiens energieėn er de schepping, handhaving en vernietiging van het universum is, voor Hem de Onfeilbare Heer die niet te doorgronden is in Zijn heerlijkheid voor [zelfs] de meesters van de hemel die onder leiding staan van de ongeziene [Aja of Brahmā], de machtige [S'akra of Indra], en de goedgunstige [S'ankara of S'iva]. (Vedabase)


Tekst 68

Mijn eerbetuigingen voor de Eeuwige Heer, de beste van Al de Goden, voor de Fortuinlijke wiens Manifestatie Zuiver Bewustzijn is en die, middels Zijn verzameling van negen machten [s'akti's of vermogens], voorzag in Zijn eigen Zelf als de toevlucht voor de zich bewegende en niet bewegende levende wezens.

Mijn eerbetuigingen voor de Eeuwige Heer, de beste van Al de Goden, voor de Fortuinlijke wiens Manifestatie Zuiver Bewustzijn is en die middels Zijn negen machten [s'akti's of vermogens] voorzag in Zijn eigen Zelf als de veilige haven voor de zich bewegende en niet bewegende levende wezens. (Vedabase)

 

Tekst 69

Ik buig me voor hem, de zoon van Vyāsa die al het ongunstige verslaat, hij die, aangetrokken in zijn hart door de aangename wederwaardigheden van de Onoverwinnelijke Heer, in ontkenning echter van ieder ander soort van bewustzijn, zo genadevol was zijn solitaire geluk op te geven en de [Bhāgavata] Purāna, het licht van de werkelijkheid, betreffende Zijn handelingen te openbaren."

Ik verbuig me voor hem, de zoon van Vyāsa die al het ongunstige verslaat en die, aangetrokken in zijn hart door de wederwaardigheden van Zijn handelingen, teneinde de Onoverwinnelijke te behagen, met het ontkennen van ieder ander type van bewustzijn zo intelligent was zijn solitaire geluk op te geven en genadevol de [Bhāgavata] Purāna, het licht van de werkelijkheid, te openbaren." (Vedabase)

  

 

 

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De eerste afbeelding is een vintageweergave van de Dasavatara gedaanten.
De tweede afbeelding is getiteld: 'Krishna and Balarama Swing with Friends'.
©
Exoticindiaart.com, gebruikt met toestemming.
De derde afbeelding van Radha en Krishna privé,
is een detail van een klassiek Bhāgavata Purāna blad.
Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties