regelbalk



 

 

Canto 12

Nrisimha Pranâma

 


Hoofdstuk 6: Mahârâja Parîkchit Bevrijd en de Veda in Vieren Doorgegeven

(1) S'rî Sûta zei: "Nadat Mahârâja Parîkchit, hij die door Vishnu beschermd wordt, had vernomen wat gezegd werd door de wijze, de gelijkmoedige ziener van de Opperziel, de zoon van Vyâsa, naderde hij zijn lotusvoeten, boog hij zijn hoofd en zei hij met gevouwen handen het volgende tot hem. (2) De koning zei: 'Met de grote genade getoond door uwe goedheid vol van mededogen, heb ik de perfectie bereikt omdat u rechtstreeks voor mij de Heer Zonder een Begin en Einde hebt beschreven. (3) Het is geenszins verrassend voor grote zielen verzonken in de Onfeilbare om van genade te zijn voor onwetende geconditioneerde zielen die worden gekweld door leed. (4) Wij vernamen [aldus] van u deze verzameling van klassieke verhalen waarin de Allerhoogste Heer Uttamas'loka wordt beschreven [*]. (5) Mijn heer, ik vrees Takshaka niet of enig ander levend wezen, noch ben ik bang voor een herhaald sterven; ik ben de Geest van het Absolute binnengegaan die u onthulde als [nirvâna, als] losstaand van al het materiële, en [ben nu] vrij van angst. (6) Sta het me alstublieft toe, o brahmaan, dat ik mijn spraak [en andere zintuiglijke functies] overgeef aan Adhokshaja, zodat ik, met het in een verzonken geest verzaakt hebben van alle zinnelijke verlangens, mijn leven op kan geven. (7) Met behulp van u die de alleszins gunstige, allerhoogste toevlucht toonde van de Opperheer, heb ik me kunnen concentreren op de onstoffelijke kennis en wijsheid, en is mijn onwetendheid uitgebannen.' "

(8) Sûta zei: "Aldus toegesproken, verleende de machtige heilige, de zoon van Vyâsa, hem de toestemming. Nadat de koning, die god onder de mensen, vervolgens samen met de verzaakte wijzen hem zijn eerbetuigingen had gebracht, vertrok de wijze. (9-10) Parîkchit, de heilige koning, richtte met de macht van de rede daarop zijn geest op zijn ziel, mediteerde op de Allerhoogste Waarheid en stopte met ademen. Aan de oever van de Ganges zittend op darbhagras dat naar het oosten was gelegd, brak de grote yogi, met zijn gezicht naar het noorden gericht, met alle twijfels in het volmaakte besef van de Absolute Geest en werd zo bewegingloos als een boom. (11) Beste geleerden, toen Takshaka, ertoe aangezet door de kwaad geworden zoon van de brahmaanse wijze [Samika], op weg was om de koning te doden, kwam hij Kas'yapa Muni tegen [zie 1.18]. (12) Die was een deskundige op het gebied van het bestrijden van vergif, maar werd door Takshaka tevreden gesteld met kostbaarheden en ertoe overgehaald naar huis terug te keren. Vervolgens vermomde hij, die elke gewenste gedaante kon aannemen, zich als een brahmaan en beet de koning. (13) Voor ogen van al de belichaamde zielen werd het lichaam van de volledig zelfverwerkelijkte heilige onder de koningen verteerd door het vuur van het slangengif en veranderde het terstond in as. (14) Uit iedere richting van de aarde en de hemel klonk er een luide jammerkreet van ontzetting van al de halfgoden, demonen, menselijke wezens en andere schepselen. (15) De pauken van de halfgoden weerklonken, de Gandharva's en Apsara's zongen, en de zelfgerealiseerde zielen spraken lovende woorden en lieten een regen van bloemen neerdalen. (16) Toen Janamejaya hoorde dat zijn vader door Takshaka was gebeten, ontstak hij in woede en offerde hij dienovereenkomstig samen met de brahmanen al de slangen [van de wereld] als offergaven in een offerplechtigheid. (17) Takshaka, die zag hoe de grote serpenten werden verbrand in het laaiende vuur van het slangenoffer, ging, door zijn angst totaal van streek, naar Indra om bij hem zijn toevlucht te zoeken. (18) Koning Janamejaya, die Takshaka er niet bij zag, zei tot de brahmanen: 'Waarom is Takshaka, de laagste van alle serpenten, niet verbrand?'

(19) [Ze antwoordden:] 'O beste van de koningen, hij houdt zich schuil, hij nam zijn toevlucht tot Indra. De slang wordt door hem beschermd en belandde daarom niet in het vuur.

(20) Nadat de hoogst intelligente zoon van Parîkchit deze woorden hoorde, zei hij tegen de priesters: 'Beste geleerden, waarom zorgen we er niet voor dat Takshaka samen met Indra in het vuur belandt?'

(21) Toen ze dat hoorden voerden de priesters het ritueel uit om Takshaka samen met Indra te offeren. [Ze baden:] 'O Takshaka, moge je spoedig hier in het vuur belanden samen met Indra en zijn verzameling halfgoden.' (22) Indra, die samen met Takshaka en zijn vimâna uit zijn positie werd gestoten door de beledigende woorden van de brahmanen, raakte er zeer door verstoord. (23) Brihaspati, de zoon van Angirâ, die hem in zijn vimâna samen met Takshaka  uit de hemel zag vallen, richtte zich tot de koning: (24) 'Deze slangenvogel verdient het niet door u te worden gedood, o heerser over de mensen. Hij, deze koning van de slangen, dronk van de nectar [van de goden] en is daarom zonder twijfel vrij van veroudering en onsterfelijk! (25) Het leven en de dood van een levend wezen en zijn bestemming [in een volgend leven], o Koning, zijn enkel het resultaat van zijn karma, zijn eigen handelingen; geen andere instantie is verantwoordelijk voor zijn geluk en ongeluk. (26) Een levend wezen dat sterft vanwege slangen, dieven, vuur en bliksem, honger, dorst, ziekte en andere instanties, o Koning, ondergaat dat vanwege het karma dat hij opbouwde. (27) Daarom, o Koning, moet worden gestopt met dit offer dat wordt uitgevoerd om anderen te schaden. Mensen die onschuldige slangen verbranden zullen zelf dat lot moeten ondergaan [zie ook de Mahâbhârata 1.43].' "

(28) Sûta zei: "Aldus toegesproken zei hij: 'Zo zij het!', en met achting voor de woorden van de grote wijze maakte hij een einde aan het slangenoffer en vereerde hij die meester van de spraakkunst [Brihaspati]. (29) Het is deze moeilijk op te merken grote materiële begoocheling [mahâmâyâ] eigen aan Vishnu, die ongeluk brengt als gevolg van de wisselwerking van de basiskwaliteiten [de guna's] van de materiële natuur. De zielen die deel en geheel van Hem uitmaken worden erdoor verbijsterd omdat die begoocheling onvermijdelijk problemen veroorzaakt, en raken daardoor gevangen in materiële lichamen. (30-31) De direct zichtbare begoochelende energie, waarin men verkerend en de vrede ontberend denkt in termen van bedrog [door anderen de schuld te geven], zal [echter] niet [overwegen] als men steeds onderzoekt wat er in de ziel omgaat. Dit is zo omdat men in dat waarvan de transcendentalisten spreken niet de materialistische argumenten heeft die zo vele vormen aannemen, en men ook niet de geest heeft vol van beslissingen en twijfels die daaruit voortvloeit. Daarin [in dat bovenzinnelijk bewustzijn] is het levende wezen niet van wereldse zaken of dat wat daartoe leidt en ook niet van de voordelen die men door hen behaalt, noch van het ik-besef dat zo sterk is in het verbonden zijn met de basiskwaliteiten. Deze zaken vallen daarbuiten. Een wijs iemand behoort er behagen in te scheppen zich verre te houden van de golven van de wereldse conditioneringen alsmede van een ieder die aldus verstrikt is [zie ook b.v. 6.4: 31-32]. (32) De allerhoogste toevlucht van Heer Vishnu wordt, door hen die ernaar verlangen alles op te geven wat niet essentieel is, omschreven als dat wat 'noch dit, noch dat' is [zie ook neti neti]. Het immorele [materialisme] afwijzend en met hun emoties nergens anders op gericht, omarmen ze in hun harten het 'niet-dat' [van de Ziel, van Hem] waaraan ze vasthouden, diep verzonken in meditatie [in samâdhi]. (33) Zij voor wie er niet de corruptie is van het 'ik' en 'mijn' dat is gebaseerd op het hebben van een huis en een lijf, komen er op die manier dan achter wat de allerhoogste toevlucht van Vishnu is. (34) Beledigende woorden moet men verdragen en nimmer moet men iemand minachten, noch moet men zich identificeren met dit materiële lichaam of wrok koesteren jegens wie dan ook. (35) Ik biedt Hem, de Allerhoogste Persoonlijkheid S'rî Krishna, mijn eerbetuigingen, Hij wiens kennis altijd nieuw is en op wiens lotusvoeten mediterend ik mij deze verzameling wijsheden [samhitâ] eigen heb gemaakt'."

(35) S'rî S'aunaka zei: "Alstublieft, o beminnelijke ziel [Sûta], zeg ons dit: hoe spraken Paila en de andere hoogst intelligente discipelen van Vyâsa die het Vedisch  gezag vormen, over de Veda's, en hoe hebben ze die verdeeld?"

(37) Sûta zei: "O brahmaan, Heer Brahmâ, het meest verheven levende wezen, had zijn geest volmaakt in bedwang en hoorde in zijn hart het subtiele bovenzinnelijke geluid [van ta-pa, 2.9: 6] dat oprees vanuit de ether. Men kan dat geluid horen als men zijn oren sluit [voor geluiden van buitenaf. Zie ook s'abda]. (38) Door dat geluid te aanbidden, o brahmaan, zuiveren yogi's hun harten van de besmetting van wat men de substantie, de handeling en de doener [**] noemt, en raken ze bevrijd van wedergeboorte. (39) In die activiteit vond de drieledige omkâra [A-U-M] zijn bestaan die, zich ongezien manifesterend, de representatie vormt van de Opperheer [Bhagavân], de Absolute Waarheid [Brahman] en de Superziel [Paramâtmâ, zie ook 1.2: 11, B.G. 7: 8]. (40-41) Men neemt dit [eeuwige, zich ongezien voordoende] geluid waar buiten de fysieke gehoorzin en het visueel vermogen om. Het geheel aan Vedisch geluid waar men zich van bedient, is een uitwerking van de zich vanuit de ziel in de ether manifesterende omkâra. Hij vormt de rechtstreekse uitdrukking van de zichzelf genererende Absolute Waarheid en de Superziel, hij vormt het eeuwige zaad van de Veda's en vormt het geheim van alle mantra's [zie ook 7.15: 31, 9.14: 48, 11.14: 34-35, 11.21: 36-40]. (42) O eminentie van Bhrigu, de drie klanken van het alfabet beginnende met de A die hun bestaan vonden [de klanken A, U, en M], liggen ten grondslag aan [al] de drievoudige vormen van materieel bestaan: de geaardheden [de guna's], de namen [van de drie Veda's], de bestemmingen [de drie soorten loka's] en de staten van bewustzijn [avasthâtraya]. (43) De machtige ongeboren heer [Brahmâ] schiep daaruit [uit die drieklank] de verschillende geluiden die het geheel vormen van klinkers, sisklanken, halfklinkers en medeklinkers zoals men ze kent in hun lange en korte vormen. (44) Met de bedoeling uitleg te verschaffen over de vier offerplechtigheden [zie ritvik] schiep de almachtige met al deze klanken vanuit zijn vier gezichten de vier Veda's, samen met de omkâra en vyâhriti aanheffingen [van de namen van de zeven loka's]. (45) Hij onderwees ze [als een geheel] aan zijn zoons, de grote rishi's onder de brahmanen hoogst bedreven in de kunst van de  Vedische recitatie, en zij op hun beurt gaven ze als leraren van het dharma [âcârya's] door aan hun zoons. (46) Gedurende de vier yuga's ontving generatie na generatie, de ene na de andere discipel standvastig in zijn geloften, ze [deze Veda's] in geestelijke erfopvolging [paramparâ]. Ze werden aan het einde van Dvâpara-yuga verdeeld onder de vooraanstaande wijzen. (47) De brahmaanse wijzen, geïnspireerd door de Onfeilbare Heer in hun hart, kwamen tot dat onder elkaar verdelen van de Veda toen ze zagen dat onder de invloed van de tijd de intelligentie [van de mensen] afnam, de levensduur korter werd en de kracht verminderde [zie ook 1.4: 16-18]. (48-49) O brahmaan, in deze periode [van Manu] verzochten Brahmâ, S'iva en andere heersers over de werelden de Allerhoogste Heer, de Handhaver van het Universum, de principes van de religie te beschermen. O hoogst fortuinlijke ziel, de Heer [in de gedaante van Krishna Dvaipâyana Vyâsa] daalde toen, door Parâs'ara verwekt in de schoot van Satyavatî, neder als een deelaspect van Zijn volkomen expansie [Sankarshana], en verdeelde de Veda in vieren. (50) Als iemand die juwelen sorteert, deelde hij de groep mantra's op in vier categorieën verzamelingen [of samhitâ's]: de Rig, Atharva, Yajur en Sâma Veda [zie Veda's]. (51) De hoogst intelligente en machtige wijze, riep vier van zijn leerlingen de een na de ander bij zich, o brahmaan, om aan ieder van hen een van de [vier] verzamelingen over te dragen. (52-53) Hij bracht Paila de eerste verzameling [de Rig Veda] bij genaamd Bahvrica ['vele verzen'], voor Vais'ampâyana sprak hij de verzameling van de Yajur-mantra's die Nigada heet ['het gereciteerde'], de Sâmamantra's getiteld Chandoga ['de zanger van het metrum'] leerde hij Jaimini, en de [Atharva]mantra's van [de wijzen] Atharva en Angirâ vertrouwde hij zijn geliefde leerling Sumantu toe [zie ook 4.21: 22]. (54-56) Paila vertelde zijn samhitâ [die hij in tweeën deelde] aan Indrapramiti en Bâshkala. De laatstgenoemde, o zoon van Bhrigu [S'aunaka], verdeelde zijn verzameling in vier stukken die hij doorgaf aan zijn discipelen Bodhya, Yâjñavalkya, Parâs'ara en Agnimitra. De zelfbeheerste wijze Indrapramiti onderwees zijn verzameling aan de geschoolde ziener [zijn zoon] Mândûkeya, en zijn discipel Devamitra droeg hem over aan Saubhari en anderen. (57) S'âkalya, zijn zoon, verdeelde zijn verzameling in vijf stukken die hij doorgaf aan Vâtsya, Mudgala, S'âlîya, Gokhalya en S'is'ira. (58) De wijze Jâtûkarnya, ook een leerling van hem, voegde aan de collectie die hij ontving een woordenlijst toe en gaf hem door aan Balâka, Paila, Jâbâla en Viraja. (59) Bâshkali [de zoon van Bâshkala] stelde uit de verschillende afdelingen [van de Rig Veda] de verzameling genaamd de Vâlakhilya-samhitâ samen die door [de Daityazonen] Vâlâyani, Bhajya en Kâs'âra in ontvangst werd genomen. (60) Dit is hoe die vele verzamelingen van de Rig Veda [in erfopvolging] werden hoog gehouden door deze brahmaanse zieners. Een ieder die verneemt over de verdeling van deze heilige verzen raakt bevrijd van alle zonden.

(61) [Sommige] leerlingen van Vais'ampâyana stonden bekend als de Caraka's ['de gezworenen'] omdat ze voor hun goeroe een gelofte naleefden om te boeten voor de zonde van het doden van een brahmaan. Zij werden autoriteiten op het gebied van de Atharva Veda. (62) Yâjñavalkya, een andere discipel, zei: 'O meester, wat zijn de pogingen van deze zwakke broeders nu waard? Ik zal een heel lastige boetedoening uitvoeren!'

(63) Aldus toegesproken werd zijn geestelijk leraar kwaad en zei: 'Ga weg, genoeg heb ik van jou, een discipel die geleerden beledigd; geef onmiddellijk alles op wat ik je heb bijgebracht!'

(64-65) De zoon van Devarâta hoestte toen de verzamelde Yajurmantra's op. Toen hij was vertrokken keken de wijzen begeertig naar deze Yajurmantra's en veranderden ze in patrijzen die ze oppikten. Aldus raakten deze gedeelten van de Yajur Veda bekend als de wonderschone Taittirîya-samhitâ ['de patrijzenverzameling']. (66) O brahmaan, Yâjñavalkya, op zoek naar extra mantra's die zijn geestelijk leraar niet kende, aanbad daarop aandachtig de Heer van de zon.

(67) S'rî Yâjñavalkya zei: 'Mijn eerbetuigingen voor de Hoogste Persoonlijkheid van God die, verschijnend als de zon en net als de ether, in de vorm van de Superziel vanbinnen en de Tijd vanbuiten, aanwezig is in de harten van de vier soorten levende wezens van Brahmâ tot aan de grassprieten [als geboren uit eieren, baarmoeders, vocht en zaad, zie ook 2.10: 37-40]. U die niet in materiële termen te vatten bent, volbrengt geheel alleen, met de stroom van de jaren die bestaat uit de kleine fragmenten van de kshana's, lava's en nimesha's [zie 3.11: 7], de handhaving van dit universum middels het wegnemen en weer retourneren van haar water [in de vorm van regen]. (68) O Heer van de Zon, o Stralende, o Beste onder de Ontwaakten, met de regels van de heilige traditie mediteer ik dagelijks, tijdens de [drie] keerpunten van de dag, met volle aandacht op Uw gloeiende schijf, op U de machtige heerser, die van een ieder die gebeden opdraagt al de zonden verbrandt, alsook het resulterende lijden en wat tot hen leidde [zie ook 11.14: 35 en de Gâyatrî]. (69) U, die in deze wereld de Heer bent wonend in de harten van al de van Uw beschutting afhankelijke bewegende en niet-bewegende levende wezens, wekt hun onbewuste, materiële geest, zinnen en verschillende soorten vitale adem [de vâyu's] tot leven. (70) Deze wereld werd gegrepen en verzwolgen door de schrikwekkende bek van de python die bekend staat als de duisternis, en verviel daardoor in het onbewuste als ging ze dood. U alleen, die met het grootste mededogen genadevol Uw blik werpt, wekt [de slapende geesten] op met het schenken van inzicht. Aan het begin, halverwege en aan het eind van de dag betrekt U zo, dag na dag, [de vromen] in het heil dat bekend staat als de eigen aard van dienstverlenen in een spiritueel bestaan [svadharma]. (71) Gelijk een aardse koning trekt U rond [in de gedaante van de zon] overal angst wekkend bij de zondaren, terwijl de goden van de windrichtingen met lotusbloemen in hun handen, met hun handpalmen bijeen hun eer betuigen. (72) Hopend op Yajurmantra's onbekend bij anderen, benader ik daarom met gebed, o Heer, Uw twee lotusvoeten die worden vereerd door de geestelijk leraren van de drie werelden [de loka's, en zie 5.23: 8].' "

(73) Sûta zei: "Hij, de Allerhoogste Heer van de Zon, aldus verheerlijkt tevreden gesteld, nam de gedaante van een paard aan en presenteerde aan de wijze de Yajurmantra's nimmer eerder gekend door een andere sterveling [zie ook 5.18: 6]. (74) De machtige wijze verdeelde de honderden Yajurmantra's in vijftien afdelingen die werden ontvangen door de discipelen Kânva, Mâdhyandina en anderen onder de naam Vâjasaneyi: 'stammend van de manen van het paard.' (75) Van Jaimini Rishi, de beheerder van de Sâma Veda, was er een zoon Sumantu alsook een kleinzoon Sutvân. Aan ieder van hen vertelde hij een helft van de verzameling. (76-77) Sukarmâ, een andere leerling [van Jaimini] en een groot denker, verdeelde de boom van de Sâma Veda in een duizendtal verzamelingen van Sâmamantra's waarna, o brahmaan, de discipelen Hiranyanâbha - de zoon van Kus'ala - Paushyañji en een andere genaamd Âvantya met een hoog ontwikkeld spiritueel inzicht, de zorg voor hen op zich namen. (78) Van Paushyañji en Âvantya bestonden er vijfhonderd discipelen die de Sâma Vedazangers van het noorden worden genoemd, of ook wel [in latere tijden, sommigen van hen] die van het oosten. (79) Laugâkshi, Mângali, Kulya, Kus'îda en Kukshi, [vijf] andere leerlingen van Paushyañji, namen ieder de zorg op zich voor een honderdtal mantraverzamelingen. (80) Krita, een discipel van Hiranyanâbha, droeg vierentwintig samhitâ's over aan zijn leerlingen, en de resterende samhitâ's werden doorverteld door de zelfverwerkelijkte wijze Âvantya."

 

 next                       

 

Derde herziene editie, geladen 18 oktober, 2022.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî Sûta zei: "Nadat Mahârâja Parîkchit, hij die door Vishnu beschermd wordt, had vernomen wat gezegd werd door de wijze, de gelijkmoedige ziener van de Opperziel, de zoon van Vyâsa, naderde hij zijn lotusvoeten, boog hij zijn hoofd en zei hij met gevouwen handen het volgende tot hem.

S'rî Sûta zei: "Toen Mahârâja Parîkchit, hij die beschermd wordt door Vishnu, hoorde wat er door de wijze, de gelijkgezinde ziener van de Opperziel, de zoon van Vyâsa, was gezegd, naderde hij zijn lotusvoeten, boog hij zijn hoofd voorover en zei hij tot hem met gevouwen handen het volgende. (Vedabase)

 

Tekst 2

De koning zei: 'Met de grote genade getoond door uwe goedheid vol van mededogen, heb ik de perfectie bereikt omdat u rechtstreeks voor mij de Heer Zonder een Begin en Einde hebt beschreven.

De koning zei: 'Met de grote genade getoond door uwe goedheid heb ik de perfectie bereikt, omdat een mededogende ziel als u rechtstreeks voor mij de Heer Zonder een Begin en een Einde heeft beschreven.  (Vedabase)

  

Tekst 3

Het is geenszins verrassend voor grote zielen verzonken in de Onfeilbare om van genade te zijn voor onwetende geconditioneerde zielen die worden gekweld door leed.

Ik zie het in het geheel niet als iets verrassends voor grote zielen om verzonken in de Onfeilbare van genade te zijn voor de onwetende geconditioneerde zielen die worden gekweld door leed. (Vedabase)

  

 Tekst 4

Wij vernamen [aldus] van u deze verzameling van klassieke verhalen waarin de Allerhoogste Heer Uttamas'loka wordt beschreven [*].

Wij [alzo] vernamen van u deze verzameling van klassieke verhalen waarin inderdaad de Allerhoogste Heer Uttamas'loka naar behoren wordt beschreven [*]. (Vedabase)

 

Tekst 5

Mijn heer, ik vrees Takshaka niet of enig ander levend wezen, noch ben ik bang voor een herhaald sterven; ik ben de Geest van het Absolute binnengegaan die u onthulde als [nirvâna, als] losstaand van al het materiële, en [ben nu] vrij van angst.

Mijn heer, ik vrees Takshaka niet of enig ander levend wezen, noch ben ik bang voor een herhaald sterven; Ik ben de Geest van het Absolute binnengegaan die u onthulde als losstaand van al het materiële en vrij van angst. (Vedabase)

 

Tekst 6

Sta het me alstublieft toe, o brahmaan, dat ik mijn spraak [en andere zintuiglijke functies] overgeef aan Adhokshaja, zodat ik, met het in een verzonken geest verzaakt hebben van alle zinnelijke verlangens, mijn leven op kan geven.

Sta het me alstublieft toe, o brahmaan, dat ik mijn spraak [en andere zintuiglijke functies] opdraag aan Adhokshaja zodat ik, met verzonkenheid van geest alle zinnelijke verlangens verzaakt hebbend, mijn levensadem kan opgeven. (Vedabase)

 

Tekst 7

Met behulp van u die de alleszins gunstige, allerhoogste toevlucht toonde van de Opperheer, heb ik me kunnen concentreren op de onstoffelijke kennis en wijsheid, en is mijn onwetendheid uitgebannen.' "

Met behulp van u die de alleszins gunstige, allerhoogste toevlucht toonde van de Opperheer, heb ik me kunnen concentreren op de onstoffelijke kennis en wijsheid en is mijn onwetendheid uitgebannen'."  (Vedabase)

 

 Tekst 8

Sûta zei: "Aldus toegesproken, verleende de machtige heilige, de zoon van Vyâsa, hem de toestemming. Nadat de koning, die god onder de mensen, vervolgens samen met de verzaakte wijzen hem zijn eerbetuigingen had gebracht, vertrok de wijze.

Sûta zei: "Aldus aangesproken verleende de machtige heilige, de zoon van Vyâsa, hem toestemming. Na te zijn aanbeden door die god onder de mensen en door de verzaakte wijzen, ging hij toen weg. (Vedabase)

  

 Tekst 9-10

Parîkchit, de heilige koning, richtte met de macht van de rede daarop zijn geest op zijn ziel, mediteerde op de Allerhoogste Waarheid en stopte met ademen. Aan de oever van de Ganges zittend op darbhagras dat naar het oosten was gelegd, brak de grote yogi, met zijn gezicht naar het noorden gericht, met alle twijfels in het volmaakte besef van de Absolute Geest en werd zo bewegingloos als een boom.

Parîkchit, de heilige koning, die met de macht van de rede zijn geest richtte op zijn ziel en mediteerde op de Allerhoogste, stopte zijn ademen en was zo bewegingloos als een boom. Met het gezicht naar het noorden gericht zittend op darbha gras dat naar het oosten was gelegd op de oever van de Ganges brak de grote yogi in het volmaakte besef van God met alle twijfels. (Vedabase)

 

Tekst 11

Beste geleerden, toen Takshaka, ertoe aangezet door de kwaad geworden zoon van de brahmaanse wijze [Samika], op weg was om de koning te doden, kwam hij Kas'yapa Muni tegen [zie 1.18].

Beste geleerden, toen Takshaka, ertoe aangezet door de kwaad geworden zoon van de tweemaal geborene [Samika], zich op weg begaf om de koning te doden, kwam hij Kas'yapa Muni tegen [zie 1.18].  (Vedabase)

 

Tekst 12

Die was een deskundige op het gebied van het bestrijden van vergif, maar werd door Takshaka tevreden gesteld met kostbaarheden en ertoe overgehaald naar huis terug te keren. Vervolgens vermomde hij, die elke gewenste gedaante kon aannemen, zich als een brahmaan en beet de koning.

Hij die een deskundige was op het gebied van het bestrijden van vergif, werd door Takshaka tevreden gesteld met kostbaarheden en ertoe overgehaald huiswaarts te keren. Daarna vermomde hij, die elke gedaante kon aannemen die hij maar wenste, zich als een brahmaan en beet hij de koning. (Vedabase)

 

Tekst 13

Voor ogen van al de belichaamde zielen werd het lichaam van de volledig zelfverwerkelijkte heilige onder de koningen verteerd door het vuur van het slangengif en veranderde het terstond in as.

Met alle belichaamde zielen toekijkend veranderde, verteerd door het vuur van het slangengif, het lichaam van de volledig zelfverwerkelijkte heilige onder de koningen terstond tot as. (Vedabase)

 

Tekst 14

Uit iedere richting van de aarde en de hemel klonk er een luide jammerkreet van ontzetting van al de halfgoden, demonen, menselijke wezens en andere schepselen.

Er deed zich een luide jammerkreet voor uit alle richtingen van de aarde en de hemel die uitdrukking gaf aan de ontzetting van vrijwel al de halfgoden, demonen, menselijke wezens en andere schepselen. (Vedabase)

 

Tekst 15

De pauken van de halfgoden weerklonken, de Gandharva's en Apsara's zongen, en de zelfgerealiseerde zielen spraken lovende woorden en lieten een regen van bloemen neerdalen.

De godsbewusten lieten pauken klinken, de Gandharva's en Apsara's zongen en deden een regen van bloemen neerdalen en de wijzen spraken woorden van lof. (Vedabase)

 

Tekst 16

Toen Janamejaya hoorde dat zijn vader door Takshaka was gebeten, ontstak hij in woede en offerde hij dienovereenkomstig samen met de brahmanen al de slangen [van de wereld] als offergaven in een offerplechtigheid.

Toen Janamejaya hoorde dat zijn vader door Takshaka was gebeten, offerde hij in woede ontstoken in reactie daarop samen met de tweemaal geborenen de slangen [van de hele wereld] als offergaven in een grote offerplechtigheid. (Vedabase)

 

Tekst 17

Takshaka, die zag hoe de grote serpenten werden verbrand in het laaiende vuur van het slangenoffer, ging, door zijn angst totaal van streek, naar Indra om bij hem zijn toevlucht te zoeken.

Takshaka die zag hoe de grote serpenten werden verbrand in het laaiende vuur van het slangenoffer, ging zeer verstoord door de angst naar Indra om bij hem zijn toevlucht te zoeken. (Vedabase)

 

Tekst 18

Koning Janamejaya, die Takshaka er niet bij zag, zei tot de brahmanen: 'Waarom is Takshaka, de laagste van alle serpenten, niet verbrand?'

Koning Janamejaya die Takshaka er niet bij zag zei tot de brahmanen: 'Waarom is Takshaka, de laagste van alle serpenten, niet verbrand?' (Vedabase)

 

Tekst 19

[Ze antwoordden:] 'O beste van de koningen, hij houdt zich schuil, hij nam zijn toevlucht tot Indra. De slang wordt door hem beschermd en belandde daarom niet in het vuur.

[Ze antwoordden:] 'O beste der koningen, hij heeft zijn toevlucht genomen tot Indra en door zijn bescherming is de slang aldus niet in het vuur beland.' (Vedabase)

 

Tekst 20

Nadat de hoogst intelligente zoon van Parîkchit deze woorden hoorde, zei hij tegen de priesters: 'Beste geleerden, waarom zorgen we er niet voor dat Takshaka samen met Indra in het vuur belandt?'

De machtig intelligente zoon van Parîkchit die deze woorden hoorde gaf de priesters ten antwoord: 'O geleerden, waarom werpen we dan niet Takshaka samen met Indra in het vuur?' (Vedabase)

 

Tekst 21

Toen ze dat hoorden voerden de priesters het ritueel uit om Takshaka samen met Indra te offeren. [Ze baden:] 'O Takshaka, moge je spoedig hier in het vuur belanden samen met Indra en zijn verzameling halfgoden.'

Toen zij dat hoorden volbrachten de geleerden het ritueel om Takshaka samen met Indra te offeren: 'O Takshaka, moge je spoedig hier in het vuur belanden samen met Indra en zijn schare halfgoden'.  (Vedabase)

 

Tekst 22

Indra, die samen met Takshaka en zijn vimâna uit zijn positie werd gestoten door de beledigende woorden van de brahmanen, raakte er zeer door verstoord.

Toen Indra samen met Takshaka en zijn vimâna zijn positie zag wankelen door de beledigende woorden van de brahmanen was hij hoogst verstoord over wat hem ter ore kwam. (Vedabase)

 

Tekst 23

Brihaspati, de zoon van Angirâ, die hem in zijn vimâna samen met Takshaka  uit de hemel zag vallen, richtte zich tot de koning:

Op het moment dat Brihaspati hem met Takshaka in zijn vimâna uit de hemel naar beneden zag vallen, richtte de zoon van Angirâ zich tot de koning: (Vedabase)

 

Tekst 24

'Deze slangenvogel verdient het niet door u te worden gedood, o heerser over de mensen. Hij, deze koning van de slangen, dronk van de nectar [van de goden] en is daarom zonder twijfel vrij van veroudering en onsterfelijk!

'Deze slangenvogel verdient het niet door u te worden gedood, o grote heerser der mensen. Hij, deze koning der slangen, dronk van de nectar der goden en is derhalve ongetwijfeld gevrijwaard van ouderdom en praktisch onsterfelijk! (Vedabase)

 

Tekst 25

Het leven en de dood van een levend wezen en zijn bestemming [in een volgend leven], o Koning, zijn enkel het resultaat van zijn karma, zijn eigen handelingen; geen andere instantie is verantwoordelijk voor zijn geluk en ongeluk.

Het leven en de dood van een levend wezen en zijn bestemming in zijn volgende leven, o Koning, zijn enkel het resultaat van zijn karma; voor hem is er geen andere instantie dan deze die hem geluk en ongeluk verschaft. (Vedabase)

 

Tekst 26

Een levend wezen dat sterft vanwege slangen, dieven, vuur en bliksem, honger, dorst, ziekte en andere instanties, o Koning, ondergaat dat vanwege het karma dat hij opbouwde.

Iemand die geboren werd kan de dood vinden door slangen, dieven, vuur en bliksem, honger, dorst, ziekte en andere instanties o Koning, maar hij ondergaat daarbij telkens de terugslagen van dat wat hij deed in het verleden. (Vedabase)

 

Tekst 27

Daarom, o Koning, moet worden gestopt met dit offer dat wordt uitgevoerd om anderen te schaden. Mensen die onschuldige slangen verbranden zullen zelf dat lot moeten ondergaan [zie ook de Mahâbhârata 1.43].' "

Daarom, o Koning moet met dit offer, dat wordt uitgevoerd met de bedoeling om de slangen geweld aan te doen, worden gestopt. Als we onschuldigen verbranden zullen er zeker personen voor dat voornemen moeten boeten' [zie ook de Mahâbhârata 1.43]." (Vedabase)

 

Tekst 28

Sûta zei: "Aldus toegesproken zei hij: 'Zo zij het!', en met achting voor de woorden van de grote wijze maakte hij een einde aan het slangenoffer en vereerde hij die meester van de spraakkunst [Brihaspati].

 Sûta zei: "Aldus toegesproken zei hij met achting voor de woorden van de grote wijze: 'Zo zij het!', en een einde makend aan het slangenoffer vereerde hij de heer der welsprekendheid [Brihaspati].  (Vedabase)

 

Tekst 29

Het is deze moeilijk op te merken grote materiële begoocheling [mahâmâyâ] eigen aan Vishnu, die ongeluk brengt als gevolg van de wisselwerking van de basiskwaliteiten [de guna's] van de materiële natuur. De zielen die deel en geheel van Hem uitmaken worden erdoor verbijsterd omdat die begoocheling onvermijdelijk problemen veroorzaakt, en raken daardoor gevangen in materiële lichamen.

Deze vorm van mahâmâyâ van Vishnu kan niet worden herkend of tegengehouden door hen die, als geestelijke zielen die een deel en geheel van Hem vormen, vanwege Hem verbijsterd raken als gevolg van hun gewone lichamelijke functioneren overeenkomstig de geaardheden van de natuur. (Vedabase)


Tekst 30-31

De direct zichtbare begoochelende energie, waarin men verkerend en de vrede ontberend denkt in termen van bedrog [door anderen de schuld te geven], zal [echter] niet [overwegen] als men steeds onderzoekt wat er in de ziel omgaat. Dit is zo omdat men in dat waarvan de transcendentalisten spreken niet de materialistische argumenten heeft die zo vele vormen aannemen, en men ook niet de geest heeft vol van beslissingen en twijfels die daaruit voortvloeit. Daarin [in dat bovenzinnelijk bewustzijn] is het levende wezen niet van wereldse zaken of dat wat daartoe leidt en ook niet van de voordelen die men door hen behaalt, noch van het ik-besef dat zo sterk is in het verbonden zijn met de basiskwaliteiten. Deze zaken vallen daarbuiten. Een wijs iemand behoort er behagen in te scheppen zich verre te houden van de golven van de wereldse conditioneringen alsmede van een ieder die aldus verstrikt is [zie ook b.v. 6.4: 31-32].

De zichtbare begoochelende energie waarin men verkerend en de vrede ontberend, denkt in de trant van 'dat is een bedrieger', zal niet [overwegen] als men steeds onderzoekt wat er in de ziel omgaat. Dit omdat men in dat waarvan de transcendentalisten spreken niet de materialistische argumenten heeft die zo vele vormen aannemen en men ook niet de geest heeft vol van beslissingen en twijfels die daaruit voortvloeit. Daarin [in dat bovenzinnelijk bewustzijn] is het levende wezen niet van wereldse zaken of dat wat daartoe leidt en ook niet van de voordelen die men door hen behaald, noch van het ik-besef dat zo sterk is in het verbonden zijn met de geaardheden. Deze zaken vallen daarbuiten. Een wijs iemand behoort er behagen in te scheppen zich verre te houden van de golven van de wereldse conditioneringen alsmede van een ieder die aldus verstrikt is [zie ook b.v. 6.4: 31-32]. (Vedabase)

 

Tekst 32

De allerhoogste toevlucht van Heer Vishnu wordt, door hen die ernaar verlangen alles op te geven wat niet essentieel is, omschreven als dat wat 'noch dit, noch dat' is [zie ook neti neti]. Het immorele [materialisme] afwijzend en met hun emoties nergens anders op gericht, omarmen ze in hun harten het 'niet-dat' [van de Ziel, van Hem] waaraan ze vasthouden, diep verzonken in meditatie [in samâdhi].

De allerhoogste toevlucht van Heer Vishnu wordt door hen die naar de verzaking verlangen omschreven als dat wat 'noch dit, noch dat' is [zie ook neti neti]. En zo komen zij, die met hun emoties nergens anders op gericht zijn, ertoe het kleinzielige materialisme af wijzen waarbij ze in hun harten het 'niet-dat' [van de Ziel, van Hem] omarmen waaraan zij die daarin verzonken zijn vasthouden.  (Vedabase)


Tekst 33

Zij voor wie er niet de corruptie is van het 'ik' en 'mijn' dat is gebaseerd op het hebben van een huis en een lijf, komen er op die manier dan achter wat de allerhoogste toevlucht van Vishnu is.

Zij voor wie er niet de corruptie is van het 'ik' en 'mijn' dat is gebaseerd op het hebben van een huis en een lijf, komen er op die manier dan achter wat de allerhoogste toevlucht van Vishnu is. (Vedabase)


Tekst 34

Beledigende woorden moet men verdragen en nimmer moet men iemand minachten, noch moet men zich identificeren met dit materiële lichaam of wrok koesteren jegens wie dan ook.

Beledigende woorden moet men [zo] verdragen, men moet nooit enig iemand minachten, noch moet men zich identificeren met dit materiële lichaam of wrok koesteren jegens wie dan ook. (Vedabase)

 

Tekst 35

Ik biedt Hem, de Allerhoogste Persoonlijkheid S'rî Krishna, mijn eerbetuigingen, Hij wiens kennis altijd nieuw is en op wiens lotusvoeten mediterend ik mij deze verzameling wijsheden [samhitâ] eigen heb gemaakt'."

Ik biedt Hem mijn eerbetuigingen, de Allerhoogste Persoonlijkheid S'rî Krishna, wiens macht nimmer overschaduwd wordt en op wiens lotusvoeten ik mediterend mij deze verzameling van wijsheden [Samhitâ] heb eigen gemaakt'." (Vedabase)

 

Tekst 36

S'rî S'aunaka zei: "Alstublieft, o beminnelijke ziel [Sûta], zeg ons dit: hoe spraken Paila en de andere hoogst intelligente discipelen van Vyâsa die het Vedisch gezag vormen, over de Veda's, en hoe hebben ze die verdeeld?"

S'rî S'aunaka zei: "Alstublieft, zeg ons dit: hoe spraken Paila en de andere hoogst intelligente discipelen van Vyâsa die het vedische gezag vormen, over de Veda's en hoe verdeelden ze ze?" (Vedabase)

 

Tekst 37

Sûta zei: "O brahmaan, Heer Brahmâ, het meest verheven levende wezen, had zijn geest volmaakt in bedwang en hoorde in zijn hart het subtiele bovenzinnelijke geluid [van ta-pa, 2.9: 6] dat oprees vanuit de ether. Men kan dat geluid horen als men zijn oren sluit [voor geluiden van buitenaf. Zie ook s'abda].

Sûta zei: "O brahmaan, Heer Brahmâ, het meest verheven levende wezen, had zijn geest volmaakt in bedwang en hoorde in zijn hart het subtiele bovenzinnelijke geluid [van ta-pa, 2.9: 6] dat oprees vanuit de ether. Men kan dat horen als men met zijn oren sluit voor geluiden van buiten [zie ook s'abda]. (Vedabase)

 

Tekst 38

Door dat geluid te aanbidden, o brahmaan, zuiveren yogi's hun harten van de besmetting van wat men de substantie, de handeling en de doener [**] noemt, en raken ze bevrijd van wedergeboorte.

Door dat geluid te aanbidden, o brahmaan, zuiveren yogi's zich van de besmetting van hun harten die bekend staat als de substantie, de handeling en de doener [**], en raken ze ervan bevrijd weer opnieuw geboren te worden. (Vedabase)

 

Tekst 39

In die activiteit vond de drieledige omkâra [A-U-M] zijn bestaan die, zich ongezien manifesterend, de representatie vormt van de Opperheer [Bhagavân], de Absolute Waarheid [Brahman] en de Superziel [Paramâtmâ, zie ook 1.2: 11, B.G. 7: 8].

In die activiteit vond de drieledige omkâra zijn bestaan die, zich manifesterend zonder dat men de invloed ervan waar kan nemen, de representatie vormt van de Opperheer [Bhagavân], de Absolute Waarheid [Brahman] en de Superziel [Paramâtmâ, zie ook 1.2: 11, B.G. 7: 8]. (Vedabase)

 

Tekst 40-41

Men neemt dit [eeuwige, zich ongezien voordoende] geluid waar buiten de fysieke gehoorzin en het visueel vermogen om. Het geheel aan Vedisch geluid waar men zich van bedient, is een uitwerking van de zich vanuit de ziel in de ether manifesterende omkâra. Hij vormt de rechtstreekse uitdrukking van de zichzelf genererende Absolute Waarheid en de Superziel, hij vormt het eeuwige zaad van de Veda's en vormt het geheim van alle mantra's [zie ook 7.15: 31, 9.14: 48, 11.14: 34-35, 11.21: 36-40].

Hij [het Allerhoogste Zelf] neemt dit ongemanifesteerde, subtiele geluid waar buiten de fysieke gehoorzin en het visueel vermogen om. Het geheel aan vedisch geluid waar men zich van bedient is daar een uitwerking van: een uitwerking van het omkâra dat zich voordoet vanuit de ziel in de ether. Van het uit zichzelf voortkomende Brahman en het Paramâtmâ vormt het de rechtstreekse uitdrukking. Het is het eeuwige zaad van de Veda's dat het geheim vormt van alle mantra's [zie ook 7.15: 31, 9.14: 48, 11.14: 34-35, 11.21: 36-40]. (Vedabase)

 

Tekst 42

O eminentie van Bhrigu, de drie klanken van het alfabet beginnende met de A die hun bestaan vonden [de klanken A, U, en M], liggen ten grondslag aan [al] de drievoudige vormen van materieel bestaan: de geaardheden [de guna's], de namen [van de drie Veda's], de bestemmingen [de drie soorten loka's] en de staten van bewustzijn [avasthâtraya].

O eminentie van Bhrigu, daaruit [uit dat geluid] vonden de drie klanken [A, U en M] van het alfabet beginnende met de A hun bestaan. Deze klanken liggen ten grondslag aan het drievoudige aspect van het materiële bestaan, te weten de guna's, de namen [van de drie Veda's], de bestemmingen [de drie soorten loka's] en de staten van bewustzijn [avasthâtraya]. (Vedabase)


Tekst 43

De machtige ongeboren heer [Brahmâ] schiep daaruit [uit die drieklank] de verschillende geluiden die het geheel vormen van klinkers, sisklanken, halfklinkers en medeklinkers zoals men ze kent in hun lange en korte vormen.

De machtige ongeboren heer [Brahmâ] schiep de verschillende geluiden eruit die het geheel vormen van klinkers, sisklanken, semi-vocalen en medeklinkers zoals men ze kent in hun lange en korte maten. (Vedabase)

 

Tekst 44

Met de bedoeling uitleg te verschaffen over de vier offerplechtigheden [zie ritvik] schiep de almachtige met al deze klanken vanuit zijn vier gezichten de vier Veda's, samen met de omkâra en vyâhriti aanheffingen [van de namen van de zeven loka's].

De almachtige schiep met hen vanuit zijn vier gezichten de vier Veda's, met ingebrip van zijn omkâra en zijn vyâhriti aanheffingen [van de namen van de zeven loka's]. Hij deed dit met de bedoeling uitleg te verschaffen over de vier offerplechtigheden [zie ritvik]. (Vedabase)

 

Tekst 45

Hij onderwees ze [als een geheel] aan zijn zoons, de grote rishi's onder de brahmanen hoogst bedreven in de kunst van de Vedische recitatie, en zij op hun beurt gaven ze als leraren van het dharma [âcârya's] door aan hun zoons.

Hij onderwees ze aan zijn zoons, de grote rishi's onder de brahmanen die hoogst bedreven zijn in de kunst van de vedische recitatie, en zij op hun beurt gaven ze door aan hun eigen zoons als hun leraren van het dharma [âcârya's]. (Vedabase)

 

Tekst 46

Gedurende de vier yuga's ontving generatie na generatie, de ene na de andere discipel standvastig in zijn geloften, ze [deze Veda's] in geestelijke erfopvolging [paramparâ]. Ze werden aan het einde van Dvâpara-yuga verdeeld onder de vooraanstaande wijzen.

Zo werden ze [de Veda's] gedurende al de vier yuga's de een na de ander, generatie na generatie [in paramparâ] ontvangen door discipelen die standvastig waren in hun geloften. Aan het einde van Dvâpara-yuga werden ze toen opgedeeld door de vooraanstaande wijzen. (Vedabase)


Tekst 47

De brahmaanse wijzen, geïnspireerd door de Onfeilbare Heer in hun hart, kwamen tot dat onder elkaar verdelen van de Veda toen ze zagen dat onder de invloed van de tijd de intelligentie [van de mensen] afnam, de levensduur korter werd en de kracht verminderde [zie ook 1.4: 16-18].

Toen ze zagen dat onder de invloed van kâla [de mensen] minder intelligent werden en korter leefden en dat hun kracht was afgenomen, deelden de belangrijkste wijzen, geïnspireerd door de Onfeilbare Heer die Zich in hun harten bevindt, de Veda's op [zie ook 1.4: 16-18]. (Vedabase)


Tekst 48-49

O brahmaan, in deze periode [van Manu] verzochten Brahmâ, S'iva en andere heersers over de werelden de Allerhoogste Heer, de Handhaver van het Universum, de principes van de religie te beschermen. O hoogst fortuinlijke ziel, de Heer [in de gedaante van Krishna Dvaipâyana Vyâsa] daalde toen, door Parâs'ara verwekt in de schoot van Satyavatî, neder als een deelaspect van Zijn volkomen expansie [Sankarshana], en verdeelde de Veda in vieren.

O brahmaan, in deze periode [van Manu], verzochten de heersers over de werelden - Brahmâ, S'iva en anderen - de Allerhoogste Heer, de Beschermer van het Universum, de principes van de religie te beschermen. De Heer [in de gedaante van Krishna Dvaipâyana Vyâsa] daalde toen, door Parâs'ara verwekt in de schoot van Satyavatî, neder als een deelaspect van Zijn volkomen expansie [als een deelaspect van Sankarshana dus], met het doel de Veda in vieren op te splitsen. (Vedabase)

 

Tekst 50

Als iemand die juwelen sorteert, deelde hij de groep mantra's op in vier categorieën verzamelingen [of samhitâ's]: de Rig, Atharva, Yajur en Sâma Veda [zie Veda's].

Hij deelde, net als met het sorteren van juwelen, de verzameling van mantra's op door te voorzien in vier specifieke categorieën van verzamelingen [of Samhitâ's]: de Rig, Atharva, Yajur en Sâma Veda [zie Veda's]. (Vedabase)

 

Tekst 51

De hoogst intelligente en machtige wijze, riep vier van zijn leerlingen de een na de ander bij zich, o brahmaan, om aan ieder van hen een van de [vier] verzamelingen over te dragen.

De hoogst intelligente en machtige wijze, riep de een na de ander vier van zijn leerlingen bij zich om aan ieder van hen een van de [vier] verzamelingen over te dragen, o brahmaan. (Vedabase)

 

Tekst 52-53

Hij bracht Paila de eerste verzameling [de Rig Veda] bij genaamd Bahvrica ['vele verzen'], voor Vais'ampâyana sprak hij de verzameling van de Yajur-mantra's die Nigada heet ['het gereciteerde'], de Sâmamantra's getiteld Chandoga ['de zanger van het metrum'] leerde hij Jaimini, en de [Atharva]mantra's van [de wijzen] Atharva en Angirâ vertrouwde hij zijn geliefde leerling Sumantu toe [zie ook 4.21: 22].

Hij onderrichte Paila de eerste verzameling [de Rig Veda] die hij de Bahvrica noemde ['vele verzen'], voor Vais'ampâyana sprak hij de verzameling van de yajur-mantra's uit en die noemde hij Nigada ['het gereciteerde'], de sâma-mantra's genaamd Chandoga ['de zanger van het metrum'] leerde hij Jaimini, en de mantra's genaamd Atharva en Angirâ vertrouwde hij zijn geliefde leerling Sumantu toe [zie ook 4.21: 22]. (Vedabase)

 

Tekst 54-56

Paila vertelde zijn samhitâ [die hij in tweeën deelde] aan Indrapramiti en Bâshkala. De laatstgenoemde, o zoon van Bhrigu [S'aunaka], verdeelde zijn verzameling in vier stukken die hij doorgaf aan zijn discipelen Bodhya, Yâjñavalkya, Parâs'ara en Agnimitra. De zelfbeheerste wijze Indrapramiti onderwees zijn verzameling aan de geschoolde ziener [zijn zoon] Mândûkeya, en zijn discipel Devamitra droeg hem over aan Saubhari en anderen.

Paila sprak zijn Samhitâ [in tweeën gedeeld] voor Indrapramiti en Bâshkala. De laatstgenoemde verdeelde zijn verzameling in vieren en gaf ze verder door, o zoon van Bhrigu [S'aunaka], aan zijn discipelen Bodhya, Yâjñavalkya, Parâs'ara en Agnimitra. Indrapramiti, zelf-beheerst, onderwees zijn verzameling aan de geschoolde ziener [zijn zoon] Mândûkeya en zijn discipel Devamitra droeg ze over aan Saubhari en anderen. (Vedabase)

 

Tekst 57

S'âkalya, zijn zoon, verdeelde zijn verzameling in vijf stukken die hij doorgaf aan Vâtsya, Mudgala, S'âlîya, Gokhalya en S'is'ira.

S'âkalya, zijn zoon, verdeelde zijn verzameling in vijf delen die hij afzonderlijk doorgaf aan Vâtsya, Mudgala, S'âlîya, Gokhalya en S'is'ira. (Vedabase)

 

Tekst 58

De wijze Jâtûkarnya, ook een leerling van hem, voegde aan de collectie die hij ontving een woordenlijst toe en gaf hem door aan Balâka, Paila, Jâbâla en Viraja.

De wijze Jâtûkarnya, ook een leerling van hem, voegde aan de collectie die hij ontving een woordenlijst toe, toen hij hem doorgaf aan Balâka, Paila, Jâbâla en Viraja. (Vedabase)

 

Tekst 59

Bâshkali [de zoon van Bâshkala] stelde uit de verschillende afdelingen [van de Rig Veda] de verzameling genaamd de Vâlakhilya-samhitâ samen die door [de Daityazonen] Vâlâyani, Bhajya en Kâs'âra in ontvangst werd genomen.

Bâshkali [de zoon van Bâshkala] stelde uit al de verschillende afdelingen [van de Rig Veda] de verzameling genaamd de Vâlakhilya-Samhitâ samen die daarop werd verwelkomd door [de daitya zonen] Vâlâyani, Bhajya en Kâs'âra. (Vedabase)

 

Tekst 60

Dit is hoe die vele verzamelingen van de Rig Veda [in erfopvolging] werden hoog gehouden door deze brahmaanse zieners. Een ieder die verneemt over de verdeling van deze heilige verzen raakt bevrijd van alle zonden.

Op deze manier werden de verzamelingen van al deze verzen door deze brahmaanse rishi's vol overtuiging [in erfopvolging] hoog gehouden. Degene die verneemt over de verdeling van deze heilige verzen raakt bevrijd van alle zonden. (Vedabase)

 

Tekst 61

[Sommige] leerlingen van Vais'ampâyana stonden bekend als de Caraka's ['de gezworenen'] omdat ze voor hun goeroe een gelofte naleefden om te boeten voor de zonde van het doden van een brahmaan. Zij werden autoriteiten op het gebied van de Atharva Veda.

 De leerlingen van Vais'ampâyana ontwikkelden zich tot autoriteiten van de Atharva Veda en staan bekend als de Caraka's ['de gezworenen'] omdat ze zich hielden aan strikte geloften om af te doen met de zonde van hun goeroe die een brahmaan had gedood. (Vedabase)


Tekst 62

Yâjñavalkya, een andere discipel, zei: 'O meester, wat zijn de pogingen van deze zwakke broeders nu waard? Ik zal een heel lastige boetedoening uitvoeren!'

Yâjñavalkya, één van zijn discipelen, had in dezen gezegd: 'O meester, wat is nu de waarde van de pogingen van deze zwakke makkers? Ik zal een hoogst moeilijke boetedoening volbrengen!' (Vedabase)

 

Tekst 63

Aldus toegesproken werd zijn geestelijk leraar kwaad en zei: 'Ga weg, genoeg heb ik van jou, een discipel die geleerden beledigd; geef onmiddellijk alles op wat ik je heb bijgebracht!'

Aldus aangesproken werd zijn geestelijk leraar kwaad en zei: 'Ga weg, genoeg heb ik van dat beledigen van de geschoolden; geef nu meteen alles op wat je van me geleerd hebt!' (Vedabase)

 

Tekst 64-65

De zoon van Devarâta hoestte toen de verzamelde Yajurmantra's op. Toen hij was vertrokken keken de wijzen  begeertig  naar deze Yajurmantra's en veranderden ze in patrijzen die ze oppikten. Aldus raakten deze gedeelten van de Yajur Veda bekend als de wonderschone Taittirîya-samhitâ ['de patrijzenverzameling'].

De zoon van Devarâta hoestte toen de verzamelde yajur-mantra's op en vertrok daarna. De wijzen die begeertig keken naar deze yajur-mantra's veranderden in patrijzen en pikten ze op. Aldus raakten deze gedeelten van de Yajur Veda bekend als de allerprachtigste Taittirîya-Samhitâ ['de patrijzen-verzameling']. (Vedabase)

 

Tekst 66

O brahmaan, Yâjñavalkya, op zoek naar extra mantra's die zijn geestelijk leraar niet kende, aanbad daarop aandachtig de Heer van de zon.

O brahmaan, Yâjñavalkya, die daarop naar aanvullende mantra's zocht die zelfs zijn geestelijk leraar niet kende, droeg met zorg gebeden op aan de machtige heerser die de zon is. (Vedabase)

 

Tekst 67

S'rî Yâjñavalkya zei: 'Mijn eerbetuigingen voor de Hoogste Persoonlijkheid van God die, verschijnend als de zon en net als de ether, in de vorm van de Superziel vanbinnen en de Tijd vanbuiten, aanwezig is in de harten van de vier soorten levende wezens van Brahmâ tot aan de grassprieten [als geboren uit eieren, baarmoeders, vocht en zaad, zie ook 2.10: 37-40]. U die niet in materiële termen te vatten bent, volbrengt geheel alleen, met de stroom van de jaren die bestaat uit de kleine fragmenten van de kshana's, lava's en nimesha's [zie 3.11: 7], de handhaving van dit universum middels het wegnemen en weer retourneren van haar water [in de vorm van regen].

S'rî Yâjñavalkya zei: 'Mijn eerbetuigingen voor de Hoogste Persoonlijkheid van God die, verschijnend als de zon, als de Superziel in de vorm van de Tijd aanwezig is [als de Beheerser] in de harten van de vier soorten van levende wezens vanaf Brahmâ tot aan de grassprieten [als geboren uit eieren, baarmoeders, vocht en zaad, zie ook 2.10: 37-40]. U die, net als de hemel [door haar wolken], niet door materiële termen te omvatten bent, volbrengt in Uw eentje, met de stroom der jaren die bestaat uit de kleine fragmenten van de kshana's, lava's en nimesha's [zie 3.11: 7], de handhaving van dit universum door het water weg te nemen en weer te retourneren [in de vorm van regen]. (Vedabase)

 

Tekst 68

O Heer van de Zon, o Stralende, o Beste onder de Ontwaakten, met de regels van de heilige traditie mediteer ik dagelijks, tijdens de [drie] keerpunten van de dag, met volle aandacht op Uw gloeiende schijf, op U de machtige heerser, die van een ieder die gebeden opdraagt al de zonden verbrandt, alsook het resulterende lijden en wat tot hen leidde [zie ook 11.14: 35 en de Gâyatrî].

O Heer van de Zon, o Stralende, o Beste onder de Ontwaakten, met de regels van de heilige traditie mediteer ik dagelijks tijdens de [drie] keerpunten van de dag met volle aandacht op de gloeiende bol van U, de machtige heerser, die van een ieder die gebeden opdraagt alle zonden verbrandt, alsmede het lijden dat ermee samenhangt en dat wat er aanleiding toe gaf [zie ook 11.14: 35 en de Gâyatrî].  (Vedabase)

 

Tekst 69

U, die in deze wereld de Heer bent wonend in de harten van al de van Uw beschutting afhankelijke bewegende en niet-bewegende levende wezens, wekt hun onbewuste, materiële geest, zinnen en verschillende soorten vitale adem [de vâyu's] tot leven.

U, die inderdaad in deze wereld de Heer bent die verblijft in de harten van de bewegende en niet-bewegende levende wezens die afhankelijk zijn van Uw beschutting, wekt de niet-levende materie van de geest, de zinnen en de verschillende vormen van de vitale adem [de vâyu's] tot leven. (Vedabase)

 

Tekst 70

Deze wereld werd gegrepen en verzwolgen door de schrikwekkende bek van de python die bekend staat als de duisternis, en verviel daardoor in het onbewuste als ging ze dood. U alleen, die met het grootste mededogen genadevol Uw blik werpt, wekt [de slapende geesten] op met het schenken van inzicht. Aan het begin, halverwege en aan het eind van de dag betrekt U zo, dag na dag, [de vromen] in het heil dat bekend staat als de eigen aard van dienstverlenen in een spiritueel bestaan [svadharma].

U alleen, die hoogst grootmoedig genadevol Uw blik werpt, wekt, met het schenken van inzicht, de slapende geesten op van deze wereld die, gegrepen en verzwolgen door de schrikwekkende bek van de python die bekend staat als de duisternis, in het onbewuste verviel als ging ze dood. Aan het begin, halverwege en aan het eind van de dag betrekt U zo, dag na dag, opdat de ziel wordt gevonden, de vromen in het uiteindelijke goed dat bekend staat als hun persoonlijke plichtsbetrachting en aard van dienstverlenen [svadharma]. (Vedabase)

 

Tekst 71

Gelijk een aardse koning trekt U rond [in de gedaante van de zon] overal angst wekkend bij de zondaren, terwijl de goden van de windrichtingen met lotusbloemen in hun handen, met hun handpalmen bijeen hun eer betuigen.
Gelijk een aardse koning trekt U rond overal angst opwekkend bij de zondaren, terwijl de godheden die de windrichtingen beheersen ieder van hun kant met lotusbloemen in hun handen met hun handpalmen bijeen hun eer betuigen. (Vedabase)

 

Tekst 72

Hopend op Yajurmantra's onbekend bij anderen, benader ik daarom met gebed, o Heer, Uw twee lotusvoeten die worden vereerd door de geestelijk leraren van de drie werelden [de loka's, en zie 5.23: 8].' "

Aldus, o Heer, benader ik, verlangend naar yajur-mantra's die niet bekend zijn bij anderen, met gebed Uw twee lotusvoeten die worden vereerd door de geestelijk leraren van de drie werelden [de loka's, en zie 5.23: 8]'." (Vedabase)

 

Tekst 73

Sûta zei: "Hij, de Allerhoogste Heer van de Zon, aldus verheerlijkt tevreden gesteld, nam de gedaante van een paard aan en presenteerde aan de wijze de Yajurmantra's nimmer eerder gekend door een andere sterveling [zie ook 5.18: 6].

Sûta zei: "Hij, de Allerhoogste Heer van de Zon die tevreden was gesteld, nam de gedaante van een paard aan en presenteerde aan de wijze de yajur-mantra's die nimmer eerder door een andere sterveling gekend werden [zie ook 5.18: 6]. (Vedabase)

 

Tekst 74

De machtige wijze verdeelde de honderden Yajurmantra's in vijftien afdelingen die werden ontvangen door de discipelen Kânva, Mâdhyandina en anderen onder de naam Vâjasaneyi: 'stammend van de manen van het paard.'

De honderden yajur-mantra's verdeelde de machtige wijze over vijftien afdelingen en werden overgedragen aan de discipelen Kânva en Mâdhyandina onder de naam Vâjaseneyi: 'voortgebracht uit de manen van het paard'. (Vedabase)

 

Tekst 75

Van Jaimini Rishi, de beheerder van de Sâma Veda, was er een zoon Sumantu alsook een kleinzoon Sutvân. Aan ieder van hen vertelde hij een helft van de verzameling.

Van Jaimini Rishi, de reciteerder van de Sâma Veda, was er een zoon Sumantu zowel als zijn kleinzoon Sutvân; voor ieder van hen sprak hij een van de twee delen van de verzameling. (Vedabase)

 

Tekst 76-77

Sukarmâ, een andere leerling [van Jaimini] en een groot denker, verdeelde de boom van de Sâma Veda in een duizendtal verzamelingen van Sâmamantra's waarna, o brahmaan, de discipelen Hiranyanâbha - de zoon van Kus'ala - Paushyañji en een andere genaamd Âvantya met een hoog ontwikkeld spiritueel inzicht, de zorg voor hen op zich namen.

Sukarmâ, een andere leerling [van Jaimini] en een groot denker, verdeelde de drie van de Sâma Veda in een duizendtal verzamelingen van sâma-mantra's waarna, o brahmaan, de twee discipelen Hiranyanâbha - de zoon van Kus'ala - en Paushyañji, plus een andere, Âvantya die ver gevorderd was in het spirituele inzicht, de zorg voor hen op zich namen. (Vedabase)

 

Tekst 78

Van Paushyañji en Âvantya bestonden er vijfhonderd discipelen die de Sâma Vedazangers van het noorden worden genoemd, of ook wel [in latere tijden, sommigen van hen] die van het oosten.

Er waren in totaal vijfhonderd discipelen van Paushyañji en Âvantya die de sâma-veda zangers van het noorden worden genoemd, maar ook daarentegen [in latere tijden, enkelen van hen] bekend staan als de oostelijke zangers. (Vedabase)

 

Tekst 79

Laugâkshi, Mângali, Kulya, Kus'îda en Kukshi, [vijf] andere leerlingen van Paushyañji, namen ieder de zorg op zich voor een honderdtal mantraverzamelingen.

Andere leerlingen van Paushyañji, namelijk Laugâkshi, Mângali, Kulya, Kus'îda en Kukshi, namen ieder de zorg op zich voor een honderdtal verzamelingen mantra's. (Vedabase)

 

Tekst 80

Krita, een discipel van Hiranyanâbha, droeg vierentwintig samhitâ's over aan zijn leerlingen, en de resterende Samhitâ's werden doorverteld door de zelfverwerkelijkte wijze Âvantya."

Krita, de discipel van Hiranyanâbha, droeg vierentwintig Samhitâ's over aan zijn leerlingen; de resterende Samhitâ's werden doorverteld door de zelfverwerkelijkte wijze Âvantya." (Vedabase)

  

*: Het S'rîmad Bhâgavatam staat ook bekend onder de naam 'Paramahamsa-samhitâ': de verzameling van verhalen over de Allerhoogste Zwaangelijke Heer.

**: De substantie, de handeling en de doener als onzuiverheden worden begrepen als manifestaties van de tot ego inspirerende geaardheden van de onwetendheid van de inerte materie, de hartstocht van de beweging en de goedheid van de kennis, ookwel bekend als de adhibhautika hindernis van het lichaam, de adhyâtmika hindernis van de organen van handelen en de adhidaivika hindernis van de waarnemende zinnen [zie kles'a].

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De afbeelding van Parîkchit voor S'ukadeva is een detail van de afbeelding gebruikt op 2.8.
Het is een Kishangarh schilderij van de Rajasthani school. India, ± 17e eeuw.
Bron.
De tweede afbeelding is een collage van Anand Aadhar tegen de achtergrond van een schilderij genaamd:
"Yantra of Lord Vishnu with twenty-four Avatâras" door Vidya Devi en Dhirendra Jha . Bron:
Exoticindiaart.com, gebruikt met toestemming.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties